11

MOTORISCH LEREN De ecologische theorie en de dynamische systeembenadering, waarop de visie op het nieuwe motorische leren is gebaseerd, zijn globaal 35 jaar geleden ontstaan en nog steeds volop in ontwikkeling. Tegenwoordig vormen beide benaderingen een geïntegreerd geheel als theoretisch kader voor de bestudering van het motorisch leren. De theorie van het zogenoemde ‘nieuwe’ motorisch leren is vrij complex en abstract. Ondanks dat de theorie soms lastig te begrijpen en te ‘vatten’ is, is het op dit moment de belangrijkste en vruchtbaarste ontwikkeling op het terrein van motorisch leren. Het is een visie op motorisch leren die ook consequenties heeft voor de praktijk van het onderwijs in bewegen met kleuters. 7.2.1 Het driefasenmodel Begin jaren 70 en de jaren daarna was een belangrijke en vruchtbare periode voor de ontwikkeling van kennis op het terrein van het motorisch leren en de bewegingssturing. Naast Schmidt (1975) hebben Fitts en Posner (1967) de interesse en de belangstelling voor het motorisch leren een flinke impuls gegeven. Schmidt gaat ervan uit dat zich tijdens het leren van motorische vaardigheden gegeneraliseerde motorische programma’s vormen. Je leert dus geen specifieke bewegingen, maar beweegregels. Deze beweegregels kun je opvatten als de motorische grammatica op grond waarvan de motorprogramma’s worden geschreven. Deze gegeneraliseerde motorprogramma’s, de zogenoemde schema’s, bestaan volgens Schmidt voor bepaalde klassen van gelijksoortige bewegingen. Je kunt dit globaal vergelijken met de ordening binnen bewegingsthema’s en de leerlijnen. Het mooie is dat eenzelfde programma onder verschillende omstandigheden een consistent bewegingspatroon laat zien. Het uitvoeren van een bepaalde vaardigheid, bijvoorbeeld het schrijven van letters, ziet er op het digitale schoolbord (verticaal) of op papier (horizontaal) hetzelfde uit. Variatie in de beweging komt tot stand doordat binnen een gegeneraliseerd motorprogramma (schema) de instellingen van bewegingsparameters zoals volgorde, timing en kracht worden veranderd. Ook Schmidt onderscheidt een aantal fasen. Deze komen overeen met de fasen van het driefasenmodel van Fitts en Posner. De basisideeën voor het driefasenmodel: de cognitieve fase, de associatieve fase en de geautomatiseerde fase zijn eind jaren 60 neergelegd en de jaren daarna verder uitgewerkt. Deze uitgangpunten hebben geleid tot een aantal heldere motorische leerprincipes. Het is een nog steeds breed gebruikt en gedragen model. Het model stelt dat het leren van complexe bewegingen in drie fasen verloopt. De fasen kenmerken en onderscheiden zich doordat er steeds minder een beroep wordt gedaan op bewuste cognitieve processen. Dit geldt voor een lerende kleuter, maar ook voor een volwassene die een nieuwe vaardigheid onder de knie probeert te krijgen. Gaandeweg het leerproces speelt de automatisering van de bewegingsuitvoering een steeds belangrijker rol. Door de drie fasen heen neemt de cognitieve betrokkenheid af en de mate van automatisering toe. De relatie tussen de verschillende fasen en het niveau van cognitieve aandacht wordt in het driefasenmodel in figuur 7.3 weergegeven. De brede lijn tussen de verschillende fasen geeft aan dat de overgang niet heel scherp te trekken is. Oftewel, een persoon zit niet van het ene op het andere moment in een andere fase. 293 Nieuwe motorische leren 1 2 3 4 5 Beweegregels Motorische grammatica Motorprogramma’s 6 7 8 9 10 11 12 13 14

12 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication