23

MOTORISCH LEREN langrijk deze mechanismen centraal te stellen en de ruimte te geven binnen motorische leerprocessen en controleprocessen. Dit zelfregulerende systeem is zeer goed in staat kleine verschillen in de bewegingsuitvoering waar te nemen en ten opzichte van elkaar te vergelijken en te beoordelen. Arrangementen en opdrachten waarin allerlei varianten van eenzelfde beweging door elkaar heen worden aangeboden, stimuleert dit zelflerende vermogen. 7.3.4 Een handig overzicht In tabel 7.1 zijn de verschillende vormen van expliciet, impliciet en differentieel leren overzichtelijk samengevat. Ook wordt aangegeven op welk moment in een leerproces welke vorm van leren het meest effectief is. TABEL 7.1 Verschillende vormen van leren Vormen van leren Expliciet leren 2 3 Waar gaat het om? Een kind is zich bewust van de handelingen die uitgevoerd worden. De aandacht is gericht op de beweging zelf of op onderliggende processen. Vormen van leren die tot het expliciete leren worden gerekend. Het aanbieden van de gehele activiteit (whole practice), ook wel totaalmethode genoemd. Deelbewegingen of deelvaardigheid (part practice), ook wel deelmethode genoemd. Manuele begeleiding De activiteit wordt in zijn geheel aangeboden. Het kind krijgt duidelijke instructie en uitleg over hoe de activiteit op de juiste manier moet worden uitgevoerd. De activiteit wordt niet in zijn geheel maar in delen aangeboden. De kern of de moeilijkheid van een activiteit kan gedoceerd worden aangeboden. De leerkracht laat een beweging voelen door delen van het lichaam van een kind te bewegen. Het kind gaat beter voelen hoe de beweging moet worden uitgevoerd. ‘Droog’ oefenen De activiteit wordt uit de context waarin het normaal gesproken wordt gebruikt, gehaald. De activiteit wordt een aantal keer los van de context geoefend. De nadruk ligt op de technische uitvoering van een beweging en niet op het doel. Vragenderwijs aanbieden De aandacht van het kind wordt gericht op specifieke aspecten van de te leren activiteit. Het kind krijgt een beter en meer gedetailleerd en genuanceerd beeld van hoe de activiteit wordt uitgevoerd. Voorbeeld 4 ‘Pak de pittenzak met rechts vast, zet je linkerbeen voor, kijk naar de kranten en gooi de pittenzak weg’, zijn expliciete aanwijzingen bij het raak gooien tegen kranten. ‘Weet wat je doet.’ De instructie bij de wendsprong: ‘Let op: je loopt aan, zet af met twee voeten tegelijk, zet twee handen tegelijkertijd op de kast, springt over de kast en landt met je gezicht naar de kast.’ Voordat kinderen vrij kunnen lopen bij bijvoorbeeld voetbal, worden er eerst diverse lummel- en tikspelen gespeeld. Samen met een kind een ballon hooghouden met een racket, door de hand van het kind vast te pakken en samen de beweging uit te voeren. Een voorbeeld hiervan is het ‘droogzwemmen’. Een zwemslag wordt op het droge geoefend en niet in het water. 5 6 7 8 9 10 11 Vragen die je kunt stellen bij het maken van de wendsprong: ‘Hoe landde je bij de wendsprong? Met hoeveel voeten zette je af? Waar keek je naar toen je landde?’ 13 14 12 313 1

24 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication