62

62 COLUMN OP BEZOEK BIJ MIJN OUDE CLUB Het was geen kroeg in de Jordaan, maar een clubhuis in Het Gooi. Dus het moest anders. Witter. Schoner. Strakker Hoeveel uren ik op de tennisclub in Blaricum doorbracht weet ik niet, maar het waren er meer dan ik er ooit aan mijn huiswerk heb besteed. Ik trainde, speelde vrij, speelde competitie in het voorjaar en stond ook nog twee keer per week achter de bar. In de zomer en in de winter. Anders dan op de meeste clubs was dit geen vrijwilligerswerk, maar een heuse bijbaan. En ook als ik niet werkte, trainde of speelde, was ik er. Twee van mijn beste vriendinnen tennisten en werkten daar ook, en met hen kon ik uren praten. Zij schoven aan bij mijn diensten, ik kwam bij hen. We woonden alle drie vlak bij de tennisbaan en de bar in het clubhuis werd een verlengstuk van onze huizen. Vrienden die niet tennisten, kwamen soms ook langs. Maar het bleef toch een wereld die ik niet echt deelde met mijn andere goede vriendinnen. Als vriendinnen me vroegen wat ik ging doen die avond of dat weekend, riep er altijd wel iemand: “Naar de tennisclub…” Hoe ik het voor elkaar kreeg om én zo veel tijd met hen door te brengen én eigenlijk altijd op de tennisclub kon zijn, weet ik nog steeds niet. Ik begrijp nu wel waarom ik zakte voor mijn eindexamen. De meeste mensen vonden de inrichting van ons clubhuis ouderwets. Het was nogal jaren zeventig. Er werden grappen over gemaakt. Voor mij was het het mooiste clubhuis van het land. Na elke uitspeeldag was ik blij als we weer ‘thuis’ waren. Hier wist ik zonder te kijken waar het lichtknopje van de wc zat. Op elke kruk had ik wel eens gezeten. Ik was hier de allereerste keer dronken in mijn leven. Voor een puber heeft dat dezelfde waarde als de eerste stapjes van een kind voor een moeder. Ik had er biertjes leren tappen, fusten verwisselen en hoofdrekenen. Ik draaide er muziek op competitiedagen. Op feestavonden, of gewoon als iemand er zin in had, dansten we op de oude tegels rond de bar. Mensen kenden mijn voornaam en mijn achternaam. Ze kenden mijn broer, mijn vader en vaak ook mijn zus en mijn moeder. Het clubhuis deed me soms meer aan Cheers denken dan de meeste kroegen die ik kende. Maar zoals dat gaat met alles waar je aan gehecht bent, de dingen gaan voorbij. Veel mensen willen dat dingen veranderen. Met de tijd meegaan. Bewegen. Voor anderen mag het leven soms even op pauze. Maar die zijn in de minderheid. Het clubhuis was geen kroeg in de Jordaan, maar een clubhuis in Het Gooi. Dus het moest anders. Witter. Schoner. Strakker. De bar werd er volledig uitgesloopt. De kleedkamers werden niet alleen verbouwd, ook de indeling werd anders. Er zal vast over nagedacht zijn. Ik weet het niet, want sinds de verbouwing heb ik nooit meer een bardienst gedraaid. Die oude bar met het bruine blad dat altijd een beetje naar bier stonk, is weg. Alles is wit. En schoon. Zelfs de frituurpan lijkt te blinken. Ik ben daar al lang niet meer lid, dus het gaat me allemaal niks aan. Ik weet niet wie ervoor gekozen heeft om het zo te doen en ik weet niet hoe het de mensen bevalt. Ik weet niet of er nog altijd jongeren voor het eerst dronken worden en of er wel eens mensen gaan dansen zonder dat daar een feestavond voor wordt georganiseerd. Ik heb geen idee waar het lichtknopje in de wc tegenwoordig zit. Je hoort wel eens dat mensen zich niet meer thuis voelen in hun ouderlijk huis wanneer de ouder die daar nog woont op een dag hertrouwt. Dat ze dan niet meer zelf iets uit de ijskast durven te pakken. Als ik nu op mijn oude club kom, ben ik echt op bezoek. Janneke van der Horst Columniste van Het Parool

63 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication