13

INTERVIEW TEKST: BIBEJAN LANSINK FOTO’S: ERIK KOTTIER Wat weten we op dit moment over de erfelijke variant van ALS? En kan die kennis ook relevant zijn voor sporadische ALS? We spreken erover met Wouter van Rheenen, ALS-onderzoeker en neuroloog bij UMC Utrecht. Voor wie de ziekte nog relatief onbekend is: wat verstaan we onder familiaire ALS? “Bij familiaire ALS gaat het, in tegenstelling tot sporadische ALS, om een erfelijk bepaalde ziekte die van generatie op generatie wordt overgedragen. Inmiddels weten we dat binnen een familie (meestal) één specifieke genmutatie daarvan de oorzaak is. Bij zo’n zestig procent van de patiënten met familiaire ALS kunnen we nu een mutatie in een van de bekende ALS-genen aantonen.” Waarom lukt dat niet voor die andere veertig procent? “Om die mutatie te vinden, moet je het DNA van veel familieleden met elkaar vergelijken. Omdat ALS een ziekte is die zich meestal op latere leeftijd openbaart, betekent het dat veel familieleden van de generaties ervóór niet meer in leven zijn. Daarom is genetisch onderzoek naar ALS moeilijker dan bijvoorbeeld erfelijke ziektes die op kinderleeftijd ontstaan. “Overigens: hoe verder de verwantschap, hoe beter. Met je broer of zus deel je al de helft van je DNA. Met een verre neef of nicht deel je maar een klein stukje van je DNA. Dan weet je al dat de oorzaak ergens op dat kleine stukje DNA te vinden is.” Slechts tien procent van alle ALS-patiënten heeft die erfelijke variant. Hoe groot is de kans dat dat percentage wordt verhoogd, omdat voor sporadische ALS toch een genetische oorzaak wordt gevonden? “Die is niet zo groot, en dat is maar goed ook: het zou betekenen dat ook alle familieleden van iemand met sporadische ALS zich zorgen moeten maken. We weten wel dat bij sporadische ALS niet één gen betrokken is maar een combinatie van genen. Het betekent dat er een genetische aanleg is. Maar die aanleg alleen is niet voldoende om ALS te krijgen.” “Stel, je hebt aanleg om goed te kunnen voetballen. Daarmee haal je nog niet de Champions League. Daarvoor moet je heel hard trainen, geluk hebben, op de juiste plek geboren worden en gescout worden. Zo werkt het ook met genetische aanleg voor ALS - maar dan in negatieve zin. We beginnen nu wel beter te begrijpen welke factoren een rol spelen bij die genetische aanleg. We hebben nu al meer dan twintig genen geïdentificeerd.” Familiaire ALS mag voor de familie geen goed nieuws zijn, het is wel de variant waarvoor mogelijk medicatie beschikbaar is. “Dat is inderdaad dubbel. Het is logisch, omdat die erfelijke variant één genetische oorzaak heeft. Als het lukt om die weg te nemen, kan je de ziekte afremmen. Maar omdat we die genetische aanleg van sporadische ALS ook beter leren kennen, worden sinds kort ook daar nu gentherapeutische middelen voor ontwikkeld. De hoop is dat als je een beetje van die aanleg wegneemt, je de ziekte ook kan remmen. Om de Champions League analogie weer te gebruiken: zonder aanleg bereik je die competitie sowieso niet. We weten nu dat we met gengerichte therapie ALS voor een kleine groep patiënten kunnen remmen. Het is zaak om bij zo veel mogelijk patiënten mutaties te vinden die betrokken zijn bij de ziekte. Op die manier kunnen we hopelijk in de toekomst therapieën voor iedereen ontwikkelen. Eén op de vierhonderd mensen krijgt ALS; dat is minder zeldzaam dan je zou denken. Wat kunnen de projecten ALPINE en Project MinE hierin betekenen? Met ALPINE doen we familieonderzoek binnen sporadische ALS. MinE heeft als doel van alle ALSpatiënten hun volledige DNA in kaart te brengen en die te vergelijken met gezonde controlepersonen. Het nadeel van MinE is dat het een omvangrijk en kostbaar onderzoek is dat vooral gericht is op groepen. Met ALPINE willen we meer focussen op die ene patiënt en zijn familie. Bijzonder aan de data van MinE is dat we op basis van genen familieverbanden kunnen ontdekken tussen twee ALS-patiënten die niet wisten dat ze verwant zijn. Daarmee is de cirkel rond, want als je twee patiënten vindt die verre verwanten zijn, kun je ze goed vergelijken. Welke stukjes delen jullie? En waarin verschilt dat van het DNA van mensen zonder ALS? Dat berekenen van familieverbanden is intensief speurwerk, waarop een supercomputer weken aan het rekenen is. We vragen deelnemers aan ALPINE ook wie hun ouders waren en voorouders en putten ook uit het digitale bevolkingsregister, om nog meer familieverbanden te vinden.” 13

14 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication