4

4. Opbouw van taal 1. De eerste taaluitingen bestaan uit losse woorden. Het kind koppelt een serie klanken, een woord, aan een bepaald concept. Dit proces heet ‘associatie’. In de hersenen wordt de associatie van bijvoorbeeld de klankreeks ‘p-­‐oe-­‐s’ met het concept (het idee) van het dier poes opgeslagen, samen met alle andere informatie (de kenmerken) van het concept poes. Zo wordt er een woordenschat opgebouwd. a. Mentaal lexicon = de woordenschat wordt opgeslagen in dit deel van de hersenen, een soort intern woordenboek. b. Fonologie = de klanken die in een bepaalde taal betekenisvol zijn. De klanken worden opgeslagen in het fonologisch systeem van de hersenen. Hierdoor kunnen we spraakklanken herkennen en woorden uitspreken. c. Morfologie = het systeem van vervoegen en verbuigen van een taal. 2. De woorden vormen zinnen die we leren interpreteren door de volgorde van de woorden te analyseren. Dat maakt die zinnen betekenisvol. De zinsopbouw en zinsontleding wordt geleerd. a. Syntaxis = de zinsopbouw en zinsontleding ofwel de grammatica. b. Het kind leert de pragmatiek van de taal; hoe gebruik je de taal in verschillende contexten. Bv.: Tegen de leerkracht zeg je: “Goedemorgen juf Astrid”, terwijl je naar je vriendje: “Hee, Damian!” mag roepen. Verder onderscheiden we in de taalontwikkeling nog: -­‐ Taalperceptie = het waarnemen en begrijpen van taal; passieve taalontwikkeling. We spreken dan van passieve woordenschat: alle woorden waarvan je de betekenis kent. -­‐ Taalproductie = het actief spreken van taal; actieve taalontwikkeling. Hierbij spreken over de actieve woordenschat: alle woorden die je correct en gericht kunt gebruiken. 5. Hoe leren kinderen taal? Het is verbazingwekkend hoe razend snel baby’s en jonge kinderen een taal leren en dat ook nog eens zonder expliciete instructie. Ontwikkelingspsychologen en taalkundigen hebben zich hier lange tijd mee bezig gehouden en er blijft een discussie over: nature = aangeboren versus nurture = aangeleerd. Het staat echter vast dat kinderen taal in hun omgeving aangeboden moeten krijgen. Als dit niet gebeurt – leren ons enkele zeldzame gevallen van kinderen die zonder taal zijn opgegroeid – werd weinig tot geen taal ontwikkeld. Kinderen zijn gevoelig voor taal van 0 tot 7 jaar. Taal is afhankelijk van: • de input van voldoende taal vanuit de omgeving en de verwerking ervan. • de genetische component; er moet een bepaald vermogen aanwezig zijn om taal te begrijpen zodat het zich ontwikkelt.

5 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication