7

VERHUURDERSHEFFING 1945 NA 1945: WONINGNOOD Na de Tweede Wereldoorlog is de woningnood groot. Veel woningen zijn vernietigd en de bevolking groeit explosief. Jonge gezinnen en kinderloze stellen moeten bij familie inwonen. Singles kunnen een eigen woning wel helemaal vergeten. Hebben zij al een huis, dan betalen ze vrijgezellenbelasting en zijn ze soms verplicht vreemden in huis te nemen. Tussen 1946 en 1962 komt er een miljoen sociale huurwoningen bij. Met geld van het Rijk bouwen corporaties en gemeentelijke woonbedrijven woningen volgens de Woningwet. Die schrijft zelfs voor hoeveel laatjes een keukenblok moet hebben. Gevolg: in Groningen is een woning hetzelfde als in Maastricht. In 1979 staat de teller al op twee miljoen sociale huurwoningen. De woningnood neemt maar licht af: het aantal huishoudens blijft stijgen, doordat alleenstaanden zelfstandig gaan wonen en mensen eerder op eigen benen willen staan. Als begin jaren ’80 gevechten uitbreken tussen krakers en politie – ‘geen woning, geen kroning’ – is de woningnood over zijn hoogtepunt heen. 1990 JAREN ’90: WONINGCORPORATIES OP EIGEN BENEN In 1989 schetste staatsecretaris Heerma zijn plannen om woningcorporaties te verzelfstandigen. Enerzijds zou een sterke overheidsbemoeienis niet meer nodig zijn, omdat ze lokaal beter konden inspelen op de wensen van de woningzoekenden. Anderzijds waren de corporaties behoorlijk rijk geworden door de stijging van hun huizenbezit en de lage rente op particuliere leningen die zij afsloten. Moest het Rijk ze dan nog wel langer steunen met leningen en subsidies? In de jaren ’90 kregen de plannen vorm. Het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) uit 1992 geeft aan dat corporaties geen toestemming meer hoeven te vragen voor wat zij doen. Als ze hun beleid achteraf maar verantwoorden. Tegelijkertijd moeten ze ook financieel hun eigen broek ophouden. Als startpunt daarvoor werden de corporatieleningen bij het Rijk weggestreept tegen de subsidies die corporaties normaal ontvangen. In 2013 voerde het kabinet de verhuurdersheffing in. Jaarlijks dragen corporaties zo’n twee maanden huur af, wat gevolgen heeft voor de investeringsmogelijkheden in nieuwbouw. 2014 2014: PARLEMENTAIRE ENQUÊTES De verzelfstandiging van de woningcorporaties leek de nodige voordelen te hebben. Ze werden ondernemender en speelden honderden miljoenen vrij die ze investeerden in wijken, leefbaarheid en maatschappelijk vastgoed. Keerzijde was wel dat die vrijheid soms leidde tot zelfverrijking en beleggingsavonturen, zo bleek uit de parlementaire enquête in 2014. De Woningwet van 2015 bracht veranderingen voor corporaties. Met minder vrijheid, meer aandacht voor hun kerntaak – wonen – en meer toezicht door de Autoriteit woningcorporaties. 2021 WONINGNOOD IS TERUG VAN WEGGEWEEST Met de economische crisis vanaf 2008 groeien de wachtlijsten voor betaalbare sociale huurwoningen in de grote steden opnieuw. Het woningtekort is inmiddels weer zo opgelaaid dat politiek, pers en woningcorporaties anno 2021 opnieuw spreken van ‘woningnood’. 2021: NOG STEEDS ZELFSTANDIG Hoewel de parlementaire enquête leidde tot scherpere maatregelen voor corporaties, staan de basisprincipes van Heerma nog steeds overeind. Corporaties bepalen hun eigen beleid, waarover zij met de gemeenten prestatieafspraken maken. Bovendien zijn ze nog steeds financieel zelfstandig. 100 jaar Vidomes 5

8 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication