118

betaling van een hoofdelijke belasting op alleen niet-Moslims (jizya), en het onderworpen zijn aan discriminerende voorschriften, die ervoor zouden zorgen dat ze voortdurend herinnerd zouden worden aan hun ondergeschikte positie (Koran 9:29). Hij vertelde zijn volgelingen om deze ‘ongelovigen’ bekering tot Islam aan te bieden, zoals hij ook de heersers had aangeboden. En als zij zouden weigerden, dan werd hen de gelegenheid aangeboden om eer te bewijzen als vazallen van de Islamitische staat, en als ze dat ook weigerden, dan was alleen nog maar de optie oorlog mogelijk.27 De Joden en Christenen die ermee instemden de Djizja te betalen (de belasting op niet-Moslims), stonden bekend als dhimmis, wat 'beschermde' of 'schuldige' mensen betekent – het Arabische woord betekent beide. Ze waren "beschermd" omdat ze, als Mensen van het Boek, echte openbaringen ("het Boek") van Allah hadden ontvangen en daardoor verschilden in status van doorgewinterde heidenen en afgodendienaars zoals Hindoes en Boeddhisten. (Historisch gezien werden de laatste twee groepen nog slechter behandeld door Islamitische veroveraars, hoewel hun Moslim overheersers hen in de praktijk uiteindelijk de dhimmi-status gaven.) Ze waren "schuldig" omdat ze niet alleen Mohammed als profeet hadden afgewezen, maar ook (zoals door Moslims gezegd wordt) omdat zij de legitieme openbaringen die ze van Allah hebben ontvangen verdraaiden zouden hebben. Vanwege die “schuld” schrijft de Islamitische wet voor dat Joden en Christenen wel in Islamitische staten mogen wonen, maar niet als gelijken met Moslims. Een Moslimjurist legde uit dat de Kalief “jihad (strijd) moet voeren tegen degenen die zich tegen de Islam verzetten, nadat ze daartoe zijn geroepen, totdat ze zich onderwerpen, of het accepteren om te leven als een beschermde dhimmi-gemeenschap – zodat Allah's rechten, moge Hij worden verheven, ‘als meest verheven worden gemaakt boven alle [andere] religies' (Koran 9:33).”28 Terwijl Joden, Christenen en andere niet-Moslims hun religies mogen beoefenen, moeten ze dit doen onder streng beperkende omstandigheden, die hen herinneren aan hun tweederangs status bij alles wat zij doen. Mohammed breidde de discriminerende wetten van de dhimmi status uit naar andere groepen, zoals de Zoroastrianen – een Perzische religieuze sekte. Toen een pas bekeerde hoofdman met leidinggevende positie de Profeet van Islam schreef en hem vroeg wat hij met de Zoroastrianen en Joden in zijn domeinen moest doen, antwoordde Mohammed: "Hij die een Magiër of een Jood blijft, zal de Djizja betalen." En hij beschreef de Zoroastrianen in termen die de basis legden voor het idee van de Moslims dat een niet-Moslim (altijd) onrein is: behalve dat de zij de Djizja moesten betalen, vertelde hij hen dat Moslims geen vlees mochten eten die de niet-Moslims hadden geslacht.29 De overval op Tabuk Nadat hij zijn volgelingen had bevolen oorlog te voeren tegen Christenen, besloot Mohammed een voorbeeld te geven voor zijn volgelingen. In 631 gaf hij de Moslims het bevel om de voorbereidingen te treffen voor een inval op Tabuk, dat toen deel uitmaakte van het Byzantijnse rijk. Maar veel Moslims waren terughoudend. Een van hen kwam naar de Profeet van Islam en vroeg om verontschuldigd te worden: “Wil je me toestaan om achter te blijven en mij niet in verleiding te brengen, want iedereen weet dat ik sterk verslaafd ben aan vrouwen en ik ben bang dat als ik de Byzantijnse vrouwen zie, dat ik mijzelf niet in bedwang kan houden."30 Mohammed gaf hem toestemming, maar ontving toen een openbaring van Allah, waarbij mensen werden geteld, die zulke verzoeken onder de Hypocrieten (huichelaars) deden: "En 118

119 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication