119

onder hen zijn degenen die zeggen: ‘Geef mij verlof en stel mij niet op de proef.’ Voorzeker, zij zijn reeds op de proef gesteld. De hel zal de ongelovigen zeker omvatten” (Koran 9:49) Anderen smeekten weg te mogen, vanwege de brandende hitte van de zon in Arabië in die tijd van het jaar, waarbij een expeditie bijzonder moeilijk was – en deze gebeurtenissen zorgden ervoor dat Mohammed een nieuwe openbaring fabriceerde: "En ze zeiden: Ga niet uit in de hitte! Zeg: Het vuur van de hel is intenser dan deze hitte, als zij het maar begrepen." (9:81). De reis in de woestijn was inderdaad erg moeizaam. Toen Mohammed en zijn grote Moslimleger bij de Byzantijnse vestingen aankwamen, in het noordwesten van Arabië, ontdekten zij dat de Byzantijnse troepen zich hadden teruggetrokken om zo confrontatie te vermijden. Maar de tocht was niet voor niets: Mohammed accepteerde de onderwerping van verschillende gebiedsleiders, die ermee instemden de jizya te betalen en zich te onderwerpen aan de “bescherming van de Moslims.” Een van hen, Ukaydir bin 'Abdul-Malik, was de Christelijke heerser van de regio Duma. Jihad-strijders onder leiding van de woeste Khalid bin alWalid namen hem gevangen, terwijl ze op jacht waren naar vee. De broer van Ukaydir werd gedood tijdens het strijdgewoel. De Moslims grepen het kleed van goudbrokaat dat Ukaydir droeg en overhandigde het aan Mohammed, die er vervolgens om moest spotten: "Door Hem in wiens hand mijn leven is, de tafelservetten van Sa'd b. Mu'adh zijn beter dan dit [kleed]."31 Sa’d was overigens een Moslimstrijder die de massa-executie van de Qurayzah-Joden beval. Ukaydir stemde ermee in de jizya te betalen, en Mohammed koos ervoor om hem niet ter dood te brengen. Kort daarna keerde de Profeet van Islam terug naar Medina, waar hij zijn hoofdkwartier had, zelfs na de verovering van Mekka. Openbaringen die Mohammed ontving tijdens en na de overval op Tabuk, behoorden tot de meest hardvochtige en discriminerende woorden die hij ooit over Joden en Christenen had gezegd. Deze openbaringen beweerden dat Joden Ezra een zoon van God noemden, net zoals christenen Christus de Zoon van God noemden, en verklaarden dat beide groepen daardoor de vloek van Allah hadden opgelopen. (Koran 9:30). Allah had de Christenen uitgekozen voor een portie stevige kritiek: Zij nemen hun priesters, monniken en hun geleerde mensen als hun heren genomen naast Allah. En (zij nemen als hun Heer) Christus, de zoon van Maria; toch werd hun geboden slechts één God te aanbidden… Er zijn inderdaad velen onder de priesters en monniken, die in de onwaarheid de menselijke rijkdommen verslinden en (hen) belemmeren en afleiden van de weg van Allah. En er zijn hen die goud en zilver ophopen en het niet besteden voor de zaak van Allah: verkondig hun een zeer zware straf. Op de Dag waarop (de rijkdom) in het vuur van de Hel verhit zal worden, en daarmee ook hun voorhoofd, hun zijden en hun ruggen worden gebrandmerkt: "Dit is de (schat) die u voor uzelf begraven hebt, ondervindt daarom nu de gevolgen (van de schatten) die u voor uzelf verzameld hebt! " (Koran 9:31, 34-35). Mohammeds woede zou zich ook kunnen uitstrekken tot Moslims die de boodschapper van Allah negeerden. Op de terugweg van Tabuk ontving hij nieuws over een Moskee die een groep Moslims had gebouwd tegen zijn wil en zonder zijn autoriteit. Allah gaf hem vervolgens een openbaring die de kwaadaardige bedoeling van de bouwers duidelijk maakte: "Ze zullen 119

120 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication