124

mogelijkheid om als dhimmi's te leven (en de Djizja te betalen), terwijl de heidense Indiërs deze mogelijkheid niet hadden (hoewel ze om praktische redenen later de dhimmi-status kregen). Historicus Sita Ram Goel merkt op dat de Islamitische indringers van India geen respect hadden voor de oorlogscodes die daar eeuwenlang heersten: Het Islamitisch imperialisme kwam met een heel andere code: de Soenna [traditie] van de Profeet. Deze [Islamitische Soenna] vereiste dat zijn krijgers na een beslissende overwinning op het slagveld de hulpeloze burgerbevolking moesten aanvallen. Het vereiste dat ze dorpen en steden moesten plunderen en platbranden, nadat de verdedigers stierven tijdens de gevechten of waren gevlucht. De koeien, de Brahmanen en de Bhikshu's kregen hun speciale aandacht bij massamoorden op niet-strijders [burgers]. De tempels en kloosters waren hun speciale doelwit in een orgie van plundering en brandstichting. Degenen die ze niet doodden, werden gevangen genomen en verkocht als slaven. De omvang van de roofbuit, die zelfs uit de lichamen van de doden werden gehaald, was een maat voor het succes van de militaire missie. En ze deden dit allemaal als Moedjahediens (heilige krijgers) en doders van kafir [ongelovigen] in dienst van Allah en zijn laatste Profeet.42 De moord op de dichters Mohammed was op dit punt vastbesloten elk overblijfsel van oppositie tegen zijn bewind uit te roeien. Hij richtte zijn blik nu op twee dichters, Abu 'Afak en' Asma bint Marwan, die hem en zijn profetische pretenties in hun gedichten hadden bespot. Abu 'Afak had de reputatie meer dan honderd jaar oud te zijn. En hij had het aangedurfd om Mohammed in een vers in zijn gedicht te bekritiseren vanwege de moord op een andere tegenstander. Mohammed vroeg zijn mannen: "Wie zal voor mij met deze schurk afhandelen?" Hij vond een bereidwillige vrijwilliger bij een jonge Moslim genaamd Salim bin 'Umayr, die de oude dichter had gedood, terwijl hij lag te slapen.43 'Asma bint Marwan, een dichteres, was woedend toen ze hoorde van de moord op Abu' Afak. Ze schreef denigrerende verzen waarin de mannen van Medina beschuldigd werden dat “een vreemdeling” gehoorzaamden, “die niet uit jullie midden kwam.” Zij vroeg in het gedicht: “Is er geen trotse man, die hem onverwachts zou kunnen aanvallen, en de hoop zou kunnen afsnijden van degenen die alles van hem verwachten?”44 Toen Mohammed hiervan hoorde, zocht hij een vrijwilliger om haar te vermoorden: "Wie zal voor mij Marwan's dochter kunnen laten verdwijnen?" Een Moslim genaamd 'Umayr bin' Adiy al-Khatmi nam de uitdaging aan en doodde haar diezelfde avond, samen met haar ongeboren kind. Maar nadat hij de daad had verricht, begon 'Umayr zich zorgen te maken dat hij misschien een ernstige zonde had begaan. Mohammed stelde hem gerust: "Jij hebt God en Zijn apostel erg geholpen, O 'Umayr!” Maar zou hij zijn straf ontlopen? De Profeet van Islam antwoordde: “Twee geiten zullen hun hoofd niet willen stoten vanwege haar.” De mannen van 'Asma bint Marwan's stam, de Banu Khatma, “zagen de kracht van Islam” in haar moord – aldus Ibn Ishaq. Ze erkenden vervolgens Mohammed als de profeet van Allah.45 124

125 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication