huwelijken (zelfs met meisjes die zo jong waren als 8 of 9 jaar) en babymoord op meisjes waren gangbare praktijk, en vrouwen werden beschouwd als handelswaar. Later zou de Koran uitvaren tegen babymoord op meisjes en dat het vergelding zou krijgen op de Dag van het Oordeel: Wanneer de zon stopt met schijnen Wanneer de sterren naar beneden vallen, en de bergen weggeblazen worden Wanneer de kamelen, groot en klein, onbewaakt achtergelaten worden En de wilde dieren samengebracht worden Wanneer de zeeën verlicht worden en de zielen van mensen samengebracht worden Wanneer het babymeisje dat levend begraven wordt, wordt gevraagd waarom het is gedood Wanneer de boeken van de daden van mensen geopend worden en de hemel naakt openligt Wanneer de hel fel brandt, en het Paradijs nabij komt: Dan zal elke ziel weten wat het heeft gedaan (81:1-14) Over kind huwelijken, echter, zou de Koran een heel verschillende boodschap laten horen. Joden en Christenen woonden ook in het gebied. Christenen waren gecentreerd rond Najran, in het zuidelijk deel van Arabië, nabij Jemen – waar er een Joods Koninkrijk was geweest in de 6de eeuw, onder de heerschappij van Masruq Dhu Nawas. Er waren ook concentraties van Christenen in andere gebieden in Arabië – meestal van ketterse groepen die het Byzantijnse Rijk hadden verlaten om de vervolging en overlast te ontsnappen. Dit waren onder andere de Gnostici, die geloofden dat de fysieke materie slecht was en zich overgaven aan kosmische speculaties die alleen aangehangen werden door een geselecteerde groep van ingewijden. Een andere Christelijke groep waren de Nestorianen, die verbannen werden na het derde oecumenische concilie (gehouden in Efeze in 431) als gevolg van hun weigering om de eenheid van Jezus goddelijke Persoonlijkheid te belijden, en in hun ogen Maria dus te belijden als de Moeder van God. De Nestorianen vertrokken uit het Byzantijnse Rijk, en gingen naar Perzië, waar zij verwelkomd werden. Vanuit het gebied van de Eufraat startten zij een hele serie van ijverige evangelisatiecampagnes in de 6de eeuw, waarbij ze bekeerlingen wierven in Arabië. Aan het eind van de zesde eeuw, bekeerde Numan III, de heerser van noordoost Arabische koninkrijk van de Lakhmiden, zich tot het Christendom. In noordwest Arabië was het koninkrijk van de Ghassaniden ook Christelijk, met een sterke invloed van weer een andere ketterse groep, de Monofysieten, die argumenteerden dat Jezus menselijke natuur opgegaan was in zijn goddelijke natuur. De Monofysieten waren bittere rivalen van de Nestorianen. De Ghassaniden waren vazalstaten van Byzantijnen, en de Lakhmiden van de Perzen – en beide machten gebruikten deze Arabische staten om zichzelf te beschermen tegen de overvallen van de Bedoeïenen die meer in het zuiden van Arabië leefden. Er was zelfs een grotere Joodse aanwezigheid in Arabië. Prominente Joodse stammen bevonden zich in Jemen en in de Khaybar Oase, die zo’n 160 kilometer verwijderd is van Medina. In Medina zelf waren er drie machtige Joodse stammen: de Banu Qaynuqa, Banu Nadir, en Banu Qurayzah. Er waren ook drie Joodse stammen in Mekka. Deze Joodse stammen zouden later een prominente plaats innemen in het verhaal van Mohammed, wiens volledige naam Mohammed ibn Abdullah ibn Abd al-Muttalib was. 37
38 Online Touch Home