willen doen. En een grote toekomst ligt in het verschiet voor dit neefje van ons, dus neem hem snel mee naar huis.”5 Hij voegde er aan toe: “de Joden zijn zeker zijn vijanden, en hij is de Profeet van deze mensen, en hij is een Arabier en de Joden zijn jaloers op hem, en wensen dat hij een Israëliet zou moeten zijn. Dus bescherm de zoon van je broer.”6 Dit is in overeenstemming met een andere Islamitische fabel over Mohammeds geboorte: een Jood, die hoorde dat hij geboren was, vroeg om het kind te mogen zien. Toen hij hem zag, en volgens Ibn Sa’d, “de moedervlek op zijn rug opmerkte” – waarvan werd gezegd dat dit het teken was van de Profeet die komen moest – “viel hij in een zwijm.” Toen hij weer terug bij zinnen kwam, verklaarde hij: “Het profeetschap is van de Israëlieten weggegaan, en de Geschriften zijn uit hun handen weggegaan. Er is geschreven dat hij met hem zal vechten en hun Schriftgeleerden zal doden.” Dit is nogal een onthullende verklaring als een vroege Moslimvisie op de missie van Mohammed.7 Hier klinken twee terugkerende thema’s door van de Islamitische denken: de veronderstelling dat de Christenen (en Joden) wisten dat Mohammed zou komen, maar hen afwezen door welwillende ongehoorzaamheid aan het bevel van Allah – en dat de Joden de meeste onverbeterlijke vijanden zijn van de Moslims. De Koran klaagt de Joden expliciet aan, en verklaart: “Zo vaak als zij een vuur aansteken voor oorlog, dan dooft Allah het uit. Hun inspanningen zijn erop gericht om het land te corrumperen, en Allah heeft corrupte mensen niet lief” (5:64). Joden en heidenen worden nog erger dan de Christenen erg negatief afgeschilderd: “Het ergste van de vijanden van de gelovigen, zullen jullie bevinden, zijn de Joden en de Heidenen. En het degenen die zullen zeggen “wij zijn Christenen,” zullen het vriendschappelijkst zijn jegens de gelovigen (Moslims). Dat zijn degenen onder de geleerden die toegewijd zijn aan leren en niet arrogant zijn” (5:82). Alhoewel de Koran behoorlijk hard uithaalt naar Christenen in andere teksten in de Koran (zij die Jezus de Zoon van God beschouwen zijn onder de “vloek van Allah” in Soera 9:30), was het karakter van Bahira misschien gecreëerd met het beeld van een vriendelijke Christen in gedachten. Er moet worden opgemerkt, dat er in de geschiedenis geen vermelding is dat Christenen een profeet in Arabië verwachtten 540 jaar na de dood van Jezus, en ook is er geen enkele vermelding in welk Christelijk boek ook, dat er een Arabische profeet zou moeten komen (afgezien van de enkele tekst die vermelding maakt, dat de heilige Paulus tijd doorbracht in Arabië, na zijn bekering en zijn terugkeer naar Damascus). Ook is er geen enkele vermelding van een Christelijke ketter die zo’n geloof zou hebben aangehangen. De kerk was toentertijd goed gevestigd en werd geleid door Paus Gregorius de Grote, en er was geen enkele reden waarom de gevestigde kerk op zoek zou zijn naar nieuwe profeten of nieuwe ketterijen. Het is dan ook vreemd dat de Moslims Mohammed in de context plaatsen van de Christelijke geschiedenis, ten tijde van eind 6de en begin 7de eeuw. Khadija Mohammeds kindertijd was relatief rustig en zonder veel gebeurtenissen, maar volgens de Islamitische traditie wachtte hem een grote bestemming: hij werd geacht om het agrarische beroep af te wijzen met de woorden, “ik ben opgegroeid voor jihad, en ik ben niet opgegroeid voor landbouw.”8 De keten van gebeurtenissen werd in gang gezet die hem zouden veranderen in een leider en een inspiratiebron voor alle jihadisten, toen hij een verre nicht ontmoette met de naam Khadija bin Khuwaylid, van wie Ibn Ishaq zegt “een koopvrouw met waardigheid en 39
40 Online Touch Home