profeten uit de Joodse als Christelijke geschriften: “Wij gaven hem Isaak en Jakob, alle (drie) geleid, en daarvoor hebben Wij Noach geleid, onder zijn nageslacht, David, Salomo, Job, Jozef, Mozes en Aaron. Dus belonen Wij degenen die goed doen. En Zacharia en Johannes, en Jezus en Elia: allemaal in de gelederen van de rechtvaardigen, en Ismael en Elisa, en Jona en Lot: tot hen allen waren Wij gunstig gezind boven alle naties” (6:84-86). Allah voegt Mohammed toe aan deze illustere groep: “Zie! Wij inspireerden Je, net zoals wij Noach inspireerden, en de profeten na hem, en net als Wij Abraham en Ismael en Isaak en Jakob en de stammen, en Jezus, en Job, en Jona, en Aaron en Salomo inspireerden, en net zoals wij David begunstigden met de Psalmen” (4:163). Net zoals het geval is met de Bijbelse profeten, is de Koran vol met verhalen uit de Bijbel. De twaalfde Soera vertelt een verhaal van Jozef en zijn broers, alhoewel aantal delen eruit geknipt zijn, zoals dat het belang van Israël als een natie. De ark van Noach verschijnt in 10, Jona en de walvis komen in Soera 37 voor. Mozes heeft een prominente rol door het hele boek heen – in het bijzonder in een merkwaardige serie van allegorische verhalen in Soera 18. Men kan verwachten dat, als Mohammed zichzelf wilde presenteren als een profeet in de Bijbelse reeks, hij in ieder geval wat Bijbels materiaal zou herhalen. Maar sommige verhalen in de Koran over Bijbelse figuren komen details voor die uit andere bronnen komen dan de Bijbel zelf – in het bijzonder de Talmoed. De Talmoedische geschriften, die rond de eerste eeuw na Christus waren opgesteld, circuleerden onder Arabische Joden in de tijd van Mohammed, en enkele van de verhalen die afweken van Bijbelse verhalen, en toevoegingen waren, belandden uiteindelijk in de Koran. In de versie in de Koran van “het verhaal van de twee zonen van Adam” (Koran 5:27), Kaïn en Abel, zend Allah Kaïn een raaf om hem te laten zien wat hij met het dode lichaam van zijn broer moet doen: “Allah zend een raaf, die op de grond krabde, om hem te laten zien hoe hij de schaamte van zijn broer moest verbergen. ‘Wee mij! Zei hij, ‘Was ik maar de raaf gelijk, zodat ik het lijk van mijn broer kon verbergen.’ En toen kreeg bij berouw” (5:31). De raaf verschijnt niet in het verhaal van Kaïn en Abel in Genesis (in de Bijbel), maar het komt voor in verschillende Joodse rabbijnse documenten, inclusief Pirqe de-Rabbi Eliezer, een hervertelling van Bijbelse geschiedenis vanaf de schepping tot het wandelen van de Israëlieten in de woestijn. Islamitische apologeten wijzen er op dat de Pirqe de-Rabbi Eliezer in zijn huidige vorm uit de achtste of negende eeuw dateert, net als verschillende andere geschriften waarin he verhaal van de raaf verschijnt – dus het is mogelijk dat de rabbijnen het verhaal geleend hebben van Mohammed. Echter, de volgende vers in de Koran – dat een van de meest gevierde en meest geciteerde verzen in het gehele boek zijn, in ieder geval in Westerse landen vandaag de dag – laat duidelijk zien waar het verhaal vandaan komt, en vanwaar het gekopieerd is. Koran 5:32 zegt: Wij schreven de kinderen van Israël (de Israëlieten) voor, dat wie ook een mens doodt – tenzij het gebeurt vanwege het doden van anderen of het scheppen van wanorde in het land – dan was het alsof hij de gehele mensheid had gedood: en als iemand het leven redt van een ander, dan was het alsof hij het leven van het leven had geschonken aan de gehele mensheid. En alhoewel Onze boodschappers met duidelijke tekenen tot hen kwamen en toch – werden er daarna excessen gepleegd in het land. 46
47 Online Touch Home