en nooit de dood heeft geproefd. Het zou in deze visie verkeerd voor Allah geweest zijn om een van zijn profeten te laten sterven met schande en vernedering. En dus heeft Allah een plaatsvervanger gegeven, waardoor het leek alsof hij aan het kruis was geslagen. De Joden geloofden dat zij werkelijk Jezus kruisigden, maar eigenlijk werd een bedrieger gekruisigd: “zij sloegen Hem niet, en kruisigden Hem ook niet, maar het leek voor hen alsof zij dat deden” (4:157)! Dit is nauw verwant aan de visie van enkele Christelijke ketterse groepen over Jezus, namelijk de Gnostici. De Gnostici hielden vast aan de opvatting dat fysieke natuur (de materie) slecht was, en dat Jezus, als de redder van de wereld, daarom niet een fysiek lichaam kon hebben gehad, en ook zeker niet gekruisigd kon zijn. God liet het daarom lijken alsof hij op het Kruis was – of volgens Gnostische teksten – hij liet Judas op Jezus lijken, en plaatste hem op het Kruis in plaats van de Heer. Het feit dat de Koran dit vers presenteert als het oplossen van een geschilpunt (“zij die hierin (van mening) verschillen, zijn vol met twijfels, met geen [echte] kennis, maar alleen een vermoeden om te volgen, en zij doodden hem voorzeker niet,” 4:157) – suggereert dat Mohammed mogelijk het gekibbel heeft meegekregen van rivaliserende Christelijke groeperingen, en deze openbaring wilde presenteren als een uiteindelijke oplossing van dit geschil. Men moet niet aannemen dat Mohammed de teksten heeft gelezen van de ketterse Christelijke groeperingen, die de Koran zo beïnvloed lijkt hebben. Het is veel waarschijnlijker dat hij deze teksten ergens heeft opgevangen, of zelf is geleerd, of dat hij het reciteren van deze teksten heeft gehoord, want de teksten zijn niet woord-voor-woord overgenomen in de Koran. Deze toe-eigening van Bijbels materiaal, suggereert dat hij alleen oppervlakkig bekend was met de verhalen die hij opnieuw vertelde. Zo is er het verhaal van de geboorte van Jezus, waarbij de familieleden van Maria haar aanroepen als “zuster van Aäron” (19:28). Het lijkt erop dat Mohammed, en tevens zijn tijdgenoten, de Bijbelse Miriam, de zus van Mozes, verwarden met Maria, de moeder van Jezus. De twee namen zijn identiek in het Arabisch: Maryam. Echter, toen een van Mohammeds volgelingen hiermee werd geconfronteerd door de Christenen van Najran, keerde hij terug naar Mohammed, en stelde hem vragen over deze kwestie. De Profeet van Islam had al een verklaring klaarliggen: “De mensen (van oude tijden) waren gewend om namen te geven (aan hun personen) die genoemd werden naar de namen van de Apostelen en de vrome personen die voor hen waren geweest.” (8). Daarom werd Maria, de Moeder van Jezus “zus van Aäron” genoemd, als teken van eer, en niet als een foutieve benaming. Deze verwarring komt bovenop de vaak herhaalde claim dat Mohammed analfabeet was. Deze claim, van zijn analfabetisme, is zelfs de hoeksteen geworden van de Islamitische apologetiek, want het maakt het des te miraculeuzer dat de sublieme poëzie van de Koran – die naar hem verwijst als “de Profeet die niet kon lezen of schrijven [al-ommiyya], die zij beschreven zullen vinden in de Thora en het Evangelie (die) met hen (zijn)” (7:157). Vanuit het perspectief van de Moslims, is het onbelangrijk dat een deel dat in de Koran beschreven is, een echo heeft in eerdere bronnen, voordat de Koran opgesteld was, of het nu canonieke of niet-canonieke bronnen zijn. De traditionele Islamitische theologie onderwijst namelijk dat de eerdere openbaringen gecorrumpeerd en veranderd zijn, en dus was het nodig dat de Koran verscheen, en deze correctie aan mensen verschafte – maar omdat de originele vorm van de eerdere openbaringen volledig in overeenstemming was met de Koran, zou het niet verbazingwekkend zijn dat enkele vroegere boeken voorafschaduwingen laten zien van de Koran. 51
52 Online Touch Home