57

Mohammed was hiermee tevreden, en keerde zich tegen Aisha’s beschuldigers. Aisha vertelt haar ervaring: Dus op die dag, stond Allah’s Boodschapper op de preekstoel en klaagde over ‘Abdullah bin Ubai (bin Salul) voor zijn Metgezellen24 en zei: “O jullie Moslims! Wie zal mij helpen en de pijn verlichten die deze man mij heeft aangedaan, met zijn slechte bericht over mij familie? Door Allah, ik kan niets anders dan goed over mijn familie denken, en zij hebben een man beschuldigd waarover ik niets anders dan goed over kan denken, en hij heeft betrad nooit mijn huis, als ik afwezig was” … Die hele dag bleef ik huilen en mijn tranen hielden niet op, en ik kon niet slapen. In de ochtend waren mijn ouders bij mij, en ik huilde twee nachten en een dag lang, en mijn tranen hielden niet op, en ik kon niet slapen, totdat ik dacht dat mijn lever zou barsten vanwege mijn gehuil. Terwijl mijn ouders bij me zaten en ik huilde, vroeg een Ansari vrouw mij toestemming om binnen te komen, en ik liet haar binnen. Zij kwam, en ging zitten, en begon met mij te huilen. Terwijl wij in die toestand waren, kwam Allah’s Boodschapper binnen, groette ons en ging zitten. Hij had niet meer bij mij gezeten, vanaf de dag dat de lasterpraat begon. Er was een maand voorbij gegaan, waarbij hij nog steeds geen Goddelijke Openbaring had ontvangen over mijn zaak. Allah’s Boodschapper reciteerde toen de Tashahhud (d.w.z. La ilaha illallah wa anna Muhammad ur-Rasul Allah – niemand heeft het recht om aanbeden te worden dan Allah en Mohammed is Allah’s boodschapper) en toen zei hij, “’Nu terzake [Amma Ba’du], O ‘Aisha! Ik ben geïnformeerd zo-en-zo over jou. En als je onschuldig bent, dan zal Allah snel je onschuld aantonen, en als je een zonde begaan hebt, dan bekeer dan tot Allah, en vraag hem vergeving, want als iemand zijn zonden belijdt, en Allah om vergeving vraagt, zal accepteert Allah zijn vergeving.” Vanaf dat moment begon Aisha terug te vechten tegen haar aanklagers, en citeerde zelfs de Koran om zichzelf te verdedigen: Toen Allah’s Boodschapper zijn toespraak beëindigd had, hielden mijn tranen volledig op, en bleef er geen enkele druppel over. Ik zei tegen mijn vader, “Antwoord Allah’s Boodschapper omwille van mij over wat gezegd is.” Mijn vader zei, “Bij Allah, ik weet niet wat ik moet zeggen tegen Allah’s Boodschapper.” Toen zei ik tegen mijn moeder, “Antwoord Allah’s Boodschapper namens mij wat betreft hij gezegd heeft.” Zij zei, “Bij Allah, ik weet niet wat ik moet zeggen tegen Allah’s Boodschapper.” Ondanks het feit dat ik een jong meisje was en weinig kennis van de Koran had, zei ik: “Bij Allah, ik weet zonder twijfel dat je deze (laster)praat gehoord hebt, zodat het vast in je gedachten is gaan zitten, en dat je het als een waarheid hebt aangenomen. Nu, als ik je vertel dat ik onschuldig ben, zul je mij niet geloven. En als ik foutief tegen je zeg dat ik schuldig ben, en Allah weet dat ik onschuldig ben, dan zul je mij zeker geloven.” [Koran 12:18]. … Toen keerde ik mij naar de andere kant van mijn bed, en hoopte dat Allah mijn onschuld zou bewijzen. En Allah doet dat: 57

58 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication