het hem pijn dat zij vervreemd werden van wat hij hun van God gebracht had, en hij verlangde naar een boodschap dat zijn volk met hem zou verzoenen.”20 Hij zei: “Ik zou willen dat Allah niets geopenbaard zou hebben, dat aanstootgevend voor hen is.”21 En uiteindelijk kwam hij tot een oplossing. Hij ontving een openbaring die verklaarde dat het legitiem was voor Moslims om te bidden tot al-Lat, al-‘Uzza en Manat – de drie godinnen die door de heidense Quraish werden aanbeden – als bemiddelaars voor Allah.22 Maar zijn pijn en frustratie om door zijn eigen volksgenoten te worden afgewezen, had de overhand gekregen: deze nieuwe boodschap was direct in tegenspraak met wat hij de jaren daarvoor had gepredikt. Hij had de goden al-Lat, al-‘Uzza en Manat bespot als valse goden, vanaf het begin van zijn afkondiging van zijn profeetschap, en zelfs daarvoor als men het verhaal moet geloven van zijn ontmoeting als jongen met de Syrische monnik Bahira. Kon men nu zijn compromisloos monotheïsme naar de prullenbak verwijzen, omwille van verzoening met zijn eigen volk? Verzoening leek werkelijk plaats te vinden. De Quraish waren erg opgetogen, en bogen zich zelfs neer, samen met Mohammed en de Moslims, nadat Mohammed een nieuwe openbaring gereciteerd had. Ibn Ishaq doet verslag: “Toen ging ieder zijn eigen weg, en de Quraish vertrokken, en ze waren verheugd wat over hun goden werd gezegd, en zeiden, ‘Mohammed heeft over onze goden gesproken op een prachtige manier. Hij beweerde in wat hij las dat zij de verheven Gharaniq zijn, wiens voorspraak (in gebed naar hun goden) is goedgekeurd.’”23 Het woord verspreidde zich snel onder de Moslims: “de Quraish hebben Islam geaccepteerd.”24 Omdat er vrede op handen leek te zijn, keerden zelfs diverse Moslims veilig terug, die eerder naar Abessinië waren gevlucht. Maar een belangrijke speler in het gehele drama was niet erg blij: de engel Gabriël, degene die verscheen aan Mohammed en die aan de wieg stond van de geboorte van Islam. Hij kwam tot Mohammed en zei: “Wat heb je gedaan, Mohammed? Je hebt deze mensen iets voorgeschreven, wat ik je niet gebracht heb, en je hebt iets gezegd, wat ik je niet heb gezegd.” Mohammed begon zich te realiseren hoe ernstig hij de hele onderneming in opspraak gebracht had. “Ik heb dingen verzonnen tegen God en heb Hem woorden toegeschreven die Hij niet heeft gesproken.”25 Hij was bitter bedroefd en had grote angst” voor Allah, vanwege het feit dat hij toestond dat zijn boodschap vervalst werd door Satan, de duivel. En Allah gaf Mohammed een strenge waarschuwing (Koran 17:73-75), maar was toch genadig naar zijn profeet toe: En dus stuurde God (een openbaring) naar beneden, want Hij was genadig voor hem, en troostte hem en belichtte de zaak en vertelde hem dat elke profeet en apostel voor hem (dezelfde dingen) verlangde als hij (naar) verlangde, en dat zij wilden wat hij wilde, en dat Satan iets in de boodschap gevoegd had, wat op zijn tong lag. Dus God annuleerde wat Satan had gesuggereerd, en God bevestigde Zijn verzen, namelijk dat je (hij) net zoals de andere profeten en apostelen was.26 Deze geruststelling is vastgelegd in de Koran: “Nooit zonden Wij een boodschapper of profeet voor jou, maar toen hij een (zijn boodschap) verkondigde, bracht Satan wat (ijdelheid) in zijn verlangen, en Allah zal Zijn Tekenen bevestigen (en vestigen), want Allah is vol Kennis en Wijsheid” (22:52). Inderdaad was het een test voor de ongelovigen: “Zodat Hij wat Satan inblaast tot een beproeving moge maken voor degenen in wiens hart een ziekte is en wiens hart verhard is – voorzeker, de onrechtvaardigen zijn in groot verzet (22:53). 67
68 Online Touch Home