79

vonden daar geen enkele Quraish, maar tijdens de expeditie vaardigde Mohammed een noodlottig bevelschrift uit, toen een van de Moslims hem een vraag stelde: De Profeet kwam langs mij op een plaats genaamd Al-Abwa’ of Waddan, en hem werd gevraagd of het toegestaan was om Al-Mushrikun [ongelovige] krijgers 's nachts aan te vallen met de kans hun vrouwen en kinderen aan gevaar bloot te stellen. De profeet antwoordde: "Zij (de vrouwen en kinderen) zijn van hen (d.w.z. Al-Mushrikun)."16 Vanaf dat moment zouden onschuldige niet-Moslim vrouwen en kinderen legitiem doelwit worden en het lot van de mannelijke ongelovigen ondergaan. Deze invallen waren niet alleen bedoeld om wraak te nemen op de mensen die de Profeet verwierpen die onder hen was opgestaan. Ze dienden een belangrijk economisch doel en hielden de Moslimbeweging betaalkrachtig. Ze werden ook de aanleiding voor het ontstaan van enkele belangrijke elementen van de Islamitische theologie. Een voorbeeld hiervan is een berucht incident, waarbij een groep Moslims een overval uitvoerde op een Quraish-karavaan in Nakhla, een nederzetting niet ver van Mekka. Mohammed stuurde een van zijn meest vertrouwde luitenants, Abdullah bin Jahsh, samen met acht van de emigranten – allemaal figuren die al lange tijd Moslim waren, en samen met Mohammed van Mekka naar Medina waren vertrokken. Hij gaf Abdullah een brief met het bevel, die hij die pas mocht openen nadat hij twee dagen gereisd had. Abdullah ging hiermee akkoord en las de brief na een reis van twee dagen. “Als je deze brief van mij hebt gelezen, reis dan door tot je Nakhla bereikt hebt, wat tussen Mekka en Al-Ta'if ligt. Wacht daar op de Quraish en probeer te ontdekken wat ze daar doen." Abdullah leek al een vermoeden te hebben dat deze missie gevaarlijk zou zijn; hij vertelde de anderen: "De apostel heeft me bevolen om naar Nakhla te gaan om daar te wachten op de Quraish, en om inlichtingen over hen terug te brengen. Hij heeft me verboden om druk uit te oefenen op een van jullie, dus als iemand martelaarschap wenst, laat hem dan naar voren komen. En wie dat niet wil, laat hem weer teruggaan. En wat mij betreft, ik ga door zoals de profeet mij heeft bevolen.'' Iedereen ging met hem mee. Abdullah gebruikte het woord "martelaarschap" net zoals hedendaagse jihad-terroristen dat ook doen: verwijzend naar een ieder die (in de woorden van een openbaring die veel later tot Mohammed kwam) "doodt en wordt gedood" voor Allah (Koran 9:111). Dit in scherp contrast met de Christelijke betekenis van “martelaarschap”, in de zin van lijden en gedood worden door toedoen van onrechtvaardigen omwille van het geloof. Abdullah en zijn bende krijgers kwamen een karavaan van de Quraish tegen die leer en rozijnen vervoerde. Ze overwogen de kwestie: “Als wij ze vanavond met rust laten, dan zullen zij het heilige gebied binnenkomen en zullen ze vervolgens veilig voor ons zijn. Maar als wij hen doden, dan zullen wij hen in de heilige maand doden” – want het was immers de laatste dag van de heilige maand Rajab, toen vechten verboden was. Ze besloten, volgens Ibn Ishaq, “zoveel mogelijk van hen te doden en in beslag te nemen wat ze hadden.” Op de weg terug naar huis in Medina legde Abdullah een vijfde van de buit opzij voor Mohammed. Toen ze terugkeerden naar het Moslimkamp, weigerde Mohammed mee te doen en te delen in de buit of iets met hen te maken te hebben, en zei alleen: "Ik heb jullie niet opgedragen om te vechten in de heilige maand." Hij werd ook in een politiek ongemakkelijke positie geplaatst, want de Quraish 79

80 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication