81

Hierin citeerde Mohammed een deel van wat tegenwoordig het beroemdste vers is in de gehele Koran, namelijk 2:256, dat ook een stelregel bevat: "Er is geen dwang in religie." Het daaropvolgende lot van de Joden van Arabië geeft echter aan, dat dit vers zelfs in de tijd van Mohammed, niet werd beschouwd als een open uitnodiging voor religieus pluralisme. Laat staan dat dit beschouwd werd als een oproep aan Moslims om vreedzaam naast elkaar te leven als gelijken met niet-Moslims. Enkele hints hiervan zouden direct duidelijk worden in de nasleep van de gebeurtenissen als gevolg van zijn brief aan de Joden van Khaybar. Sommige Joden beantwoordden de uitdaging van Mohammed op de enige manier die ze konden. Een van hen legde uit dat Mohammed "ons niets heeft gebracht wat wij herkennen (in de Geschriften) en dat hij niet degene is waarover we met je spraken" – dat wil zeggen, dat hij niet de Messias is, waarover de Joden hebben gesproken met de Arabieren, voordat Mohammed zijn profetische carrière begon. Mohammed ontving als reactie hierop een openbaring: “En wanneer er een geschrift van Allah tot hen kwam, vervullend datgene, dat bij hen was, hoewel zij voordien om overwinning over de ongelovigen hadden gebeden, toen dat tot hen kwam, herkenden zij het niet en verwierpen het. Daarom rust Gods vloek op de ongelovigen” (Koran 2:89). Een andere Joodse leider merkte op: "Er heeft nooit een verbond met ons gesloten over Mohammed." En Allah reageerde opnieuw via zijn Profeet: “Hoe kwam dat? Telkens wanneer zij een verbond aangingen, schond een gedeelte van hen het. Nee, de meesten van hen geloven niet” (Koran 2:100). Rond de tijd van de Nakhla-aanval begon Mohammed het idee op te geven dat de Joden hem ooit als profeet zouden accepteren. Voordien, op het moment van de Nachtreis, maakte hij al indirect aanspraak op een sterkere band met Abraham dan zij: "Ik lijk op Profeet Ibrahim (Abraham) meer dan al zijn nakomelingen doen.”20 Op dit punt ontving hij een openbaring van Allah die de moslims instrueerde met hun hoofd in de richting van Mekka te bidden in plaats van Jeruzalem en tevens verklaarde hij dat de gebeden in de richting van Jeruzalem slechts een test waren voor de gelovigen. Toen openbaarde Allah de nieuwe qibla (richting van rituelen) en vertelde Mohammed dat het hem vreugde zou brengen: "We zien het keren van je gezicht (als leidraad) naar de hemel: nu zullen Wij jullie gezicht naar een Qibla keren die jullie zal behagen. Keer dan je gezicht in de richting van de heilige moskee [in Mekka]: Waar je ook bent, draai je gezicht in die richting." De openbaring beweerde zelfs dat de Joden en Christenen ("de mensen van het boek") wisten dat de nieuwe gebedsrichting van de Moslims de juiste was: "De Mensen van het Boek weten heel goed dat dit de waarheid is van hun Heer. Allah let wel op wat ze doen" (Koran 2:143-144). Andersdenkenden werden gewaarschuwd: "Dus op welke plaats je ook begint (met bidden), draai je gezicht in de richting van de heilige Moskee. …" (Koran 2:150). Het nieuws verspreidde zich snel onder de Moslims. "Terwijl sommige mensen in Quba ochtendgebed aan het uitvoeren waren, kwam een man naar hen toe, die zei: 'Gisteravond zijn er Koran verzen geopenbaard, waarbij de profeet heeft bevolen dat wij ons gezicht naar de Kaäba [in Mekka] moeten richten, en wij moeten dit onder ogen zien.' Dus draaiden zij hun lichamen in de richting van de Kaäba, terwijl ze hun aangenomen houding behielden. Daarvoor richtten ze hun gezicht naar Jeruzalem (Sham).”21 81

82 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication