25

In het Leenwoordenboek van Nicoline van der Sijs, uitgegeven in 1996 kunnen we lezen6: “Het Keltisch of de moderne Keltische talen hebben geen woorden uit andere talen doorgegeven”. Het Latijn in Gallië heeft vele Gallische woorden opgenomen, en een aantal hiervan doorgegeven aan de Germaanse talen. Sommige Gallische woorden hebben de weg Gallisch > Latijn > Frans > Nederlands gevolgd, dus zijn ze eerst via het Latijn in het Frans beland, en vervolgens door ons uit het Frans geleend. (in de tekstvoetnoot: Lambert, Pierre-Yves (1994), La langue gauloise, Parijs, p.185-205.) Met de moderne Keltische talen heeft het Nederlands geen rechtsreeks contact gehad. Bretonse woorden zijn via het Frans geleend. Het Engels heeft een aantal Welshe, Ierse en Gallische woorden doorgegeven. Welke Keltische woorden we via het Latijn, Frans of Engels hebben geleend, is onder deze talen te vinden.” (in de tekstvoetnoot:Bach, Alfons (1961),Geschichte der deutschen Sprache, Heidelberg, p.94.) Daaraan voorafgaand en voor ons nog belangrijker is m.i. de hiernavolgende tekst in dit boek van dezelfde auteur7, onder de rubriek “De Keltische leenwoorden”: De Keltische leenwoorden betreffen twee terreinen: bodemkundige en staatkundige. Bodemkundige woorden zijn duin, lei(steen) en ijzer. Staatkundige woorden zijn rijk en gijzelaar. Het woord rijk vinden we ook in Keltische eigennamen als Ambiorix, Dumnorix, Vercingetorix, bekend geworden door de strip Asterix. Het laatste lid rix betekent ‘heerser’, en een pendant hiervan vinden we in Germaanse namen als Fredrik, Hendrik. De betekenis ‘vermogend’ is via ‘van een heerser, koninklijk’ gegaan naar ‘machtig’ en dan, omdat de macht van een heerser berustte op zijn bezittingen, naar ‘vermogend’. Van ambacht is al in het Middelnederlands de verkorting ambt afgeleid. Ambacht was ook in het Latijn bekend: de Romeinse schrijver Festus (begin 3de eeuw na Chr.) zegt: “ambactus apud Ennium lingia gallica servus appellatur” ‘bij Ennius wordt de slaaf in het Gallisch “ambactus” genoemd.’ In het Middelnederlands betekende ambacht nog ‘dienaar’, naast ‘bediening, beroep’. In de 17de eeuw ontstond de scheiding tussen ambacht voor het lagere handwerk en ambt voor hogere functies – een scheiding die tot op heden bestaat. Van een aantal woorden die zowel in het Germaans als het Keltisch voorkomen, zoals bok, broek en lood (en de boven genoemde eed, erf ‘erfgenaam’ en gijzelaar) kunnen we niet meer met zekerheid uitmaken wat de oorsprong is geweest. Het kunnen Germaanse leenwoorden in het Keltisch zijn, Keltische leenwoorden in het Germaans of gemeenschappelijke ontwikkelingen. Ook van de betekenis van vrij is de oorsprong niet meer uit te maken; het woord betekent alleen in het Keltisch en het Germaans ‘niet onderworpen’ (als tegengestelde van horig); in andere Indo-Europese talen betekent het ‘eigen’. In Keltisch en Germaans is de betekenis verschoven via ‘behorend tot de eigen sibbe’, tot ‘vrij’. … De Ierse missionarissen hebben verder eigennamen als Gallus (in gelatiniseerde vorm) en Kilian/Kiliaan naar het vasteland gebracht. (in de tekstvoetnoot:Bach, Alfons (1961),Geschichte der deutschen Sprache, Heidelberg, p.94.) Tenslotte8: “Engelse kolonisten die zich rond 1000 op de Vlaamse kust vestigden, hebben vermoedelijk ongeveer 20 Engelse woorden bekend gemaakt, waarvan een deel zich vanuit Vlaanderen en Zeeland over het Nederlandse gebied verspreid heeft, namelijk: brijn, ‘pekel’, kreek en sulk ‘slak’ (een exportartikel). 6 Nicoline van der Sijs, Leenwoordenboek. De invloed van andere talen op het Nederlands,Sdu Uitgevers, Den Haag 1996, Standaard Uitgevrij, Antwerpen 1996, 3de druk 1997, p.78. 7 idem, p.77. 8 idem, p.314. 19

26 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication