49

de afbraak van de domeinorganisatie verloor hij deze taak en werd de functienaam decanus tot familienaam. Waarschijnlijk is hetzelfde gebeurd in Alphen.4 Decanus was ook een Latijnse jongensnaam en betekende ‘leider van tien’. In het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands van M. Philippa staat ook de betekenis van ‘hoofdman van tien’ en werd in de nadagen van het Romeinse Rijk gegeneraliseerd tot hoofdman en kreeg daarna de burgerlijke betekenis van belangrijk ambtenaar. De vroegste vermelding van onze naam komt voor in een oorkonde van de abdij van Tongerloo uit 1223. Bartholomeus, abt van Echternach beleent de kerk van Alphen aan abt Egeric van Tongerloo. Getuige is Godfried de Dunis, decanus.5 Ik heb altijd gedacht dat de toevoeging decanus betrekking had op de kerkelijke functie van deken. Gezien het bovenstaande is het echter goed mogelijk dat wij het woord decanus hier mogen lezen als belangrijk ambtenaar. Omdat het gaat over de kerk in Alphen mogen we dan misschien ook veronderstellen dat hij deze functie heeft in Alphen. Godfried de Dunis zou dan kunnen behoren tot de al eerder genoemde belangrijke familie Decanus. In zijn artikel noemt prof. Bijsterveld meerdere personen met de naam Decanus uit Alphen. Reeds in een oorkonde uit 1187 van Hendrik van Schoten, heer van Breda, worden onder de getuigen genoemd Gillebertus decanus en zijn broer Arnulphus. De eerste zal dezelfde zijn als heer Gisilbertus, cognominatur (bijgenaamd) decanus, die met zijn zonen op gewelddadige wijze geroofd hebben een deel van de tienden die de afdrachten zijn voor de behoeftige zielen en ze nu als hun erfelijk recht beschouwen.6 De persoon (pastoor) van de kerk van Alphen had dit laten vastleggen bij Godefridus, magister in de kerk van HH Chrisantus en Daria uit Münstereifel. De priester ontkent hierin dat hij de tiend ooit aan iemand gegeven of beloofd heeft. Hij vraagt daarom de edelen en niet edelen die Gisilbertus en zijn zonen kennen hen aan te sporen het onrecht te staken. Ook op het pastoorsdeel van de tiend hebben zij beslag gelegd. Ook in een oorkonde uit 1204 van Godfried II, heer van Breda en zijn vrouw Lutgardis, gepasseerd op het kasteel van Schoten, waarin deze verklaren hun allodium (bezit) te Alphen te schenken aan de abdij van Tongerlo, worden Gisilbertus en zijn zonen genoemd. Zij worden als getuigen vermeld direct ná de kastelein van Breda en diens broers en vóór enkele anderen. Blijkbaar verkeerde de familie Decanus aan het einde van de 12e en 13e eeuw in de omgeving van de heer van Breda. Uit de prominente plaats die zij innemen in de getuigenlijst van deze oorkonde uit 1204 kunnen we afleiden dat zij mogelijk betrokken waren bij de overdracht van het genoemde allodium aan de abdij van Tongerlo. Het vermoeden dat de familie Decanus in Alphen van oudsher domeinbeambten van de abdij van Echternach zijn geweest wordt bevestigd door het volgende. In de lijst met hoeven en cijnzen van de abdij van Echternach uit het eerste kwart van de 13e eeuw worden, ressorterend onder de cijnskring Diessen, een viertal cijnsgoederen te Alphen genoemd. Deze werden bezeten door Gilbertus, Christianus, Arnoldus en nogmaals Gilbertus. We hebben hier te doen met leden van de familie Decanus. Mogelijk met vader Giselbertus en zijn beide zoons Arnoldus en Giselbertus zoals genoemd in 1204. De bezitters van de in de 4 Bijsterveld, Oranjeboom 1990 pag. 97 5 Dr. M.A. Erens, De oorkonden van de abdij van Tongerloo Deel 1 nr. 85 6 Dr. M.A. Erens, De oorkonden van de abdij van Tongerloo Deel 1 nr. 47 43

50 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication