0

CAPHRI School for Public Health and Primary Care op één lijn 35 hag in beeld Vakgroep Huisartsgeneeskunde | Faculty of Health, Medicine and Life Sciences (FHML) 10jaar!

Inhoudsopgave Colofon Oplage 2000 Hoofd/eindredactie Babette Doorn Redactieleden Henk Goettsch, Hendrik Jan Vunderink, Ria Lumeij, Sjef Swaans, Luc Gidding en Babette Doorn Doelgroep huisartsen Limburg en Brabant, afdelingen azM & overige relaties E-mail op1lijn@hag.unimaas.nl Adres Vakgroep HAG Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD Maastricht Ontwerp/druk Océ Business Services, Maastricht Fotografie Eigen bestand foto pag 19 is gemaakt door Ingeborg Wijnands-Hoekstra Deadline volgend nummer 19 maart 2010 Kaft: foto's van het Dagje uit van de vakgroep HAG in september 2009 Van de voorzitter – Job Metsemakers 4 Dagje Uit “Geen wetensjap maar andere mysteries” – Karin Aretz en Susanne Hanssen 5 Dagje uit door het winnende team – Dianne de Korte Wierook voor George Beusmans – Harry Crebolder Kijk nou eens – Yvonne van Leeuwen 6 7 Beste Huisartsbegeleider bij de coschappen 2008-2009 – redactie SGE: terugblik op vooruitgang – diversen Voor u geschreven in Maastricht – Jelle Stoffers Veilig werken & autorijden met diabetes – Frans van der Horst & Marika Burda Amuse-2: Hou vol! WESP-en aan de rollator! – diversen 8 9 9 12 13 16 17 (G)OUD: Opsporen van ouderen in een mogelijk kwetsbare positie – Mandy Stijnen 19 Onderzoek naar zelftesten – Martine Ickenroth en Janaica Grispen Zelftesten Blaasontsteking en Nieren – Marloes Tacken Nicotinevaccinstudie NICVAX Race tegen roken – onderzoeksteam In de prijzen – Tineke van Geel Promotie “ATP infusions in palliative home care” – Sandra Beijer HARTelijk gefeliciteerd: kaderhuisartsen HVZ – Yvonne van Leeuwen Caphri’s nieuwe directeur: Onno van Schayck Werkbezoek: Down and happy under – Henny Lantman Henny Lantman benoemd tot Hoogleraar AVG – persbericht Jubel-arissen: medewerkers met een ambtsjubileum in 2009 Nieuws uit de Huisartsopleiding – Paul Ram De aios wetenschapsdag – Sjef Swaans Hoe gaat het met onze kersverse huisartsen? – Eefke Pistorius Vaardighedentoets assistentes – Babette Doorn Oog voor de assistente – Gerard Benthem Bijzondere Bekwaam: Kaderhuis Beleid & Beheer Supervisie deel 3 (slot) – Harry Muller en Maria Mulder Promotie Lisette van den Bremt Stellen zich voor: Petra Vleugels, secretaresse Tjarco Koppenaal, onderzoeker Joris Linmans, AIOTHO Felix Punt, gedragswetenschapper Donna Lenders en Rico van Scheijen, onderzoekers Mandy Stijnen, onderzoeker Anneke Germeraad, secretaresse Charles Verhoeff, medewerker huisartsopleiding Vacature hoofd Huisartsopleiding UM 20 22 23 25 25 27 27 28 31 31 32 33 34 35 37 38 39 41 41 41 42 42 43 44 45 45 46 47 © Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd bestand of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. 2

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Van de redactie Jubeljaar & koffie HAG het Roda stadion in Kerkrade. De Huisartsopleiding ging ‘de boer op’ door in Urmond een middag voor assistentes Ons jubeljaar (10 Jaar!) zit erop. Feitelijk was het al de 11e jaargang maar zoals we verderop in het stuk over jubilarissen ook schrijven: we vieren wat we vieren kunnen! Kijkend naar de inhoudsopgave kun je zo op het oog denken: wat een allegaar of wat een gezellige variatie. In beide gevallen zou het ook iets over de afdeling zeggen, dus ik ga voor het laatste. Er komen nog steeds meer medewerkers bij dan dat er vertrekken, maar de mensen die weg gaan, hebben daarvoor een hele leuke reden (loopbaan, liefde of leeftijd). Geen crisis bij HAG zou je denken, of het moet gaan om de beschikbare kantoorruimte op het DEByeplein 1. Met veel passen en meten lukt het elke keer weer om iedereen te huisvesten. De verhuizers wonen soms bijna bij ons, net als dakdekkers, schilders… ons gebouw is blijkbaar nooit af. Zou het komen omdat het zo gezellig is? Het lijkt er wel op als je in de koffieruimte staat. De aangeklede gang op de derde etage is ook een verbetering. Daarover schrijft Yvonne van Leeuwen. Dat ze ook HART voor de zaak heeft, bewijst haar ‘klas’ afgestudeerde kader huisartsen HVZ: gefeliciteerd allemaal. Join the club! Hoe gezellig het kan zijn, werd weer eens bewezen tijdens het Dagje uit. Ook op het werk valt er genoeg te praten. Kijk maar eens naar de grote variatie bij de onderzoeksprojecten. Momenteel lopen er circa 40 promovendi rond. Een groot deel is pas begonnen, anderen zitten midden in de dataverzameling en doen een oproep aan u of praten u bij over de voortgang en een paar zijn bijna klaar. Eén van die laatstgenoemden is Jochen Cals. Op 3 december verdedigt hij zijn proefschrift. Hij moet nog huisarts worden, maar dat zal hem ongetwijfeld ook lukken. Er is en blijft enorm veel potentie. Onno van Schayck, de ‘nieuwe’ directeur van Caphri ziet en weet dat ook. Zijn te ambiëren Centre of Excellence herbergt impliciet de vakgroep Huisartsgeneeskunde. De blik naar buiten. We beginnen met het autoblik: onderzoekers Van der Horst en Burda praten met ervaringsdeskundigen over diabetes en autorijden in van opleidingspraktijken te organiseren. Een andere groep assistentes nam deel aan de eerste vaardighedentoets voor assistentes op de UM. Voor herhaling VAT-baar. Ex aios Eefke laat weten hoe het haar vergaat als Hidha. Zij heeft haar plek (voorlopig?) gevonden. Lastig blijft het onderbrengen van alle studenten; we bellen u plat met hernieuwde verzoeken om co’s op te nemen. Vaak weten we wel dat de praktijk een ruimteprobleem heeft (dat kennen we zelf maar al te goed) maar dan proberen we toch nieuwe constructies te bedenken waardoor een extra co wel zou gevaar loopt. Zeg dus niet meteen nee als ‘die UM weer belt’ want wie weet? Tot slot het lijvige reisverslag van het werkbezoek aan Australië door Henny Lantman. We feliciteren haar met het hoogleraarschap in Nijmegen, jammer dat het niet in Maastricht gerealiseerd kon worden. AVG’s (=Arts Verstandelijk Gehandicapten) professionaliseren snel en de casuïstiek is bijzonder interessant, zeer zeker ook voor huisartsen. Enkele onderzoekers blijven wel bij ons werken dus we verliezen niet alle deskundigheid op dat terrein. Een bomvol blad en een prima editie voor de snel naderende Kerstvakantie. Graag zien we iedereen gezond terug in het nieuwe jaar. Babette Doorn Proefschrift Jochen Cals 3

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Van de voorzitter Hoge nood!! Groot tekort aan stageplaatsen co schappen DOOR JOB METSEMAKERS, VAKGROEPVOORZITTER HUISARTSGENEESKUNDE & HUISARTS IN GEULLE Is dit nu de beste titel om te benoemen waarover ik wil schrijven? Of zou ik beter “Help !”, “Dringend hulp gevraagd”, of “De toekomst van de huisartsgeneeskunde staat op het spel” als kop moeten gebruiken? Op de een of andere manier moet ik jullie allemaal duidelijk maken dat er een heel ernstige situatie ontstaan is en wij als vakgroep Huisartsgeneeskunde de hulp van alle huisartsen heel hard nodig hebben. Het co schap Huisartsgeneeskunde is een co schap van 10 weken dat door alle studenten zeer gewaardeerd wordt. Het geeft studenten ruim de gelegenheid aspecten van kennis en vaardigheden te integreren, communicatie vaardigheden te verbeteren in een omgeving van persoonlijke en regelmatige feedback. Het geeft hen bovendien de gelegenheid kennis te maken met de huisartsgeneeskunde in algemene zin en we denken dat we op die manier ook onze toekomstige huisartsen werven (alhoewel we dat niet kunnen bewijzen). Ook de deelnemende huisartsen zijn enthousiast over dit co schap. Maar de laatste jaren wordt het steeds moeilijker om alle studenten op een stageplek onder te brengen. En velen van jullie zullen gemerkt hebben dat we naast de algemene uitnodigingsbrief ook regelmatig aan de telefoon hangen om studenten te slijten. En dat lukt ons dan meestal op het laatste moment. (Soms op de eerste stagedag!) Er zijn meerdere redenen waarom het moeilijker wordt: het aantal studenten geneeskunde is toegenomen en bereikt dit jaar een tijdelijke piek, huisartsen hebben minder ruimte in hun praktijk door de komst van meer ondersteuners, de huisartsopleiding heeft meer opleiders geworven, huisartsen willen soms even een pauze. Nu zien we dat het dit curriculumjaar heel moeilijk, zelfs onmogelijk gaat worden, als we niet alles uit de kast halen, om alle studenten te plaatsen. En we willen alle studenten een co schap Huisartsgeneeskunde blijven aanbieden. Wie we nu geen plaats aanbieden schuift op naar volgend jaar. Dat betekent studievertraging voor de student en vooruitschuiven van de plaatsingsproblemen. Dus we moeten nu aan de bak. We willen dat op twee manieren doen: • blijven werven en jullie blijven vragen om deel te nemen. Heb je al een co assistent gehad? Zou er nog een tweede 4 mogen komen? Kun je de werklast delen met een collega in de praktijk? We proberen goed bij te houden wie we gebeld hebben en we beseffen dat jullie wellicht het gevoel krijgen dat we wat drammerig zijn. Dat klopt. • we gaan het duo model bij meer huisartsen invoeren. We hebben positieve ervaringen bij enkele huisartsen met dit model waarvan er twee varianten zijn: het duo waarbij de twee studenten samen patiënten zien en dus tegelijk in de praktijk zijn en het duo waarbij de studenten elkaar afwisselen in de praktijk. Het gaat te ver om hier in detail op dit model in te gaan maar gegeven het tekort aan stageplaatsen zetten we meer druk achter de invoering. Wellicht niet voor iedere student ideaal, maar toch nog altijd beter dan geen stageplaats Ook huisartsen die deelnemen aan de huisartsopleiding kunnen zeker als ze een derde jaar aios hebben deelnemen aan het co schap. Er zijn goede ervaringen met het model waarbij de aios een rol speelt bij de begeleiding van de co assistent. Maar dat luistert heel nauw. Bottom line is natuurlijk, dat als we er niet in slagen om ons plaatsingprobleem op te lossen, dan zal de Faculteit op enig moment voorstellen de stage in te korten of facultatief te maken. Hoe kort kan de stage worden om nog leerzaam te zijn voor co assistenten, en willen huisartsen dan nog wel deelnemen? En gaan huisartsen dan inderdaad meer stageplekken aanbieden? Ik heb grote twijfels of dat een oplossing biedt. Het facultatief maken van het co schap zou naar mijn mening desastreus zijn. Waar andere vakgroepen Huisartsgeneeskunde in het land met veel moeite hun stages hebben verworven zouden wij naar facultatief gaan. “Over my dead body” zouden Engelsen zeggen, en ik hoop dat jullie dat ook denken. Als beroepsgroep zouden we dit niet moeten laten gebeuren. Zet die extra stap en help ons uit de hoge nood. Neem zelf contact op met Lilian Aarts, onze onderwijscoördinator op lilian.aarts@hag.unimaas.nl of via het onderwijssecretariaat 043-3882337 / 3884101. We stemmen voortdurend af tussen huisartsopleiding en coschappen om concurrentie op dezelfde markt te voorkomen. “Dringend hulp gevraagd” is ook een goede titel want dat geeft goed aan wat we nodig hebben.

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Dagje Uit vakgroep “Geen wetensjap maar andere mysteries” DOOR KARIN ARETZ EN SUSANNE HANSSEN, ORGANISATIE De Maastrichtse VVV bood uitkomst bij de organisatie van ons Dagje Uit. “Wat is het voor soort publiek?” werd als eerste gevraagd. “Je mag wel wat verwachten” was onze reactie. Ze boden ons een speurtocht op niveau aan: het ‘Pater Vinck mysterie’ in Maastricht. Zelfs voor Maastrichtenaren zou dit niet eenvoudig zijn. De keuze was snel gemaakt. Een hapje voor- en achteraf, een kopje koffie onderweg, het was allemaal mogelijk. Dan een datum prikken. Hierbij is onze voorzitter Job de bepalende factor, want hij wil er echt bij zijn. Dinsdag 22 september werd geprikt en de uitnodigingsmail ging de deur uit. Natuurlijk kwam steeds weer de vraag: “Wat gaan we eigenlijk doen?” “Iets leuks”, zeiden we maar steeds. “Wordt het heftig? Het zal wel Flikken Maastricht zijn!” We hebben gezwegen. De aanmeldingen stroomden binnen. De vragen en opmerkingen bleven komen: “Hoe komen we in de binnenstad?”, “Kan ik de hond tussendoor nog 5 even uitlaten?”, “Is het lang lopen?”, “Gaat het ook door als het regent?” en “Ik wil niet bij … in de groep!”. Het weer, ja, daar konden we helaas niets voor regelen. Maar de zon scheen, iedereen kwam, en we pasten allemaal net in het eetlokaal, in café Charlemagne op het Onze Lieve Vrouweplein in Maastricht! ’s Middags werd er gepuzzeld, heen en weer gelopen, gedacht en aangemoedigd en uiteindelijk kwam er één groep als slimste uit de bus. Het bleek notabene de groep die het meest op het terras gezeten had! Een andere groep probeerde de overwinning te claimen, want zij waren immers binnen vóór de winnaars, maar ze bleken vergeten te zijn dat ze ook veel eerder waren vertrokken. Een groep had de opdrachten niet eens af. Was het daar te gezellig? Zo eenvoudig als het eerst leek was het dus niet. Een van de WESP-studenten zei achteraf: “Gelukkig was de speurtocht een beetje op niveau. Zelfs wij (…) hadden niet alle opdrachten goed”. Mooi compliment dus!

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Dagje uit Huisartsgeneeskunde 2009 Winst door trial & error DOOR DIANNE DE KORTE, ONDERZOEKER Wij zaten al meer dan een uur in de zon op het terras, alvorens de laatste groep teruggefloten werd en de prijsuitreiking plaatsvond. Het moment waar wij al de hele middag reikhalzend naar hadden uitgekeken was aangebroken: de feestelijke huldiging van ons winnende team. Wie had gedacht dat het programmaonderdeel ‘diner’ gelegenheid gaf om stoom af te blazen, kwam bedrogen uit. Op een zonovergoten dinsdag in september gingen ruim zestig medewerkers van de vakgroep huisartsgeneeskunde naar het Onze Lieve Vrouweplein voor het HAG-dagje-uit van 2009. Voor nieuwkomers zoals ik, was het een uitgelezen kans om collega’s te leren kennen. Het programma bood daartoe alle mogelijkheid: lunch, wandeling, speurtocht en diner. Het wedstrijdelement zorgde er bovendien voor dat ieders ware aard naar boven kwam: de ultieme manier van kennismaken. Blij verrast was ik om te kunnen constateren dat ik in een groep (groep 1 alias K) was ingedeeld met gelijkgestemden: vastberaden doch ontspannen stevenden wij vanaf het begin op de overwinning af. Alle groepsleden zorgden ervoor dat de heerlijke lunch, bestaande uit stevige soep en vers brood, werd benut om op volle kracht te kunnen functioneren. De speurtocht en bijbehorende raadsels waren eenvoudig op te lossen door stelselmatig de inhoud van de bijgeleverde tas te bestuderen en de zogenaamde ‘trial-and-error’ methode te hanteren. Voor deze methode is voldoende SMS-tegoed een vereiste. Zo kwam het dat groep K al tijdens de koffie en vlaai de bevrijdende boodschap ontving dat de speurtocht voor haar geëindigd was. Het mysterie rondom Pater Vinck was daarmee weliswaar opgelost, maar tot op de dag van vandaag is het voor mij een raadsel hoe de wonderlijke werkrelatie van de begeleidende VVV-mevrouw en haar hulpje Paul ooit tot stand is gekomen. 6 Steengrillen, zo leert de ervaring, resulteert in heel veel warmte en rook en vlees dat aan de grillplaat blijft plakken. De frites en salade waren desondanks erg smakelijk en gezellig was het ook. Na afloop van het steengrillen bekroop me het gevoel dat er nog een mysterie te ontrafelen viel: was er een geheime afspraak dat men en masse om 19.30 uur huiswaarts zou keren? En waarom was ik daarvan niet op de hoogte gebracht? Gelukkig waren er met mij nog genoeg collega’s die hun verantwoordelijkheid namen en geborreld hebben tot alle consumptiebonnen ten volle benut waren. Het was een waardige afsluiting van een zeer geslaagde dag!

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Afscheid Wierook voor George Beusmans DOOR HARRY CREBOLDER, HOOGLERAAR EMERITUS EN OUD VOORZITTER VAKGROEP HAG Op 25 september 2009 nam George Beusmans met een symposium ‘De huisarts in samenwerking, de zorg gedeeld, samen op weg’. Die titel is de kernachtige samenvatting van zijn missie. Want dat was en is hij: bezield van een missie. Al snel begreep hij dat door samen te werken met andere 1e en 2e lijns disciplines een effectieve en efficiënte taakverdeling tot stand komt. Iedere discipline wordt er beter van. Bovenal de patiënt, want de kwaliteit van de geboden zorg verbetert. Die missie draagt hij al dertig jaar uit met groot enthousiasme en doorzettingsvermogen. De uitwerking daarvan wordt gekenmerkt door een grote reeks op de praktijk gerichte projecten. Het huidige overheidsbeleid van versterking van de 1e lijn door samenwerking in (wijk)gezondheidscentra, innovatie door ketenzorg en ‘empowerment’ van de patiënt is allemaal – decennia terug – terug te vinden in het werk van George Beusmans. Door steeds weer mensen en instanties bijeen te brengen, die vorm konden geven aan zijn ‘missie’ bracht hij in de praktijk hetgeen hij preekte. Samen met Nandus Vierhout heeft hij al eind jaren zeventig het gezondheidscentrum Hofhoek opgezet, dat tevens diende al opleidingsplaats voor studenten. Het centrum behoort tot het netwerk van academische praktijken. Denk verder aan het Transmuraal & Diagnostisch Centrum, consultatie van specialisten in de huisartspraktijk, overdracht van technologie naar de 1e lijn, de zorg voor patiënten met een cerebrovasculair accident (CVA) en een dementieel syndroom, de praktijkondersteuner in de huisartspraktijk enz. Bijna steeds werden deze zorginnovatie trajecten vergezeld door wetenschappelijk onderzoek. Omdat hij en ik dezelfde missie deelden, heb ik veel met hem samengewerkt om de vertaalslag naar wetenschappelijk onderzoek te maken. Daarnaast was hij steeds bereid zijn inzichten, kennis en ervaring over te dragen in het onderwijs: basiscurriculum, huisartsopleiding en nascholing. In het bestuur van het Nederlands Huisartsen Genootschap was George in de gelegenheid zijn inzichten te doen gelden in landelijk beleid. In diverse standaarden zijn die terug te vinden. Op basis van dit alles werd hij in 2002 bevorderd tot universitair hoofddocent (UHD). Zijn energie lijkt onuitputtelijk. Een ander zou een dagtaak hebben aan al die activiteiten. Maar hij had samen met 7 Nandus Vierhout, en nadien met zijn opvolger, een meer dan voltijdse praktijk. Die dagelijkse patiëntenzorg was de inspiratie die hij steeds nodig had. Gevolg was dat hij moest rennen om zijn overvolle agenda af te werken, steeds wat later arriveerde en eerder weg moest. Maar dat liet onverlet dat hij snel de essentie oppikte en zijn bijdrage leverde. Bijzondere herinneringen heb ik aan het samen met George opzetten van de Klinische Patiëntbesprekingen (KLIP) in het netwerk van academische praktijken. De leidende gedachte is de kliniek van de huisartsgeneeskunde centraal te stellen in de samenwerking tussen praktijk en academie. Die besprekingen lopen al dertien jaar en voorzien in een behoefte. Al de hierboven genoemde elementen kwamen aan de orde tijdens het eerder genoemde symposium, onder de speelse leiding van prof. Theo Voorn. Veel sprekers namen de gelegenheid te baat om George met vrolijke en geestige noten te bewieroken. De eerste hoogleraar huisartsgeneeskunde aan de UM, prof. Brouwer gaf de aftrap. Hij was de promotor van zijn proefschrift in 1986 ‘Huisarts en Diagnostisch Centrum’. George stond aan de wieg van de vakgroep in 1975, en is sindsdien onafgebroken lid geweest van het dagelijks bestuur. In die begintijd was er nog ruim de gelegenheid om samen te tennissen! Prof. Jan van Ree onderstreepte met een penning zijn verdiensten voor de nascholing. Hans Fiolet, directeur van het Transmuraal en Diagnostisch Centrum overhandigde hem de azM award, en de directeur van het NHG, Arno Timmermans bevestigde de NHG-speld. Een waardige afronding van een indrukwekkende loopbaan en van een bijzonder innemend mens. Hoewel uitbundig bewierookt en gelauwerd, werd ook duidelijk dat George nog een volle agenda heeft. We zullen nog veel van hem vernemen.

op één lijn 35 3e uitgave 2009 In de wandelgang Kijk nou eens DOOR YVONNE VAN LEEUWEN We leven in een beeldcultuur. Film spreekt meer tot de verbeelding dan boek. Daarom, en omdat de muren nog kaal waren na de brand van 2008 en omdat de relatie met de Hogeschool Zuyd eens wat mocht worden aangetrokken, maakten we foto’s. Levensgrote foto’s. Nee, wij niet, maar tweedejaars studenten fotografie van de Hogeschool Zuyd. We lieten ze kiezen uit een paar thema’s: contextgeneeskunde, de academische praktijk, leren, de wachtkamer, de stelling. Ze kozen de 2 laatste. Verschillende wachtkamers van huisartsen werden op de plaat gezet en stukjes daarvan werden in een collage verwerkt. Het resultaat laat zien dat gelukte plaatjes vaak in een klein hoekje zitten, maar dat vele wachtkamers toch wat fleur kunnen gebruiken, wat durf, wat ondeugd. Het project ‘De Stelling’ leverde 3 verrassende foto’s op. We hadden zo’n 15 proefschriftstellingen uitgezocht van vakgroep HAG gepromoveerden. Daaruit kozen de studenten er twee. De eerste was ‘als mannen gewichtig willen zijn, trekken ze een jurk aan’, van ondergetekende. Ik doelde op pausen, kardinalen, rechters en niet te vergeten hoogleraren. De studenten vatten het anders op en lieten harige mannenbenen zien onder de zoom van een jurk uit, gekiekt onder de onderzoeksbank van een dokter in actie. De plaat zou zo op een cover kunnen van een themanummer over feminisering van het beroep. Pikant detail: de studenten vroegen om een mannelijke huisarts die bereid zou zijn even in jurk te poseren… niemand te vinden. De uiteindelijke poseur staat er zonder kop op. De tweede stelling, van huisarts Roelf Norg, had de intrigerende tekst: Het leven is een sprookje, wie er niet in gelooft bestaat niet. We zien Roodkapje zitten in de wachtkamer, mandje op schoot, voeten verlegen naar binnen staand, blik schuin omhoog starend in de sprookjesruimte. Daarnaast hangt sneeuwwitje. Ze ligt in coma, appel in de afhangende hand, haren gedrapeerd om haar mooie hoofdje. De huisarts heeft de stethoscoop op haar hart gelegd. Zou het dit keer anders aflopen? De (permanente) expositie kreeg een heuse vernissage. Trots waren ze, de studenten en dat zijn wij ook, lopend door de gang. Iets voor een wachtkamer? 8

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Onderwijsprijs Clinicus van het Jaar Beste Huisartsbegeleider bij de coschappen 2008-2009 VAN DE REDACTIE Op vrijdag 4 december is de jaarlijkse uitreiking van de onderwijsprijzen georganiseerd door de medische studentenvereniging Pulse Master. Er zijn 5 categorieën waarbij door coassistenten op de eerste 4 groepen kan worden gestemd op genomineerden: 1) Arts-assistent perifeer 2) Arts-assistent azM 3) Specialist perifeer 4) Specialist/hoogleraar azM 5) Beste Huisartsbegeleider De vijfde groep, de huisartsbegeleider, dat is een groep die al eerder door studenten is beoordeeld. Het afgelopen academisch jaar hebben 14 huisartsen deze rol gedurende 10 weken als begeleider bij de coschappen (HAB-schap) vervuld. In totaal werden 27 groepen van co’s begeleid. Johan Evers begeleidde de meeste groepen: 4 in totaal. Het totaal gemiddelde van alle scores was een 8,25 en 11 huisartsen scoorden hoger dan een 8 gemiddeld. Hulde dat we (weer) zoveel kwaliteit leveren! Je moet dus van erg goede huize komen wil je genomineerd worden. Dit jaar zijn de genomineerden (in willekeurige volgorde!) voor de prijs voor beste HAB bij de coschappen van het jaar 2008-2009: Wil Keulers (huisarts np) Mieke Winten (huisarts np) Giel Peeters (academisch huisarts in GC Heer Maastricht). Laatstgenoemde werd de afgelopen jaren vaker genomineerd en won ook een aantal keren. Of hem dat weer gaat lukken? Komt allen naar de uitreiking op vrijdagmiddag 4 december in bar “Au coin” in het azM. De borrel start vanaf 17 uur en rond 18 uur start de uitreiking. In het eerste nummer van 2010 leest u de uitslag. Zorginnovatie Terugblik op vooruitgang DOOR LUC GIDDING, ONDERZOEKER Structurele zorginnovaties CAPHRI en SGE – een update Tussen Stichting Gezondheidscentra Eindhoven (SGE) en UM bestaat al enkele jaren een goede samenwerking. Dat betreft in samenspraak met de Vakgroep Huisartsgeneeskunde onderwijs aan studenten geneeskunde en opleiding van huisartsen, en onderzoeksactiviteiten met CAPHRI. Zo zijn verschillende zorginnovatieprojecten opgezet, waarover hieronder meer. In editie 32 van Op Eén Lijn kwamen Mark Spigt, onderzoeker bij HAG, en Robert Vening, Hoofd afdeling Inhouden Organisatie Zorg bij SGE aan het woord over Zorginnovatie: zorgverbetering in combinatie met implementatie. Nu, één jaar later, willen we graag weten hoe het staat met de Zorginnovaties SGE. Zorginnovaties SGE Op het moment onderscheiden we innovaties op het gebied van cardiovasculair risicomanagement (Merijn Godefrooij), diabetes mellitus (Joris Linmans) en depressie (Luc Gidding). Het voornemen is om dit aantal uit te breiden. Zorginnovatie bestaat uit drie fases. Ten eerste wordt er een probleemanalyse gemaakt, veelal bestaande uit kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Daarna worden op basis van de probleemanalyse, passende interventies ontwikkeld en 9

op één lijn 35 3e uitgave 2009 geïmplementeerd. De laatste stap is een gedegen evaluatie waarbij niet alleen het klinische effect wordt bekeken maar ook tevredenheid bij zorgverleners en patiënten, de implementatie en de kosten. Ook onderstaande zorginnovaties SGE zijn opgebouwd uit deze drie fases. Hierbij wordt of een totale probleemanalyse gedaan door alle stadia van de eerstelijnszorg, van mogelijke screening tot verwijzing, te onderzoeken (depressie) of er worden specifieke deelgebieden van zorg belicht en geanalyseerd. Zo richt Merijn zich nu voornamelijk op hoogrisico patiënten en het ‘preventieconsult’ en Joris kiest de ingang leefstijl en verandering daarvan bij diabetes mellitus patiënten. Alle relevante groepen hulpverleners en patiënten worden gevraagd naar hun ervaringen en getalsmatige analyses ondersteunen onze conclusies. Uit deze conclusies worden oplossingen samengesteld, wederom in overleg met de mensen in de praktijk, waarna het tijd is om het effect en de praktische bruikbaarheid van onze innovaties te bekijken. De drie genoemde innovaties bevinden zich nu nog in de eerste fase. Doordat deze innovaties naast elkaar lopen, leren we als onderzoekers ook van elkaar en er wordt dan ook veel samengewerkt. De onderzoekers gaan hieronder in op de meer specifieke kanten van hun innovaties. Zorginnovatie Cardiovasculair - Merijn Godefrooij In navolging van de zorginnovatielijnen depressie en diabetes mellitus ben ik sinds juni dit jaar werkzaam als onderzoeker op een nieuwe lijn: cardiovasculair risicomanagement. Hart- en vaatziekten behoren tot de belangrijkste doodsoorzaken in Nederland en zijn verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van onze zorgconsumptie. We weten dat er een aantal belangrijke risicofactoren is voor het krijgen van hart- en vaatziekten zoals roken, overgewicht, diabetes mellitus, een hoge bloeddruk of een hoog cholesterol. Het merendeel van deze risicofactoren is echter beïnvloedbaar. Door te stoppen met roken, meer te bewegen, af te vallen en gezonder te eten kan het risico dat een persoon loopt op het krijgen van hart- en vaatziekten, en daarmee toekomstig lijden, beduidend verminderd worden. In het najaar van 2008 is in gezondheidscentrum Woensel van SGE een bijzonder initiatief gestart door de zorgverleners uit dit centrum. Gezonde personen tussen de 40 en 75 jaar werden uitgenodigd om deel te nemen aan een ‘preventieconsult’. Deelnemers werden gevraagd een korte gezondheidsvragenlijst in te vullen. Wanneer op basis van hun antwoorden een verdenking op een verhoogd risico bestond, werd aanvullend onderzoek verricht. Voor alle deelnemers werd een inschatting gemaakt van hun risico op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten. Op basis van dit risico kregen zij adviezen voor aanpassing van hun leefstijl. Wanneer nodig werden patiënten doorverwezen naar hun eigen huisarts voor behandeling.De uitkomsten van dit preventieconsult waren verrassend: er werden ruim 1700 patiënten uitgenodigd om deel te nemen, en 75% van hen deed dat. Bij 1 op de 9 personen die een vragenlijst 10 invulden, en bij 1 op de 5 personen die naar de praktijk kwamen voor aanvullend onderzoek werden één of meer risicowaarden gevonden waarvoor een behandeling noodzakelijk is volgens de huidige NHG-richtlijnen. Zowel de opmerkelijk hoge respons als het grote aantal gevonden afwijkingen pleiten voor een meerwaarde van het preventieconsult in de huisartsenpraktijk. Dit preventieconsult dient als basis voor de ontwikkeling van onze zorginnovatie. Op dit moment ben ik de uitkomsten van het uitgevoerde preventieconsult nader aan het analyseren. Daarnaast vinden we het belangrijk om de ervaringen van de zorgverleners en de patiënten die aan het project hebben deelgenomen in kaart te brengen, zodat we van hun ervaringen kunnen leren. Was het preventieconsult in deze vorm praktisch uitvoerbaar? Wat ging er goed, maar vooral ook: wat zou er een volgende keer echt anders moeten? Daarnaast zijn we benieuwd naar de motivaties die patiënten hadden om ervoor te kiezen wel of juist niet deel te nemen aan het preventieconsult. Welke patiënten spreekt het vooral aan? En wie niet en waarom niet? Door antwoord op deze vragen te krijgen, hopen we een aantal aanbevelingen te kunnen doen om het preventieconsult nog verder te kunnen verbeteren, zodat het in de toekomst ook door andere geïnteresseerde praktijken binnen SGE gebruikt kan gaan worden. Zorginnovatie diabetes mellitus – Joris Linmans Type 2 diabetes mellitus (T2DM) is een van de meest uitdagende ziektebeelden van de huidige tijd. Wereldwijd groeit het aantal patiënten met de aandoening snel door vergrijzing, groei van de samenleving, urbanisatie, obesitas en verminderde lichamelijke activiteit. De verwachting is dat het aantal patiënten wereldwijd zal stijgen van 171 miljoen in 2000 naar 366 miljoen in 2030. Studies (zoals de Finnish diabetes prevention study en US diabetes prevention program) hebben aangetoond dat door leefstijlprogramma’s het risico op het krijgen van T2DM drastisch verminderd wordt tot een risicoverkleining van wel 58%. Echter zien we dit niet terug in de dagelijkse praktijk. Maar waarom is dit? Werken deze leefstijlprogramma’s wel in de dagelijkse huisartsenpraktijk? Ligt het aan de mensen zelf? Hoe is de zelfkennis van de patiënt? Schieten de hulpverleners tekort? Of is het van alles een beetje? Als onderdeel van de probleemanalyse, zijn we het effect van de huidige zorg die geleverd wordt binnen SGE aan patiënten met T2DM op gewicht en beweeggedrag aan het onderzoeken. Rick Bekkers, WESP, heeft hier al eerder over geschreven in Op Eén lijn 34. De exacte cijfers zijn nog niet bekend maar het is ons al wel duidelijk dat de huidige zorg geen dalend effect heeft op het gewicht en dat mensen niet meer zijn gaan bewegen. Als we dezelfde resultaten willen boeken in de praktijk zoals in de grote studies (Finnish-DPS, US-DPP), zal er echt iets moeten veranderen in de eerstelijns zorg voor patiënten met T2DM.

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Om innovaties te ontwikkelen die in de praktijk werken, willen we ook te weten komen wat er speelt bij de patiënten zelf. Wat de barrières zijn, wat de wensen zijn, hoe het ziekte-inzicht is, hoe zij de huidige zorg zien. Eerst hebben we de beschikbare literatuur onderzocht. Daarna hebben we zelf kwalitatief onderzoek gedaan naar zaken die nog niet beschreven waren door focusgroepen te houden met patiënten en hulpverleners met de vraag hoe zij graag een leefstijlprogramma in de praktijk zouden willen zien. Dus een programma dat hanteerbaar is in de dagelijkse praktijk en met als doel forse veranderingen in leefstijl- en diabetesindicatoren. De resultaten van deze studies moeten nog verder uitgewerkt worden. Het onderzoek is vanaf maart 2009 met vliegende vaart van start gegaan. We hebben nu al veel data verzameld waarmee we een paar interessante artikelen hopen te publiceren. Daarnaast geeft het ons de nodige kennis om uiteindelijk een programma te ontwikkelen dat wel effectief is en tevens hanteerbaar is in de huisartsenpraktijk. Zorginnovatie depressie – Luc Gidding Onze samenwerking met SGE is gebaseerd op het principe van geven en nemen. Wij ondersteunen SGE bij het stroomlijnen van de gebruikelijke zorg en SGE voorziet ons van patiënten, data en andere voorwaarden om praktische interventies te kunnen ontwikkelen en te implementeren. Geven Binnen de depressielijn hebben we het afgelopen jaar focusgroepen met (ex-)patiënten, psychologen, POH’ers en huisartsen gehouden naar de ervaren problemen en mogelijke oplossingen binnen de eerstelijnszorg voor depressieve patiënten. Een deel van deze informatie gebruikt SGE om doorlopend de praktijkvoering en de zorg te verbeteren. Zo is een POH-behandeling toegevoegd aan het zorgprotocol, is de informatievoorziening aan praktijken verbeterd en is het multidisciplinair GGzoverleg toegenomen. Verder zijn we toe aan de derde jaarlijkse gezondheidsmeting van de depressieve populatie binnen SGE over verplichte kwaliteitsindicatoren en andere relevante zorgparameters. Hoog of laag ‘scoren’ ten opzichte van andere centra en andere huisartsen staat nooit gelijk aan goed of fout maar is voor ons wel startpunt van een discussie over hoe mogelijke verschillen ontstaan en of we hierop kunnen inspelen. Het blijft niet bij papieren rapportages. Zo heb ik de afgelopen maanden samen met de zorgcoördinator van SGE in elk centrum een presentatie gegeven over de resultaten van de focusgroepen en de metingen. Huisartsen krijgen feedback over hun individuele percentages patiënten met depressieve klachten, antidepressivumvoorschrijfgedrag en registratienauwkeurigheid. Door persoonlijke feedback gaat de samenwerking ook meer leven in Eindhoven, vooral als zorgverleners kunnen zien dat ze zich hebben verbeterd. Nemen Een uitgebreide probleemanalyse levert vele aanknopingspunten om innovaties te ontwikkelen. Door SGE te ondersteunen bij hun structuren en processen, creëren wij bovendien een betere inbedding van ons pragmatisch wetenschappelijk onderzoek. Voorbeeld: SGE heeft als doelstelling om bij elke depressieve patiënt maandelijks een vragenlijst af te nemen om de ernst van de klachten te kunnen volgen. Indien dit alleen wordt gedaan “omdat het in het protocol staat”, dan is hiervoor weinig animo onder huisartsen. Daarom is het belangrijk om eerst de waarde van een depressiescore aan te tonen. We weten uit de focusgroepen dat enerzijds patiënten een score prettig vinden en deze hen houvast biedt bij het inschatten van hun klachten en het effect van behandeling en anderzijds kan er verschil bestaan tussen hoe de patiënt zijn klachten ervaart en hoe de huisarts deze interpreteert. Een score en de vragen in de lijst kunnen dit verschil verkleinen en een goede ingang zijn om specifiek op klachten in te gaan. Als verdere ondersteuning hebben we daarna een project gedaan met de praktijkondersteuners GGz. Zij hebben naast de depressiescore een extra formulier ingevuld waardoor duidelijk werd dat bij sommige patiënten discrepanties bestonden tussen diagnose, klachten en beleid. Verder weten we uit de focusgroepen dat huisartsen het moeilijk vinden, vooral bij milde depressies, om een juiste therapie te kiezen. Door het koppelen van interventies aan bepaalde scores op de vragenlijst, kunnen we ook op deze behoefte inspelen. Nu kunnen we meer maatwerk leveren. Als patiënten al thuis of in de wachtkamer vragenlijsten invullen, is ook dit een obstakel minder. Zorgverleners raken intrinsiek gemotiveerd nu ze merken dat onze oplossingen echt gezondheidswinst, tijd en patiënttevredenheid opleveren. vlnr: Merijn Godefrooij, Joris Linmans, Mark Spigt en Luc Gidding 11

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Opbrengst Ik realiseer me dat het niet vanzelfsprekend is om binnen deze intensieve samenwerking tussen praktijk en wetenschap promotieonderzoek te kunnen doen. Het biedt mij een extra dimensie en extra kansen. Het is voor een onderzoeker belangrijk om regelmatig in de praktijk te komen. Ik merk hoe vaker ik in Eindhoven ben, des te beter ik begrijp welke problemen en gevoelens er spelen. Elkaar beter leren kennen resulteert in een betere samenwerking tussen UM en SGE. We weten dat zorgverbetering moeilijk is en tijd kost. Een van de problemen die praktijkmedewerkers vaak hebben als ze zich (moeten) inspannen voor onderzoek is dat het niet duidelijk is wat het onderzoek oplevert voor de praktijk (“waar doen we dit eigenlijk voor?”). Door samen innovaties te bedenken die echt nodig zijn en effect in de praktijk laten zien, ontstaat er een groepsgevoel bij de onderzoekers en de zorgverleners. ‘Jullie’ wordt dan ‘wij’ en ‘moeten’ wordt ‘willen’. Zo worden ‘veld’ en wetenschap niet alleen samen probleemhouder, maar hopelijk vooral samen oplossinghouder. De dagelijkse coördinatie van de samenwerking op het gebied van onderzoek is in handen van een stuurgroep samengesteld uit SGE en CAPHRI. Voor onderzoekers is het van belang dat, als zij in het kader van hun onderzoek gebruik willen maken van het SGE netwerk, zij tijdig contact opnemen met de voorzitter van de stuurgroep: M.Spigt@hag.unimaas.nl Voor u geschreven in Maastricht ‘Wetenschap in de praktijk’ DOOR JELLE STOFFERS, HUISARTS IN MEDISCH CENTRUM WEST KERKRADE EN UNIVERSITAIR HOOFDDOCENT UM Omdat ik deze keer (te) weinig tijd had voor een dekkend overzicht, ben ik voor deze uitgave van ‘Op één lijn’ selectief geweest. Van de 23 artikelen en twee hoofdstukken uit een boek die me de afgelopen acht maanden werden aangeboden, heb ik er drie gekozen om te bespreken. De rode draad in die stukken zou je kunnen omschrijven als ‘zorg door anderen’ dan de huisarts: door de patiënt zelf of door een praktijkverpleegkundige. Om te beginnen een gerandomiseerd onderzoek waaraan Job Metsemakers meewerkte, over de effectiviteit van ‘online’ behandeling van depressie met een cognitiefgedragsmatige aanpak, zonder ondersteuning door een psychotherapeutische hulpverlener. Het Trimbos-instituut ontwikkelde een dergelijk programma, ‘Kleur je leven’ (zie: www.kleurjeleven.nl). Dit internetprogramma is interactief en multimediaal, en bestaat uit acht sessies van een gemiddeld een half uur, plus een negende boostersessie (=opfrisles). Na iedere sessie krijgen de deelnemers huiswerk. Men adviseert de deelnemers per week één sessie door te nemen. Deze behandeling werd vergeleken met een behandeling door de huisarts, volgens de NHGstandaard ‘Depressie’, en met een behandeling waarbij de ‘Kleur je leven’ aanpak geïntegreerd werd in de behandeling door de huisarts. In iedere groep deden ongeveer 100 patiënten met een depressie mee, bij wie de gemiddelde ernst overeenkwam met wat we in de huisartspraktijk zien, mogelijk iets erger zelfs. Welke aanpak werkte het beste, denkt u? Welnu, alle groepen gingen aardig vooruit, 12 de ‘Kleurje leven’ groep het snelst. De combi-groep deed het vanaf maand drie het best, maar na zes maanden was er geen statistisch significant verschil tussen de groepen vast te stellen. In alle groepen lag het percentage patiënten dat vooruitging rond 50% en het percentage dat ‘klinisch relevant’ verbeterde rond 30%. Opvallend was dat deze resultaten bereikt werden ondanks een lage compliance van de patiënten aan de behandelingen. Maar een subanalyse voor de groep die zich wel aan de afspraken hield en ook de computersessies in voldoende mate afmaakte, liet ook geen verschillen zien. De resultaten waren een tegenvaller voor de auteurs, omdat een eerdere studie goede resultaten had laten zien van het ‘Kleur je leven’ programma. De auteurs werden blijkbaar zo somber van hun resultaten, dat ze de mogelijkheid openhielden dat hun bevindingen ook gezien zouden kunnen worden als een beschrijving van het natuurlijke beloop van depressie. Tja, maar om dat te concluderen had er ook een onbehandelde groep patiënten in de studie moeten worden opgenomen. [de Graaf et al]. Internet speelde ook een belangrijke rol bij een onderzoek van onze vakgroep naar ‘zelftesten’: testjes op ziekten die je kunt laten doen zonder tussenkomst van een dokter. Sommigen zien dit als een teken van patiëntenautonomie, anderen waarschuwen voor de nadelen van fout-positieve (angst) en fout-negatieve (patient delay) resultaten. Via een internetpanel dat representatief is voor de Nederlandse bevolking werd het gebruik van zelftesten onderzocht.

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Met een voor dit onderzoek ontworpen vragenlijst gingen de onderzoekers na hoeveel mensen wel eens zelftesten gebruikt hadden en waarvoor, en probeerden ze ook kenmerken van deze groep te achterhalen. Bijna tweederde van de respondenten had wel eens gehoord van zelftesten, 16% had minstens één keer een test gebruikt, 9% meer dan vier testen. Patiënten testten zich zelf vooral op diabetes, cholesterol, allergie, urineweginfectie, HIV infectie, anemie, ovulatie, menopauze en nieraandoeningen. Men haalt de testjes meestal bij de drogist, of in de apotheek of supermarkt. Ook hier is internet in opkomst: een kwart wordt via internet of tijdschriften besteld. Zelftesters zijn ouder, en zwaarder, en vrouwelijke zelftesters zijn ook beter opgeleid dan niet-testers. Zelftesters vinden zichzelf vaker minder gezond en rapporteren ook vaker een chronische aandoening. Ze gebruiken vaker voedingssupplementen en homeopathische geneesmiddelen. De ene zelftester is blijkbaar de andere niet. Overigens bezocht driekwart van de mensen die een afwijkende testuitslag hadden gekregen, daarna hun huisarts. [Ronda et al] Ja, en als je dan een ‘alledaagse’ of ‘kleine’ kwaal hebt, is het blijkbaar om het even door wie je geholpen wordt. Dat concluderen Angelique Dierick-van Daele en haar medeonderzoekers althans. Zij deden in 15 huisartspraktijken gerandomiseerd onderzoek naar substitutie van zorg door praktijkverpleegkundigen (nurse practitioners, NPs) voor alledaagse problemen, die daarvoor een 2 jaar durende HBOmaster in advanced nursing hadden gevolgd. Denk bij alledaagse problemen aan luchtweg- en KNO-klachten, plasklachten, wonden, klachten van het bewegingsapparaat, gynaecologische problemen en ouderdomskwalen. De huisarts dient aanwezig te zijn voor consultatie en het autoriseren van recepten. Zowel de huisartsen als de NPs konden tevreden zijn: beide groepen scoorden hoog en vergelijkbaar op allerlei aspecten van bejegening, communicatie en informatievoorziening. Alles bij elkaar scoorden beide hulpverleners gemiddeld ‘een 8-plus’. Na twee weken waren bij beide behandelaars de klachten evenveel verbeterd. NPs bestelden patiënten wat vaker terug. Ze deden ook iets langer over een consult (12-22 minuten voor de NPs, 9-20 minuten voor de huisartsen). De auteurs concluderen dat deze gespecialiseerde praktijkverpleegkundigen het eerste ‘point of contact’ in de huisartsenpraktijk kunnen zijn. Daar mag u eens over na gaan denken … [Dierick-van Daele et al.] Referenties De Graaf LE, Gerhards SAH, Arntz A, Riper H, Metsemakers JFM, Evers SMAA, Severens JL, Widdershoven G, Huibers MJH. Clinical effectiveness of online computerised cognitive-behavioural therapy without support for depression in primary care: randomised trial. Br J Psychiatry 2009;195:73-80 Ronda G, Portegijs P, Dinant GJ, Buntinx F, Norg R, van der Weijden T. Use of diagnostic self-tests on body materials among Internet users in the Netherlands: prevalence and correlates of use. BMC Public Health 2009, 9:100 Dierick-van Daele ATM, Metsemakers JFM, Derckx WCC, Spreeuwenberg C, Vrijhoef HJM. Nurse practitioners substituting for general practitioners: randomized controlled trial. J Advanced Nursing 2009;65:391-401. Van patiënt-empowerment naar lotgenotenempowerment Veilig werken & autorijden met diabetes DOOR MARIKA BURDA EN FRANS VAN DER HORST, ONDERZOEKERS Stem van de patiënt Van patiënt-empowerment wordt gesproken wanneer de patiënt als partner in de zorg door de hulpverlener systematisch aangemoedigd en ondersteund wordt. Het gaat erom (een deel van) de regie in het consult in eigen handen te nemen vanuit de betekenis die de chronische aandoening in het dagelijks leven voor betrokkene heeft. Bij lotgenotenempowerment gaat het om systematische aanmoediging en ondersteuning van lotgenoten vanuit ervaringsdeskundig perspectief, in het leren omgaan met de chronische aandoening in het dagelijks leven. Centraal hierbij staat de uitwisseling van kennis en ervaringen met lotgenoten. Lotgenotenempowerment is ouder dan patiëntempowerment maar er is minder over gepubliceerd in wetenschappelijke kringen. Uit eerder door ons uitgevoerd onderzoek1 is gebleken dat zelfmanagement als samenstel van zelfcontrole en zelfregulatie, ingebed in en gericht op het dagelijkse leven, het kerndomein is van ervaringsdeskundigheid. In de literatuur2 wordt een aantal criteria genoemd waaraan iemand moet voldoen om als 13

op één lijn 35 3e uitgave 2009 ervaringsdeskundige beschouwd te kunnen worden. Samengevat is een ervaringsdeskundige iemand met een chronische aandoening, die daarmee ruime ervaringen heeft opgedaan en deze in redelijke mate heeft verwerkt. Daarnaast heeft hij/zij door uitwisseling en toetsing van deze ervaringen met anderen zodanig zicht gekregen op de praktijk, dat betrokkene niet alleen zelf met de aandoening adequaat kan omgaan, maar ook lotgenoten kan adviseren. Het resultaat van verworven ervaringsdeskundigheid is, dat betrokkenen beter in staat zijn eventuele beperkingen van de aandoening en de gevolgen hiervan voor het dagelijkse leven te hanteren dan niet-ervaringsdeskundigen. Zij zijn ook beter in staat om de regie van het leven in eigen hand te nemen en te houden. Ervaringsdeskundigheid en praktische medische deskundigheid vullen elkaar in het algemeen aan. Vanuit dat gezichtspunt is de volgende hulpverleningssituatie nastrevenswaardig: ‘de persoon met diabetes (of een andere chronische aandoening) en diens hulpverlener zijn twee onderscheiden deskundigen die samen één patiënt begeleiden. Waar Henk van Dam, onlangs alweer een jaar geleden overleden, in zijn hulpverlening en onderzoek de nadruk legde op patiëntenempowerment, leggen wij deze op lotgenotenempowerment. Het zijn twee kanten van dezelfde medaille die elkaar kunnen versterken. Projecten Binnen het perspectief van ervaringsdeskundigheid, toegespitst op mensen met diabetes mellitus type 1 (DM1) en type 2 (DM2), hebben wij vanuit Caphri/Maastricht University (MU) samen met de Diabetesvereniging Nederland (DVN) twee onderzoeksvoorstellen ingediend bij 14 het Diabetes Fonds, binnen het programma ‘Stem van de patiënt’. Vanuit de vakgroep Huisartsgeneeskunde zijn, behalve Frans van der Horst en Marika Burda, bij de onderzoeken naar ervaringsdeskundig betrokken: Silvia Bours, Marjan van den Akker, André Knottnerus, Harry Crebolder als opvolger van Henk van Dam en Trudy van der Weijden. Daarnaast zijn er ook deskundigen betrokken vanuit andere vakgroepen binnen de MU en externe deskundigen. Beide onderzoeksaanvragen werden gehonoreerd, met name omdat de commissie van mening was dat de onderzoeksresultaten een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de kwaliteit van leven van mensen met diabetes mellitus (DM). Het eerste onderzoeksvoorstel heeft betrekking op de ontwikkeling van gedragsadviezen voor automobilisten met DM, ten behoeve van veilige verkeersdeelname. Het tweede voorstel betreft het ontwikkelen van gedragsadviezen om de toegang tot en de deelname aan het arbeidsproces te faciliteren, ook waar het gaat om diabetes-riskante beroepen. Beide onderzoeken zijn verricht vanuit ervaringsdeskundig perspectief, hetgeen wil zeggen dat de geformuleerde gedragsadviezen zijn afgeleid van succesvolle diabetesgerelateerde gedragingen, die gerapporteerd zijn door ervaringsdeskundigen met DM. Verspreiding onderzoeksresultaten Het eerste onderzoek naar diabetes en autorijden is afgerond3. Gebleken is dat er maatschappelijke belangstelling bestaat voor de onderzoeksresultaten. Op verzoek van een afdeling van de DVN heeft de onderzoeker Marika Burda in juni een presentatie gegeven in het Parkstad Limburg Stadion over het onderwerp ‘Hypo’s en verkeer’, toegespitst op autorijden. Door de bezoekers

op één lijn 35 3e uitgave 2009 werd veel belangstelling getoond voor dit onderwerp. De gedragsadviezen zijn en worden breed verspreid via kanalen binnen de DVN. Naar aanleiding van deze presentatie hebben Marika Burda en Frans van der Horst op verzoek een interview gegeven voor een artikel over dit onderwerp in de Limburgse Dagbladen. Dit artikel, getiteld: 'met een pruttelend brein achter het stuur', is woensdag 23 september jl. verschenen in het 'Limburgs Dagblad' en 'De Limburger'. Onlangs werd de onderzoeker ook benaderd door een redactielid van het vakblad EADVmagazine (vakblad voor diabetesverpleegkundigen en praktijkondersteuners in heel Nederland). Voor deze beroepsgroep zal een artikel over dit onderwerp in hun vakblad verschijnen in de editie van januari 2010. Het tweede onderzoek naar diabetes en arbeid zak medio 2010 worden afgerond. Mogelijk vervolgproject Momenteel wordt samen met een aantal patiëntenverenigingen gewerkt aan een onderzoeksvoorstel met als doel waardevolle ervaringsdeskundige kennis van jongeren met verschillende chronische aandoening te objectiveren en te implementeren. Deze kennis kan van grote waarde zijn, ook en vooral voor jongeren met een chronische aandoening, die zelf geen of weinig ervaringsdeskundigheid bezitten. Zoals eerder omschreven kan deze kennis bijdragen aan het bevorderen van sociale integratie en maatschappelijke participatie teneinde de kwaliteit van leven van mensen met een chronische aandoening te verbeteren. 1 Horst van der, F., Bours, S., Akker van der, M., Smetsers, B., Bal. R.M., Knottnerus, J.A. (2007). Ervaringsdeskundigheid & ervaringsdeskundige: conceptualisering van de begrippen. Maastricht: Universiteit Maastricht. 2 Rietbergen, C., Mentink, E. & Verkuyl, L. (1998). Inzet van ervaringsdeskundigheid bij (re)integratie van arbeidsgehandicapten: marktverkennend onderzoek. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. 3 Burda, M.H.F., Horst van der F., Akker van der, M. Bours, S. & Knottnerus, J.A. (2008). Ontwikkeling en implementatie van gedragsadviezen ten behoeve van autobestuurders met diabetes mellitus voor succesvol autorijden, op basis van ervaringsdeskundigheid van mensen met diabetes mellitus. Maastricht: Universiteit Maastricht. 15

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Amuse-2: Hou Vol! DOOR PETRA ERKENS, ONDERZOEKER Inmiddels kennen alle ‘Op één lijn’ lezers de Amuse-2 studie wel. Deze studie is een samenwerkingsverband tussen Amsterdam, Maastricht en Utrecht waarin onderzocht wordt of het in de huisartsenartsenpraktijk mogelijk is om met behulp van de klinische beslisregel van Wells en de Simplify D-Dimeer test op een veilige manier een longembolie uit te sluiten. Tijdens de zomervakantie zijn de inclusies wat ingezakt, maar we hopen dat u in het najaar weer elke patiënt met verdenking longembolie wilt vragen voor deelname aan Amuse-2! Landelijk nemen nu 501 patiënten deel aan Amuse-2. Regio Zuidoost Nederland heeft hier 143 patiënten van geïncludeerd. In Amsterdam doen 131 patiënten mee en Utrecht heeft 227 patiënten ingesloten in de studie. Van al deze patiënten heeft ongeveer 46.6% een laag risico (Wells score ≤ 4 & negatieve D-dimeer). We hebben nog zo’n 300 patiënten nodig dus HOU VOL!!! Als u nog niet deelneemt aan Amuse-2, dan kunt u zich nog steeds aanmelden! Neem bij vragen gerust contact met ons op: Marion de Mooij, onderzoeksassistente tel. 043-3882324 Petra Erkens, onderzoeker tel. 043-3882300 amuse-2@hag.unimaas.nl Kijk ook eens op onze website! www.hag.unimaas.nl/amuse-2/zuidoostnederland 16

op één lijn 35 3e uitgave 2009 WESP-onderzoek “Inzicht in rollatorgebruik bij mensen met mobiliteitsproblemen” DOOR SJOERD HOBMA, HUISARTSBEGELEIDER Inleiding WESP Door de toenemende vergrijzing wordt de huisarts steeds vaker geconfronteerd met de vraag om een rollator voor te schrijven. Het percentage ouderen in de samenleving stijgt de komende jaren naar circa 20% van de totale bevolking.1 Hiervan woont het grootste deel zelfstandig thuis. Ook zorgintensieve patiënten worden zolang mogelijk thuis verpleegd en behandeld, wat leidt tot een toename van complexe medische zorg. De rollator is een hulpmiddel dat ertoe bijdraagt de autonomie van deze patiënten zo lang mogelijk te waarborgen.2 Terwijl de rollator een frequent verstrekt hulpmiddel is, zijn de onderzoeksgegevens over rollatoren summier. Vooral is er weinig bekend over verwachtingen van de patiënt betreffende het hulpmiddel, redenen om een aanvraag te doen, initiatiefneming bij aanschaf en de gevolgen van een onterechte afwijzing van de rollator. Verder bestaat weinig inzicht in de wijze waarop hulpverleners en verzekeringsinstellingen omgaan met aanvragen voor dit hulpmiddel en is niet duidelijk of de toewijzing van rollatoren effectief en doelmatig is. Tenslotte is onduidelijk wat het effect van de rollator is op de kwaliteit van leven van patiënten. Genoeg onderzoeksvragen dus, om vier WESP’en tegelijk aan te laten werken. In dit onderzoek wilden we deze punten nader bestuderen met als doel de indicering van rollatoren beter te laten verlopen en onjuiste verwachtingen en motieven bij de patiënt beter te onderkennen. De WESP-en aan het woord Floor van Alst “Onderzoek naar verwachtingen en drijfveer rollatoraanvraag bij patiënt”. Tijdens mijn studie heb ik de volgende vragen onderzocht: • Wat zijn de effecten van onterechte afwijzing op patiënten die een rollator hebben aangevraagd met betrekking tot hun psychisch welbevinden, hun fysieke toestand, het functioneren en de autonomie? • Op welke wijze en met welke drijfveer vragen patiënten een rollator aan? • Wat zijn bij aanvraag de verwachtingen van patiënten van dit hulpmiddel? • Welke overwegingen kunnen patiënten hebben om de rollator niet aan te schaffen? Ik heb diverse zorgverzekeraars gecontacteerd om aan hun percentage afwijzingen en namen van patiënten te komen. Interviews met 23 patiënten die een rollator gebruiken, hebben we kwalitatief geanalyseerd. Zorgverzekeraars gaven aan geen cijfers te hebben over patiënten die een afwijzing voor rollatoraanvraag hebben gekregen. Volgens hen werden alle aanvragen toegewezen wat erop wijst dat er waarschijnlijk te gemakkelijk tot voorschrijven van een rollator wordt overgegaan.Patiënten blijken vaak onvoldoende zicht te hebben op indicaties voor een rollator en soms nauwelijks nagedacht te hebben waarom zij een dergelijk hulpmiddel nodig hebben bij het benaderen van arts of instantie. Het is belangrijk dat zij beter weten wanneer een rollator wel en niet geïndiceerd is, zodat zij hun huisarts niet onnodig benaderen. Richtlijnen en voorlichting door de (huis)arts en zorginstanties zouden hierin een rol kunnen spelen. Dit zou eveneens kunnen helpen om de door patiënten ervaren drempels te verlagen, zoals complexiteit van de aanvraag en schaamte. Omdat in de praktijk blijkt dat wanneer het initiatief tot aanschaf van een rollator niet uit patiënt zelf komt, maar vlnr: Floor van Alst, Ingrid Tournoij, Eward Lindelauf en Michiel Lammers 1 Azivo contract 2002, bijlage, medische zorg in verzorgingstehuizen 2 K. Samuelsson; User satisfaction with mobility assistive devices: An important element in the rehabilitation process; Disability and Rehabilitation, 2008; 30 (7):551-558 17

op één lijn 35 3e uitgave 2009 uit (huis)arts of naasten, deze vaker niet (goed) gebruikt wordt, dient een inschatting gemaakt te worden door de aanvragend arts/instantie of de rollator ook daadwerkelijk nodig is en of patiënt hem ook zal gaan gebruiken. Indien de rollator nodig is, maar de inschatting voor gebruik van het hulpmiddel is laag, dient de rollator niet zonder meer verstrekt te worden, maar een gesprek met de patiënt aangegaan te worden. Ingrid Tournoij “Onderzoek naar rol huisarts bij voorschrijven rollator”. Ik heb 25 huisartsen geïnterviewd, aan de hand van 9 vragen, over het voorschrijven van de rollator, welke daarna kwalitatief zijn geanalyseerd. Daarnaast heb ik een internetenquête gehouden onder experts (klinisch geriaters, revalidatieartsen, huisartsen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten en verpleeghuisartsen). Bovenstaande experts hebben wij gevraagd wat de indicaties en contra-indicaties zijn voor een rollator. En wat nodig is voor het goed kunnen hanteren van de rollator. Dit om de kennis van huisartsen te kunnen vergelijken met experts. De belangrijkste conclusie uit mijn onderzoek: het zijn vaak de patiënten en/of familieleden die het initiatief nemen. In de praktijk levert het aanvragen van een rollator weinig tot geen problemen op: de aanvraagprocedure is eenvoudig en neemt weinig tijd in beslag, de indicaties zijn vaak duidelijk en er zijn nauwelijks afwijzingen. De indicaties die huisartsen gebruiken komen overeen met de indicaties van experts. De verschillen bij de contra-indicaties echter zijn groot. Ook is uit de enquête gebleken dat huisartsen weinig inzicht hebben in de alternatieven die er zijn voor een rollator. Belangrijk is ook dat bij twijfel advies wordt gevraagd van de fysio- of ergotherapeut. Michiel Lammers “Onderzoek naar rol zorgverzekeraar bij indicatie en toewijzing van de rollator”. Drie onderzoeksvragen staan centraal: • Welke criteria hanteren zorgverzekeraars bij toewijzing van de rollator? • Zijn deze criteria in overeenstemming met het beschikbare wetenschappelijk bewijs? • Worden de criteria in de praktijk op de juiste wijze toegepast? Voor beantwoording van de eerste onderzoeksvraag werden 5 Nederlandse zorgverzekeraars benaderd (CZ, VGZ, Delta Lloyd, OHRA en ZilverenKruis/Achmea) met de vraag of zij criteria konden leveren voor toewijzing van de rollator. Om te controleren of de criteria op correcte wijze worden toegepast in de praktijk, zijn 43 patiënten bezocht die via de genoemde zorgverzekeraars een aanvraag hebben gedaan voor een rollator. Slechts een van de vijf zorgverzekeraars (VGZ) kan duidelijke criteria overleggen voor indicering en toewijzing. De reden waarom de overige verzekeraars geen criteria konden leveren werd niet duidelijk. De gehanteerde criteria door VGZ zijn gebaseerd op een bepaling van de 18 Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) van 1 september 2005 (Regeling Zorgverzekering (RZV), artikel 2.17). De verkregen informatie uit de internetenquête van mijn collega Ingrid Tournoij komen overeen met de regels van het RZV. Het blijkt dat bij 26 van de 43 patiënten een juiste toewijzing is gedaan op basis van de gehanteerde criteria. Bij 13 patiënten was de indicatie voor de rollator afwezig en in 4 gevallen was er sprake van een contra-indicatie. Hierbij moet worden gedacht aan, morbus Parkinson, dyspraxie, zwakte in de bovenste extremiteiten, problemen met de knijpkracht van de handen en een verminderde cognitie of inprenting. Mogelijke alternatieven voor een rollator zijn de wandelstok, de vierpoot, het looprek, (arm)krukken, de rolstoel of het scootmobiel. Samenvattend kan worden gesteld dat veel zorgverzekeraars om onduidelijke redenen vaak geen toewijzingscriteria kunnen leveren. Ook in wetenschappelijke literatuur is weinig informatie bekend over procedure van toewijzing. Het gebruik van de criteria in de praktijk is bovendien slecht, en voor verbetering vatbaar. Eward Lindelauf “Onderzoek naar verbetering ‘kwaliteit van leven’ (KvL) door verstrekking van de rollator”. Mijn vraagstellingen waren: 1. Is er een verbetering van de KvL door verstrekking van de rollator? 2. Welke aspecten van KvL worden volgens de patiënten beïnvloed door de rollator? 3. Zijn er determinanten die de invloed van de rollator op de KvL mede bepalen? Voor de eerste vraag heb ik literatuur- en patiëntonderzoek verricht. Voor de laatste twee vragen is alleen patiëntonderzoek verricht. 57 Patiënten heb ik via woonzorgcentra, thuiszorg, buurthuizen en via bekenden geworven. Criteria daarbij waren: personen gedurende minimaal een jaar in bezit van een rollator en zonder (ernstige) cognitieve problemen. Tijdens thuisinterviews heb ik een drietal vragenlijsten afgenomen: de eerste bevat persoonsgegevens, de tweede bevat aspecten van KvL, waarbij de poefpersonen aangeven of deze door de rollator worden beïnvloed en de derde is de RAND-36/ SF-36, waarmee de KvL van de personen wordt gemeten. Literatuuronderzoek leverde één artikel op waarbij geen verschil in KvL werd gezien. Het onderzoek laat zelfgerapporteerde verbetering van KvL door de rollator zien. Alle aspecten worden door de rollator beïnvloed. De rollator verbetert vooral ‘fysiek functioneren’, ‘rolbeperkingen door fysiek probleem’ en ‘sociaal functioneren’. Rollatoraanschaf op dokters advies is medebepalend voor verbetering KvL. Opmerking: met de tweede vragenlijst werd gemeten of de rollator de KvL verbetert. De resultaten van de RAND-36 had ik niet in dit stukje meegenomen omdat dit onderdeel buiten de onderzoeksvragen valt. (Deze beschrijft hoe de proefpersonen op de RAND-36 scoorden.Daarbij werd een lage score op ‘fysiek functioneren’ en ‘rolbeperkingen door een fysiek probleem’ en een hoge score op ‘sociaal functioneren’ gezien).

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Project (G)OUD Opsporen van ouderen in een mogelijk kwetsbare positie DOOR MANDY STIJNEN EN INGE DUIMEL, ONDERZOEKERS Door de vergrijzing neemt ook de groep ouderen met complexe en meervoudige gezondheidsproblemen toe. Het niet vroegtijdig signaleren van deze problemen kan leiden tot onnodige hulpbehoevendheid en aantasting van het zelfstandig functioneren. Dit heeft geleid tot het opzetten van een consultatiefunctie voor ouderen in de regio’s Maastricht/Heuvelland en Heerlen/Parkstad onder de naam (Gezond)OUD. (G)OUD Doel van (G)OUD is om ogenschijnlijk gezonde ouderen in een mogelijk kwetsbare positie door middel van een preventief consult vroegtijdig te identificeren en vervolgens binnen de keten (laagdrempelig) te ondersteunen bij het behouden van zelfredzaamheid en kwaliteit van leven. Het gaat hierbij om zelfstandig wonende 75-plussers die een (potentieel) verhoogd risico lopen op kwetsbaarheid op fysiek, cognitief, 19

op één lijn 35 3e uitgave 2009 emotioneel en sociaal vlak. Uniek aan (G)OUD is dat de consultatiefunctie geen apart bureau is, maar vanuit de huisartsenpraktijk wordt gecoördineerd. De huisarts selecteert ouderen die in aanmerking komen voor de consultatiefunctie en vervolgens gaat de praktijkondersteuner op huisbezoek. Preventief consult Tijdens het huisbezoek aan de oudere maakt de praktijkondersteuner gebruik van de voor (G)OUD ontwikkelde vragenlijst om kwetsbaarheid bij ouderen op te sporen. Deze inventariserende vragenlijst richt zich onder andere op fysieke toestand, leefstijl, sociaal, psychisch, emotioneel en cognitief functioneren. Denk bijvoorbeeld aan medicatiegebruik, visus- en gehoorproblemen, geheugen, vallen, depressie en eenzaamheid. Indien nodig wordt een tweede consult met de oudere ingepland om probleemgebieden uitgebreider in kaart te brengen. Na ieder consult vindt terugkoppeling plaats met de huisarts en worden, samen met de oudere, eventuele vervolgacties besproken: preventief advies, behandeling binnen de eerstelijnszorg en/of doorverwijzing naar een individueel passend zorg- en welzijnsaanbod. Een sociale kaart zal tot op wijkniveau de beschikbare zorg en bestaande interventies in kaart brengen waarnaar de huisarts de oudere op maat kan verwijzen. Na één jaar wordt de oudere opgeroepen voor een nazorgconsult. Onderzoek Medio 2009 is een pilot uitgevoerd bij 241 ouderen uit 21 huisartsenpraktijken naar de praktische bruikbaarheid van de vragenlijst (G)OUD. De resultaten worden gebruikt om de vragenlijst aan te passen en de instructies voor de praktijkondersteuners te verbeteren. Vanaf januari 2010 start het evaluatieonderzoek (G)OUD; een door ZonMw-gesubsidieerd onderzoek binnen het Nationaal Programma Ouderenzorg. Momenteel worden nieuwe huisartsenpraktijken geworven voor deelname aan het evaluatieonderzoek naar de effecten van de consultatiefunctie op onder andere kwaliteit van leven, zelfredzaamheid en follow-up in de keten. Via een Randomised Controlled Trial worden ouderen waarbij de consultatiefunctie wordt toegepast vergeleken met ouderen die reguliere zorg krijgen (controlegroep). Verder wordt onderzocht of de vragenlijst in staat is om vroegtijdig onderscheid te maken tussen gezonde ouderen en ouderen in een (mogelijk) kwetsbare positie. Tegelijkertijd met de effectevaluatie zal een procesevaluatie worden uitgevoerd. Toekomst De procesevaluatie van het preventieve consult en de eventuele verwijzing naar individueel passende interventies, therapietrouw en follow-up worden geëvalueerd vanuit zowel cliënten- als hulpverlenersperspectief. Bij gebleken effectiviteit kan deze opsporingsmethodiek wellicht ook bijdragen aan het verbeteren van de WMO-indicatiestelling. Daarna zal de vraag worden gesteld of periodieke gezondheidsonderzoeken een plek moeten krijgen in het aanbod van de zorgverzekeraar of via de publieke gezondheidszorg. Geïnteresseerd om deel te nemen aan deze studie? Meer info is te verkrijgen bij: drs. Mandy Stijnen, promovendus (G)OUD-evaluatieonderzoek, mandy.stijnen@hag.unimaas.nl, 043-388 22 95 dr. Inge Duimel-Peeters en dr. ir. Maria Jansen, projectleiders/ co-promotoren (G)Oud-evaluatieonderzoek inge.duimel@hag.unimaas.nl, 043-388 29 85 maria.jansen@ggdzl.nl, 043-850 68 90 Improving Behavior In Self-testing (IBIS) Onderzoek naar zelftesten DOOR MARTINE ICKENROTH EN JANAICA GRISPEN, ONDERZOEKERS IBIS STUDIE Een cholesterol zelftest uitvoeren, dat kan toch niet zo moeilijk zijn? Ik heb geen echte aanleiding om een cholesteroltest te doen, en verwacht ook geen afwijkende uitslag, maar ben toch wel benieuwd naar wat eruit komt. Enthousiast begin ik met het openen van het pakketje. Alles zit erin, een prikpen, het plaatje waarop je een druppel bloed moet laten vallen, en zelfs een pleister. Na goed doorlezen van de bijsluiter, begin ik netjes met stap één: je handen wassen. Vervolgens moet je jezelf met 20 de prikpen in je vinger prikken. Dat valt wat tegen, je moet hard tegen de pen duwen, en wetende dat er een venijnig prikje gaat komen is dat best wel lastig. Na wat gegiechel en schijnbewegingen lukt het dan toch om het naaldje in mijn ringvinger te krijgen. Maar vervolgens komt er geen bloed! Na even mijn arm (volgens de bijsluiter) omlaag te laten hangen en wat te stuwen, komt er dan toch een druppel. Helaas moet het hele schijfje binnen drie minuten vol liggen met bloed, wat tot enige paniek leidt. Na nog

op één lijn 35 3e uitgave 2009 wat geduw en getrek komt er nog anderhalve druppel, maar mijn minuten zijn inmiddels bijna om, en het schijfje is nog niet helemaal gevuld. We gokken het er maar op. Ik moet na 3 tot 4 minuten de test activeren, maar bedoelen ze dan vanaf de eerste druppel, of vanaf de laatste? Aangezien ik het niet meer precies weet, besluit ik maar direct de test te activeren door aan het pinnetje te trekken. Vanaf nu moet het allemaal vanzelf gaan. Helaas kleurt de ‘ok’ indicator niet blauw na 5 minuten, zoals zou moeten, maar de ‘end’ indicator verkleurt wel volgens plan. Vol spanning ga ik op zoek naar het blauwe streepje waar ik mijn cholesterol zou moeten kunnen aflezen, maar meer dan een blauwe waas kan ik niet ontdekken. Wat een slechte test! Heb ik hier 15 euro voor betaald! En waarom kan ik, huisarts in opleiding, geen simpele cholesteroltest uitvoeren? De rest van de dag loop ik gefrustreerd en chagrijnig door het DEB me afvragend of meer mensen hier last van zouden hebben…. Achtergrond. De afgelopen jaren zijn zelftests voor ongeveer 25 condities op de markt gebracht, zowel in Nederland als in het buitenland. De beschikbare zelftests variëren van testen op cardiovasculaire risicofactoren tot infectieziekten en testen die screenen op kanker. Een zelftest wordt gedefinieerd als: een in-vitro tests op lichaamsmateriaal (bloed, urine, ontlasting of speeksel) die op initiatief van de consument wordt uitgevoerd met het doel om een bepaalde ziekte of risicofactor op te sporen. In 2006 bleek uit een enquête onder Nederlandse internetgebruikers dat 16% van de respondenten ooit een zelftest gedaan had. Bovendien gaf 17% van de respondenten die nooit een zelftest gedaan hadden aan dit ooit te willen doen. Verwacht wordt dat in de toekomst steedsmeer mensen dit gaan doen. Het is echter niet duidelijk of zelftests worden gebruikt op een manier die voordelig is voor de consument, de maatschappij en de gezondheidszorg. Het is daarom belangrijk om mensen goed voor te lichten over zelftesten zodat ze de geschikte test doen en de correcte vervolgacties op basis van hun testresultaat ondernemen. Het doel van ons project is om verbeterde consumenteninformatie te ontwikkelen over zelftesten, in de vorm van een website en decision aid, zodat consumenten tot een weloverwogen keuze kunnen komen. Om het uiteindelijke doel van ons project te bereiken zullen we een aantal deelstudies uitvoeren. In 2008 hebben we via een internet enquête nogmaals in kaart gebracht welke mensen een zelftest doen en wat de prevalentie van zelftesten is. Bovendien hebben we de consumenten gevraagd naar hun informatiegebruik en follow-up gedrag. Zijn ze inderdaad met die testuitslag naar de dokter geweest of hebben ze andere acties ondernomen? Daarna hebben we semigestructureerde interviews gehouden met consumenten die een zelftest voor cholesterol, glucose, blaasontsteking en nierziekten hadden gedaan (de procedure en resultaten van de laatste twee tests worden in deze uitgave door student Marloes Tacken beschreven). Momenteel zijn nog twee WESP-studenten bezig met het interviewen van consumenten die een intentie tot zelftesten hebben en met consumenten die een SOA-zelftest gedaan hebben. Verder zullen we aan de hand van een checklist de kwaliteit van de huidige consumenteninformatie beoordelen. Op basis van de resultaten van deze drie studies zal de nieuwe consumenteninformatie, de website en de decision aid worden ontwikkeld en getest onder consumenten. Samenwerking AIOTHO (Martine Ickenroth) en fulltime onderzoeker (Janaica Grispen) Tijdens mijn sollicitatiegesprek werd mij gevraagd hoe ik erover dacht om met een AIOTHO samen te werken. 21

op één lijn 35 3e uitgave 2009 En hoe ik dacht om te kunnen gaan met de situatie waarin diegene bepaalde periodes wel en andere weer niet aanwezig is. Ik dacht: “Hoe moeilijk kan dat nou zijn?” En inderdaad, het valt allemaal ontzettend mee. Martine heeft een medische achtergrond en mijn achtergrond ligt op het gebied van de cognitieve psychologie en gezondheidsvoorlichting. In ons project is deze combinatie perfect, aangezien er twee trajecten binnen ons onderzoeksproject zijn uitgezet: de overwegingen van consumenten voorafgaand aan de zelftest (Janaica) en de overwegingen van consumenten naar aanleiding van het zelftestresultaat (Martine). We vullen elkaar goed aan; zowel op onderzoeksgebied als op sociaal gebied. Ook zitten we op dezelfde kamer waardoor de samenwerking wordt gestimuleerd en dit vaak (zeer productieve) brainstormsessies oplevert. Onze goede samenwerking komt voornamelijk door het feit dat we het goed met elkaar kunnen vinden, hoewel we elkaar ook wel eens met naalden en prikpennen te lijf gaan (waarbij tot op heden nog geen ernstig gewonden zijn gevallen). Naast de positieve kanten zijn er natuurlijk ook wel mindere kanten aan zo’n samenwerking. Een goede planning is essentieel, omdat we in bepaalde onderzoeksfasen van elkaar afhankelijk zijn. Deze fasen worden dan ook gepland als Martine fulltime hier is. Binnen andere onderzoeksfasen hebben we beiden een ander traject, dit wordt dan gepland in periodes waarin Martine niet of minder hier is. Voor mij is het elke keer weer wennen als ze lang hier is of lang weg is. In het begin moet ik erg wennen als ze fulltime hier is omdat ik gewend was een kamer voor mezelf te hebben. Gelukkig ben ik daar binnen een week aan gewend en wordt er heel wat afgelachen. Maar dan gaat Martine weer fulltime de praktijk in en ben ik weer alleen op onze kamer. Dat valt altijd erg tegen, dan moet ik weer wennen aan de stilte. Maar al met al, levert de combinatie van AIOTHO en fulltime onderzoeker een prima combinatie op, tenminste... voor ons. Zelftesten Blaasontsteking en Nieren Reden, gebruiksgemak, interpretatie, betrouwbaarheid, follow-up en informatie DOOR MARLOES TACKEN, WESP Mijn WESP stage heb ik gelopen bij Gaby Ronda, Martine Ickenroth en Janaica Grispen bij het project Zelftesten. Zonder ervaring vond ik onderzoek doen in het begin erg lastig, maar hoe langer ik ermee bezig was, hoe leuker het werd. In 2008 heeft een internetenquête plaatsgevonden onder internetgebruikers in Nederland. Uit de eerste resultaten bleek dat 75% van de respondenten ooit had gehoord van een zelftest, 40% had ooit overwogen om een zelftest te doen en 18% had ooit een zelftest gedaan. De 5 meest gebruikte zelftesten in 2008 waren die voor diabetes, nierziekten, cholesterol, blaasontsteking, chlamydia en AIDS/HIV. Het doel van mijn WESP was om door middel van twaalf semigestructureerde interviews met consumenten meer inzicht te krijgen in hoe mensen omgaan met zelftesten voor Blaasontsteking en Nieren. Het onderzoek laat zien dat er verschillende redenen zijn om een zelftest uit te voeren. Deze verschillen onderling per test. Redenen die worden genoemd om een zelftest te doen zijn 22

op één lijn 35 3e uitgave 2009 onder andere het hebben van symptomen, tijdswinst die te behalen is omdat mensen zich een consult bij de huisarts kunnen besparen, een test doen als deze wordt aangeboden (bv in de supermarkt) en dat een zelftest zekerheid geeft. Consumenten blijken het belangrijk te vinden dat ze ‘niet voor niets’ naar de huisarts gaan. De kosten blijken ook een belangrijk aspect te zijn. Als een test gratis wordt aangeboden zijn consumenten sneller geneigd een test te doen dan wanneer een test geld kost. Het aflezen van de niercheck bleek problematisch. De test moet met ochtendurine worden uitgevoerd en bij daglicht worden afgelezen. Omdat de test rond oktober werd verstrekt en het ’s ochtends nog donker was, gaf dit soms problemen met aflezen. Consumenten vinden de test over het algemeen betrouwbaar. Na een afwijkende uitslag gaan de consumenten over het algemeen naar de huisarts die de test herhaalt. De informatie bij de niercheck was duidelijk terwijl het taalgebruik in de bijsluiter van de blaasontstekingtest moeilijk was. Voordat ik aan het onderzoek begon had ik eigenlijk geen goed beeld over zelftesten omdat ik er nooit mee in aanraking was geweest. Tijdens dit onderzoek heb ik een mening kunnen vormen en denk ik dat mensen het beste medici kunnen raadplegen met hun behoeftes/klachten en niet zelf aan de slag moeten gaan met zelftesten. Mensen kunnen een foutpositieve uitslag krijgen en zo de zorg onnodig belasten of een foutnegatieve uitslag krijgen en er uitstel van behandeling optreedt als de consument denkt dat er niets aan de hand is, terwijl er een (ander) ziektebeeld aan ten grondslag ligt. Het is in ieder geval aan te raden te kijken naar de intentietesters, dus de mensen die van plan zijn een zelftest te doen, maar dit nog niet hebben gedaan. Wat houdt hen tegen om een zelftest te doen en wat is hun informatiebehoefte? Ook is het belangrijk door middel van kwalitatief onderzoek erachter te komen hoe huisartsen denken over zelftesten. Huisartsen kunnen inzicht geven in aspecten die voor consumenten belangrijk zijn om te weten voordat ze een test gaan doen. Tevens kunnen huisartsen erachter komen wat voor consumenten een motivatie is om te testen en hier op inspelen. Het is ook belangrijk te kijken naar andere soorten zelftesten zoals HIV. Deze consumenten kunnen heel andere informatie belangrijk vinden en om andere redenen een test doen. Genoeg redenen dus om de ontwikkelingen op het gebied van zelftesten en de promotieonderzoeken van Martine en Janaica op de voet te volgen! Nicotine Vaccinstudie (NicVAX) NicVAX aan de start van race tegen roken DOOR HET ONDERZOEKSTEAM vlnr: Luc (redactie), Casper, Ruth, Anita, Arja, Hilde, Philippe, Onno, Daniel, Jeannique en Pauline De onderzoeksschool CAPHRI van het Maastricht Universitair Medisch Centrum (Maastricht UMC+) en het Slotervaart ziekenhuis in Amsterdam zijn na een vertraging dan toch eindelijk in oktober 2009 gestart met een groot onderzoek naar de effectiviteit van een vaccinatie tegen nicotine(NicVAX) in combinatie met varenicline (Champix) als behandeling voor stoppen met roken. Website: www.hag.unimaas.nl/NicotineVaccinStudie/ De verslavende werking van roken treedt op doordat nicotine uit een sigaret de hersenen bereikt en daar een beloningsgevoel veroorzaakt. Het nicotine vaccin kan er mogelijk voor zorgen dat het lichaam specifieke antilichamen tegen nicotine aanmaakt. Zodra nicotine zich bindt aan deze antilichamen kan het niet meer naar de hersenen worden getransporteerd en mogelijk kan daardoor het bevredigende gevoel dat wordt veroorzaakt door het roken van een sigaret 23

op één lijn 35 3e uitgave 2009 worden voorkomen. Naast het onderzoeken van de werkzaamheid en de veiligheid van het vaccin zal ook worden bepaald hoeveel antilichamen mogelijk tegen nicotine worden gevormd na vaccinatie met NicVAX en hoe lang deze antilichamen in het lichaam actief blijven. In dit onderzoek wordt varenicline als een tweede geneesmiddel gegeven om deelnemers te helpen om te stoppen met roken. Varenicline doet datgene dat met vaccinaties alleen niet bereikt kan worden: het vervangt de nicotine in de hersenen, voorkomt dat nicotine tot op zekere hoogte wordt gemist en laat het verlangen naar een sigaret afnemen. Binnen het NicVAX-team gaat binnenkort een aantal wijzigingen plaatsvinden. Casper den Heijer en Ruth Brauer zullen afscheid nemen van het project. Philippe Hoogsteder zal het werk van zowel Casper als Ruth overnemen. Hieronder willen Casper en Ruth afscheid nemen en wil Philippe zich introduceren. Verder is het team recentelijk versterkt met 2 nieuwe onderzoeksassistentes: Hilde Bours-Paulus en Jeannique van Kranenburg. Daarnaast bestaat het team nu uit projectleiders Onno van Schayck en Daniel Kotz en onderzoeksassistentes Anita Coumans, Pauline Horsten en Arja van de Voorde. Casper den Heijer Ik ben een klein jaar betrokken geweest bij het NicVAXproject als onderzoeksarts. De tijd die ik aanwezig ben geweest is me erg goed bevallen. Mijn intentie in deze periode is altijd geweest om een promotietraject in te gaan en deze kans heb ik gekregen bij de afdeling Medische Microbiologie in het azM. Hier ga ik me richten op de prevalentie van antibioticaresistentie in de algemene populatie in 9 Europese landen: een grote uitdaging dus! Ruth Brauer Hoewel ik het jammer vind om het NicVAX-project te verlaten, kijk ik erg uit naar mijn nieuwe start in Engeland. Ik ga als promovenda een 'pharmacoepidemiology' traject starten aan de London School of Hygiene and Tropical Medicine, alwaar ik data van een huisartsen registratiebestand ga analyseren om bijwerkingen van nog nader te bepalen medicatie in kaart te brengen. Ik heb een leerzame tijd bij CAPHRI doorgebracht en ben blij dat ik hier een jaar mocht werken. Philippe Hoogsteder Eindelijk ben ik dan klaar met mijn studie geneeskunde en mag ik het NicVAX-project overnemen als promovendus. Daarbij zal ik voor het medische keuren van onze deelnemers ook de taak van Casper den Heijer als onderzoeksarts gaan invullen. Ik zie het project als een enorme uitdaging en samen met een fantastisch team ben ik ontzettend gemotiveerd er een groot succes van te maken. Mijn functie als promovendus ga ik in de toekomst combineren met de opleiding huisartsgeneeskunde. Hilde Bours-Paulus Ik ben 51 jaar, getrouwd en heb 1 dochter van 21. Vanaf 1 september ben ik gestart als onderzoeksassistente op het NicVAX-project. Ik zal vragenlijsten afnemen, vaccin of placebo toedienen en bloed voor verder onderzoek afnemen. Daarbij zal ik ook de nodige administratieve handelingen verrichten. Het zal voor mij een heel andere doelgroep worden dan ik gewend ben. Na meer dan 30 jaar ga ik nu met deelnemers werken en niet meer met patiënten. Daarmee bedoel ik dat deelnemers zelf de keuze hebben gemaakt om aan dit onderzoek te beginnen, terwijl ik jaren gewerkt heb met patiënten die geen keuze hebben kunnen maken. Het zal een hele uitdaging worden, maar ik kijk er met veel plezier naar uit! Jeannique van Kranenburg Ik ben sinds augustus werkzaam bij het NicVAX-project als onderzoeksassistente. Ik ben getrouwd en moeder van 2 dochters van 11 en 13 jaar. Ik vind het ontzettend interessant om aan dit project mee te werken. Het is een uitdaging om mensen van het roken af te helpen en ik ben benieuwd hoe zich dat met het vaccin gaat ontwikkelen. Afgelopen jaar heb ik gewerkt bij de GGD in Maastricht op de afdeling Jeugdgezondheidszorg als jeugdartsassistente. Daar zag ik regelmatig kinderen op mijn spreekuur waarvan de ouders thuis rookten; ook bij kinderen die bijvoorbeeld astma of allergieën hadden. Dus niet alleen voor de rokers, maar zeker ook voor de omgeving is het van belang dat er in de toekomst een anti-rook vaccin komt. Ik hoop dus ook het gewenste resultaat te bereiken! 24

op één lijn 35 3e uitgave 2009 In de prijzen Onderzoeker Tineke van Geel wint internationale prijs REDACTIE Tijdens het 31ste congres van de American Society for Bone and Mineral Research (ASBMR) in Denver, ontving onze eigen post-doc onderzoeker Tineke van Geel de Young Investigator Award. De ASBMR is een wetenschappelijke vereniging van wereldleiders op het gebied van onderzoek naar osteoporose. Om in aanmerking te komen voor deze Award moet je de eerste en 'presenting author' zijn van het hoogst geclassificeerde abstract binnen iedere categorie en recent gepromoveerd zijn (maximaal 5 jaar geleden). Tineke’s presentatie was getiteld: “Development of a Simple Prognostic Nomogram for Individualizing 5-year and 10year Absolute Risks of Fractures in Postmenopausal Women”. Tineke ontving een plaque en een geldcheque. Op de foto staat Tineke (tweede van links) samen met Piet Geusens, Iris Wong en Paul Baldock. Paul is hoofd van de Bone Regulation Group at Garvan Institute for Medical Research (Sydney AUS) en is de begeleider van Iris (promovenda). Piet Geusens (reumatoloog) is samen met Geert-Jan Dinant, de begeleider van Tineke. Promotie “ATP infusions in palliative home care” DOOR SANDRA BEIJER, ONDERZOEKER Op 1 juli 2009 is Sandra Beijer, onderzoeker vakgroep Epidemiologie Universiteit Maastricht gepromoveerd op de studie ‘Toepassing van ATP1 infusen in de palliatieve thuiszorg’. Deze studie is succesvol afgerond mede dankzij de participatie van ongeveer 50 huisartsen uit de regio Maastricht die zich hebben ingezet voor de werving van patiënten. 1 ATP= Adenosinetrifosfaat 25

op één lijn 35 3e uitgave 2009 In de palliatieve fase treden vaak klachten op zoals pijn, vermoeidheid, benauwdheid, slechte eetlust, ongewenst gewichtsverlies en lichamelijke beperkingen, klachten die de kwaliteit van leven van patiënten met een preterminale vorm van kanker en hun naasten ernstig belemmeren. Tot op heden zijn er echter weinig behandelingsmogelijkheden om vermoeidheid of andere klachten zoals verlies in gewicht en conditie tegen te gaan of te verlichten. Eerder onderzoek bij patiënten met longkanker in een vergevorderd stadium liet zien dat toediening van ATP per infuus een gunstige invloed had op o.a. vermoeidheid, voedingstoestand, kwaliteit van leven en overleving. Gebaseerd op deze gunstige resultaten is een nieuwe studie gestart naar de effecten van ATP infusen op kwaliteit van leven, voedingstoestand en overleving, niet alleen bij patiënten met longkanker maar ook bij patiënten met andere vormen van kanker in een preterminaal stadium. Gebaseerd op het gunstige veiligheidsprofiel van ATP en om de belasting voor de patiënt zoveel mogelijk te verminderen is voor de huidige studie tevens een protocol voor ATP toediening thuis ontwikkeld en geïmplementeerd. Voor de studie kwamen patiënten in aanmerking met kanker in een preterminaal stadium met een geschatte levensverwachting van maximaal 6 maanden voor wie geen curatieve behandelingsmogelijkheden meer voorhanden waren. Geïncludeerde patiënten werden gerandomiseerd voor de ATP of de controle groep. Beide groepen kregen de gebruikelijke palliatieve zorg en gestandaardiseerde voedingsadviezen door een diëtist. In aanvulling hierop kregen patiënten in de ATP groep gedurende 8 weken eenmaal per week een ATP-infuus van 8 tot 10 uur. Het eerste of de eerste 2 infusen werden toegediend in het ziekenhuis, alle vervolginfusen werden thuis toegediend door een ervaren verpleegkundige van de infuusdienst van de thuiszorg. De controlegroep kreeg geen ATP-infusen. Kwaliteit van leven, vermoeidheid, lichamelijke beperkingen, voedingsinname, spierkracht en diverse antropometrische parameters werden iedere 2 weken gemeten tot 8 weken na de start van de studie. Omdat ATP toediening nooit eerder in de thuissituatie had plaatsgevonden werden ook de veiligheids- en logistieke aspecten van ATP infusen thuis geëvalueerd, evenals de acceptatie hiervan door de patiënt. In totaal zijn 100 patiënten geïncludeerd waarvan 51 patiënten zijn toegewezen aan de ATP groep en 49 aan de controlegroep. Door snelle achteruitgang van de conditie of overlijden hebben slechts 57 patiënten de 8 weken durende studie geheel kunnen afmaken. Het merendeel van deze patiënten vond het niet belastend dat de ATP-infusen thuis werden toegediend. Zij gaven aan dat het heel prettig is om tijdens de toediening hun dagelijkse activiteiten te kunnen continueren in hun eigen omgeving. Geen van de patiënten was bang tijdens de ATP-toediening. Bovendien verliepen de meeste ATPinfusen zonder bijwerkingen en waren de bijwerkingen die voorkwamen (o.a. drukkend gevoel op de borst en de behoefte om diep adem te halen) mild en van korte duur en verdwenen deze bijwerkingen snel na het verlagen van de infuussnelheid. ATP bleek een gunstig effect te hebben op de dikte van de triceps huidplooi (maat voor de vetmassa). Bovendien leek er een beperkt verschil in de korte termijn overleving (0-8 weken) op te treden ten gunste van de ATP groep. Bij patiënten met longkanker en bij patiënten zonder recent gewichtsverlies werd ook een gunstig effect van ATP op de overleving in de periode 0–6 maanden waargenomen. Hoewel deze resultaten met grote voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd, is dit effect opmerkelijk omdat onze studiepopulatie bestond uit patiënten met een geschatte levensverwachting van minder dan 6 maanden, die allen niet meer reageerden op levensverlengende behandeling. Voor lichaamsgewicht, spiermassa, voedingsinname, lichamelijke beperkingen, vermoeidheid en kwaliteit van leven was er geen verschil te zien tussen de ATP groep en de controlegroep. Mogelijk waren de patiënten al in een te slechte conditie om nog profijt van de ATP te kunnen ondervinden. Door het late stadium van de ziekte was het bij de meeste patiënten ook niet mogelijk ATP langer dan 8 weken toe te dienen, wat mogelijk te kort was om sterkere effecten van ATP te kunnen waarnemen. Hoewel deze studie belangrijke resultaten heeft opgeleverd, moeten onze bevindingen eerst in grotere, placebogecontroleerde studies worden bevestigd, alvorens definitieve conclusies kunnen worden getrokken. Voor de toepassing van ATP in de klinische praktijk is het daarom nog te vroeg. 26

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Afstuderen kaderhuisartsen HVZ HARTelijk gefeliciteerd! DOOR YVONNE VAN LEEUWEN, CURSUS COÖRDINATOR Op 6 november, bij dit schrijven nog in de toekomst, zwaaien 17 huisarts uit heel Nederland af als kaderartsen hart- en vaatziekten. In het tweejarig traject hebben deze op zich al bijzondere mensen een indrukwekkende groei in expertise doorgemaakt. Ook hebben ze een visie ontwikkeld op eerstelijns hart- en vaatzorg. Vanaf heden hopen we optimaal gebruik te kunnen maken van hun talenten als onderwijzer en adviseur op hart- vaatgebied, waaronder natuurlijk ook Cardio Vasculair Risico Management (CVRM). De werving voor de tweede ronde stagneert. Aan de kwaliteit c.q. reputatie van de opleiding kan het niet liggen. “Te veel werk, te druk in de praktijk”, hoor je collega’s vaak verzuchten. Begrijpelijk, maar zo’n kaderopleiding levert ook energie op! (zeggen de kaderartsen van nu). Dus: geef u op voor ronde 2 kaderopleiding hart- en vaatziekten. Deadline inschrijving 1 februari 2010. start 7 april 2010. Zie voor data en programma: www.hag.unimaas.nl/hvz Yvonne van Leeuwen, coördinator: Yvonne.vanleeuwen@hag.unimaas.nl CAPHRI School for Public Health and Primary Care Van Schayck nieuwe directeur REDACTIE Prof. dr. C.P. (Onno) van Schayck is per 1 september benoemd als de nieuwe wetenschappelijk directeur van Caphri. Hij volgt daarmee prof. dr. Guy Widdershoven op die dit voorjaar een vergelijkbare functie bij het EMGO van VUMC in Amsterdam aanvaardde. Van Schayck (1958) behoeft als voormalig co-directeur en tot voor kort ook interim directeur van Caphri nauwelijks nadere introductie. Wij kennen hem vooral als epidemiologisch hoogleraar verbonden aan de onderzoekslijn astma/ COPD, of beter gezegd van de Stoppen met Roken projecten zoals COSMO en de Nicotine Vaccinatie Studie. Caphri belichaamt de + achter het Maastrichtse Universitaire Medische Centrum (MUMC+). Ambities blijven er, ook ten tijde van afnemende financiële subsidies en toenemende concurrentie. Zo hoopt Van Schayck de huidige status “Very Good” naar “Excellence” in 2010 te kunnen realiseren. Daaraan gekoppeld de ambitie om dat Centre of Excellence te kunnen garanderen voor de toekomst. 27 “De mededeling dat hij ook nog benoemd is tot kroonlid van de Gezondheidsraad is nog een extra gelukwens waard, en mag ons als vakgroep ook weer trots maken”, laat vakgroepvoorzitter Job Metsemakers weten.

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Werkbezoek Down and Happy Under DOOR HENNY LANTMAN, KERSVERSE HOOGLERAAR AVG Henny Lantman (deze zomer nog ‘gewoon’ senior onderzoeker bij onze vakgroep) ging in juli en augustus 2009 op werkbezoek naar Australië voor 6 weken op uitnodiging van Bob Davis, uhd bij het Centre for Developmental Disabilities and Health (CHHH) van Monash University in Melbourne. Het centrum is ingebed in de vakgroep huisartsgeneeskunde. Er werken 14 personen. Huisartsgeneeskunde en CHHH zitten op dezelfde gang, komen elkaar voortdurend tegen en werken samen, o.a. bij onderwijs in het basiscurriculum. Doel van het bezoek was om een samenwerkingsrelatie op te bouwen op onderwijs- en onderzoeksgebied en te zien of studentenuitwisseling mogelijk zou zijn. In Singapore (1) was het heet, en overal was er de H1N1 (Mexicaanse griep). Op het vliegveld werden alle reizigers infrarood getemperatuurd en op het congres 2x per dag. Wie koorts had moest in quarantaine en er werden viruskweken afgenomen. Dat was “toen” zo. De schrik van de SARS, die vier jaar geleden zo veel levens kostte, zat er nog goed in. Het was wel een leuk congres. De presentaties kwamen vooral uit Australië, Singapore, Hongkong, Taiwan, Japan. In de roundtables (een groepsgesprek onder lunchtijd) deed iedereen zijn mond open: de mevrouw uit Vietnam, de Indiase dames, de Indonesiërs, de Pakistani, Maleisiërs en wie er verder allemaal rondliep. Twee Indiase dames kwamen me vertellen over hun band met de SUUD University. Na enig uitvragen leek me dat de Hogeschool Zuyd, via welke het doveninstituut kennelijk lijntjes heeft met India. Mijn eigen keynote ging goed en leverde reacties op. Iemand daagde me uit om psychiatrische aandoeningen niet onder associated comorbidity maar onder secondary conditions onder te brengen om misinterpretatie van probleemgedrag te voorkomen. Daar moet ik nog even over nadenken. Ook bleek dat er nog niks is geschreven/onderzocht over kwaliteit van leven bij mensen met challenging behaviour. Misschien accepteren we inderdaad wel te gemakkelijk dat mensen met probleemgedrag altijd een matig tot slechte kwaliteit van leven hebben. Er was een galadiner met veel speeches en dansjes van de Down syndroom tienerdansgroep, met een zeker schattigheidsgehalte waarbij je je kan afvragen of dat goed is. 28 Centre for Developmental Disability and Health (CDDH) in Victoria Op de poli zag ik de Down syndroom (DS) klanten van die dag (die poli is eens per 2 weken). Er worden mensen door verwezen met een verdenking op Alzheimer. De eerste was een man van rond de dertig, die uiteindelijk waarschijnlijk een depressie had. De tweede was ouder, rond de 50, en zou misschien dement kunnen zijn, maar had nu vooral problemen in zijn redelijk zelfstandige werk; met complexe taken dus. Zijn geheugen was nog goed, net als zijn ADL Depressie? De functie van die poli is consulten op verzoek, en en passant koppelen de dames daar een gestructureerde gegevensverzameling aan vast de Camdex (dementieschaal), een Peabody (als niet-verbale IQ test) en diverse andere geheugentesten. Materiaal voor een promotieonderzoek. Een derde DS patiënt was 28, en had een trage pols; met een ECG bleek hij een pols rond de 35 te hebben. Eerder door de cardioloog gezien, die vond dat dat bij het syndroom hoorde. Nu teruggestuurd, met de vraag om een pacemaker.Diverse gespecialiseerde huisartsen doen hier spreekuur en krijgen patiënten doorverwezen door de huisartsen in en rond Melbourne. Eens per week is er intake, worden de binnengekomen vragen beoordeeld, en verdeeld naar de expertise van de teamleden. Huisartsen kunnen verwijzen, maar ook zorgvoorzieningen. Bij een verwijzing hoort een uitgebreide vragenlijst zodat de intakers zich een beeld kunnen vormen van hoe de vraag te beantwoorden. Veel nieuwe aanmeldingen. Terugbestellen gebeurt incidenteel, bijvoorbeeld bij de naltrexone; zo’n patiënt moet elke 6 maanden geëvalueerd worden, anders krijgt hij geen nieuw recept. Ik zag een 58 jarige blinde man met veel littekens, vooral op zijn hoofd. De verwondingen bleek hij zichzelf te hebben toegebracht. Het is een “succespatiënt”: sinds hij aan de naltrexone is, automutileert hij nauwelijks meer. Heel apart was een meisje met toenemend probleemgedrag. Ze was al lang bekend met autisme en stemmingswisselingen. Bij navraag bleek dat er nieuw personeel in de dagbesteding was. Ze waren bang voor haar en konden daardoor niet de afgesproken structuur bieden. Het meisje kwam met haar moeder, een zorgcoördinator en de manager van het huis. Allemaal coöperatieve vrouwen. Knap vond ik dat de arts hen zelf liet zeggen dat het probleem in de dagbesteding zat en dat een dokter dat niet kan oplossen.

op één lijn 35 Ik heb met docenten en met onderzoekers gesproken. Er gebeurt van alles. Daarnaast was er ook gelegenheid voorontspanning zoals kangoeroes zien en in de sneeuw wandelen op Mount Buller (terwijl in Nederland op dat moment een hittegolf was). De rest is teveel om op te noemen. Ik kwam in Sydney (3) op uitnodiging van Sydney University. Ter ere van mij hadden ze een congres georganiseerd over Updates in Intellectual Disability (ID). Hard werken, dat wel. Ik moest donderdag 2x presenteren, en vrijdag nog een keer. Donderdag volle bak: meer dan 80 mensen, een volle zaal en leuke vragen na de presentatie. Zelfs de vice-decaan was verschenen om kennis te maken. Heel apart. De hoofdredacteur van Obesity Review hield een gloedvol betoog over obesity prevention in children with ID. In Australië zijn de mensen die ik ontmoet jaloers op ons AVG specialisme. Hier wordt het werk voornamelijk door huisartsen gedaan, en op sommige plaatsen zijn experts, zoals CDDHV hier, en in Sydney in een aantal ziekenhuizen. Wonderlijk volk, de ID-dokters in Sydney. Bijna allemaal vrouwen, hardwerkend, slim, maar (nog) niemand gepromoveerd, en iedereen klaagt over de drukte. Eerder in Melbourne (2) hoorde ik dat als je meer dan een 0.5 fte aanstelling hebt op UD (=Universitair Docent) niveau of hoger, dat je dan kan promoveren op 3 samenhangende en gepubliceerde artikelen met daarbij een inleiding en discussie. Dat gaat vreemd genoeg zonder begeleiding, maar wel met een beoordeling. Eén promotieonderzoek gaat over psychiatrische aandoeningen bij mensen met Down syndroom. Wat ons bij de discussie bracht of de eigenwijsheid van mensen met Down syndroom en de vaak aanwezige dwangmatigheid nu een psychiatrisch probleem is, of een behavioral phenotype (en dus gewoon bij het extra chromosoom hoort)? In 2008 is al hun onderwijsmateriaal vernieuwd. Ik heb een reusachtig pakket gekregen met leerboek, werkboek een tutorhandleiding en dvd’s. Een kostbaar geschenk. Alle eerstejaars geneeskundestudenten op Monash hebben een verplicht blok van 2 weken met colleges en drie bijeenkomsten over verstandelijke beperkingen. Belangrijkste leerdoel is het aanleren van een respectvolle attitude bij alle dokters in wording, en het afleren van alle vooroordelen (waarbij ouders van patiënten worden ingezet). De boeken en dvd’s worden in de vierdejaars blokken gebruikt waar verstandelijke beperkingen (VB) als vast onderdeel in zit. Groot voordeel van die dvd’s is dat je niet zo veel mensen met VB hoeft op te trommelen voor het praktijkwerk. Voor de werkcolleges in jaar 4 worden mensen met VB ingehuurd als onderwijzers. Ze worden betaald als tutor zonder voorbereidingstijd en ze worden ook getraind voor die rol. Uiteraard zijn dat mensen met een lichte beperking, maar toch. In groepjes van 8 moeten de studenten kennismaken met een van de tutoren, en vervolgens krijgen ze factsheets van de onderwijscoach over alle mogelijke ziekten, van roos tot diabetes, en van buikgriep tot astma. En dat moeten ze dan in duidelijke taal uitleggen aan de tutor wat die aandoening is, en wat hij/zij wel of niet moet doen. De arme student die over Campylobacter begon (dat is een bacterie die buikgriep kan veroorzaken) had nog wel een lange weg te gaan. Dit onderwijs is verplicht voor alle geneeskundestudenten vanuit de gedachte dat iedere dokter mensen met VB in zijn praktijk tegenkomt.Ik sprak met enkele PhD studenten. Er gebeurt hier veel ineen lijn ‘challenging behaviour’ dat volgens sommige politiek correcte Australiërs voortaan ‘behaviours of concern’ genoemd moet worden. Eén onderzoeker is al ver met ‘Determinants of challenging behaviour’, waarvoor zij circa 75 mensen en hun naasten allerlei vragenlijsten heeft laten invullen over soort en ernst van gedrag waarbij ze allerlei schalen die communicatie, mate van beperking en psychiatrische aandoeningen meten moeten scoren. Iedereen wordt door een plaatselijke huisarts nagekeken volgens het hier gebruikelijke protocol. Die huisartsen krijgen daar een vergoeding voor. Op indicatie wordt er nog een uitgebreider onderzoek gedaan door de psychiater of een onderzoek naar de communicatieproblemen door de logopediste. Tot nu toe blijkt dat de psychiatrische schalen allemaal wat anders meten. Er blijken twee soorten probleemgedrag te zijn: één waar anderen erg veel last van hebben en één waar anderen zich niet aan storen. De spannende vraag blijft of probleemgedrag meer gerelateerd is aan gezondheid, communicatie dan aan psychiatrische beelden. Ik bezocht een andere universiteit in Melbourne (2). Bij de afdeling Disability Studies aldaar zitten vooral social workers en bewegingstherapeuten. Ze doen uitgebreide sportprogramma’s voor mensen met VB. Iemand van hen promoveert binnenkort op een onderzoek over het meten van bewegingsactiviteiten. Vrijdag was ik uitgenodigd door het lokale (staats-) bestuur. Zij hadden een hele ochtend bedacht met onderwerpen waarover ze van mij wilden horen (iemand had mij goed gegoogle-d). Er zaten 30 mensen in de zaal. Goed publiek, leuke adequate discussies. Er was ook een 84 jarige moeder, die haar zoon met Prader- Willi had meegenomen. Ze was ook advocate (=wettelijk vertegenwoordiger), en advocates 29

op één lijn 35 3e uitgave 2009 worden hier overal bij uitgenodigd, en ik heb er veel gesproken. Danny, een coassistent, wil eigenlijk AVG worden, maar dat bestaat hier nog niet. Hij ziet zijn traject als: eerst huisarts worden, en dan hopen dat er in Melbourne een Masters studie gezondheid en VB gestart is. Danny moet eerst nog een jaar internship doen, dat mag hier alleen maar in een ziekenhuis, niet bij een huisarts. En daarvóór gaat hij nog een buitenlands coschap doen in Glasgow. Ik heb hem gezegd dat we kunnen kijken of hij t.z.t. ook in Nederland wat kan doen. Research. Of patiëntenwerk, als hij Nederlands wil leren. Maar dan kijkt hij heel ongelukkig als ik dat zeg. Brisbane (4) Op het Queens Centre for Intellectual and developmental Disabilities wordt voornamelijk onderzoek gedaan. Er is een polikliniek, maar veel kleiner van omvang dan in Melbourne. Hier lopen verschillende RCT’s die allemaal gaan over de effecten van gezondheidsmonitoring voor mensen met verstandelijke beperkingen. Volwassenen, schoolverlaters, ontslagen gevangenen voor zover ze een VB hebben. Dat zijn er best veel hier: een verstandelijke beperking is geen uitsluitcriterium om in de gevangenis te komen na een misdrijf. Ik hield een praatje voor dat onderzoeksteam en ik werd uitgenodigd door de huisartsen voor een presentatie op hun woensdagse lunchbespreking. Ook hier goede vragen, en enthousiaste mensen. Het onderzoeksteam zit op een andere locatie dan de huisartsen en je merkt meteen dat de samenwerking dan ook meer op afstand is. Een wonderlijk verhaal was ook de poli VB in Brisbane. Die mocht niet gepland worden op de dagen dat de psychiaters poli draaiden. Ze gebruiken dezelfde wachtkamer en de psychiaters wilden niet dat hun patiënten al die kwijlende en schreeuwende mensen zagen. Politieke correctheid bestaat kennelijk niet in deze provincie. Casus onderwijs en stationstoetsen Ze doen hier stationstoetsen met gezondheidsproblemen van mensen met VB. Een docente heeft een klein clubje met twee van de huisartsen van het centrum, en met zijn drieën bedenken ze casus en werken die uit. De 28-jarige man met Downsyndroom en dementie van een paar weken geleden (die een pols van 35 bleek te hebben en doorverwezen is voor een pacemaker) figureert nu als vrouw in een stationstoets in wording. Net als het zestienjarige rolstoelbehoeftige meisje met een ernstige VB en overmatig bloedverlies bij de menstruatie, voor wie de moeder om een baarmoederverwijdering kwam vragen. Want haar vriendin was daar ook zo van opgeknapt. Je kunt veel toetsen aan zulke casus: kennis, vaardigheden, attitude. Maar het formuleren moet wel precies. De docentes maken ook korte casus voor de schriftelijke toetsen die de studenten jaarlijks moeten doen. Prachtig materiaal. Dit moeten we in Nederland ook gaan doen! De laatste week voor de vakantie in Alice Springs (5) Mijn laatste werkweek was in Monash. Daarna vlogen we 30 naar Alice Springs voor vier weken vakantie. Een week van afronden en afscheid nemen. De laatste hightlights. Ik sprak een Human Relations consultant, die seksuele voorlichting geeft aan kinderen met lichamelijke en/of geestelijke beperkingen, onderzoek en therapieën doet bij mensen met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Vaak een combinatie van autisme en/of nooit voorgelicht zijn. Net als bij ons dus. Heldere taal en mooi voorlichtingsmateriaal. Op een van mijn laatste dagen deden we nog 3 visites, huisbezoeken op 250 km van Melbourne. De eerste was bij een vrouw met ernstig probleemgedrag, die alleen met voortdurende 2:1 begeleiding woonde in een huis. Het huis had een voorruimte met slaapkamer en badkamer voor het personeel; dan een veiligheidsdeur met daarachter haar ruime woonvertrekken. De ernstig autistische dame (19 jaar) kon goed aangeven wanneer het personeel, of het bezoek (wij) moest verdwijnen. Daarna kon zij de deur dicht doen en tegen de muren bonken. En ze had een premenstrueel syndroom dat vanwege misverstanden met moeder niet behandeld werd. Ze kon uit het hoofd muziek naspelen op de piano, schreef letterlijke dialogen uit het hoofd op haar pc over. Hoezo VB? Volgens ons puur Asperger maar zo sociaal gehandicapt dat het nooit gelukt was om een fatsoenlijke test af te nemen. De tweede was een spastische vrouw met epilepsie, autisme, een bipolaire stoornis en misschien ook nog MS. Haar epilepsie- onmiskenbaar op de webcam van vader- werd niet behandeld omdat de neuroloog geen EEG afwijkingen vond. Voor haar hemiplegie kreeg ze geen fysio omdat ze een verstandelijke beperking had. En voor haar bipolaire stoornis had ze seroquel geregen waar ze alleen maar manischer van werd. De derde was een veertiger met een onbehandelde PKU (een ernstige stofwisselingsziekte, red.) die alleen woonde, in een huis betaald door zijn zeer rijke en in de regio belangrijke vader. Met een zeer doordringende ketonlucht door het hele huis. De laatste man was erg opgeknapt van het alleen wonen, in zijn eigen tuin kunnen rommelen en de liefhebbende staf, die ‘s nachts daar sliep en een aantal uren overdag aanwezig was. Deze man had een uitgebreide voorgeschiedenis van ernstige automutilatie –daar zag hij met zijn hoofd vol littekens ook naar uit. Alle drie presenteerden met probleemgedrag. Alle drie waren door veel specialisten gezien. Maar omdat niemand van de neurologen, psychiaters, huisartsen en wie er verder bij betrokken was de problemen bij elkaar puzzelde, bleef het bij allen modderen met halve diagnoses, verkeerde medicijnen en gebrek aan goede psychologische coaching. Er wordt gepraat over een master voor Health in ID. De overheid lijkt geïnteresseerd. Wie weet gaat het lukken. Danny, de coassistent, is vast van plan specialist in ID te worden. Hij heeft zelfs een cursus Nederlands aangeschaft om een deel van zijn opleiding in Nederland te kunnen doen. Ik voel me bevoorrecht en gestimuleerd door alles wat ik hier gezien en meegemaakt heb.

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Persbericht 21 september 2009 Dr. Henny van Schrojenstein Lantman – De Valk benoemd tot Hoogleraar Geneeskunde voor mensen met verstandelijke beperkingen Dr. H.M.J. (Henny) van Schrojenstein Lantman – De Valk (Anna Paulowna, 1948) is met ingang van 1 november benoemd tot hoogleraar Geneeskunde voor mensen met verstandelijke beperkingen aan de Faculteit der Medische Wetenschappen van de Radboud Universiteit. Het is een nieuwe leerstoel voor de Radboud Universiteit en een jong specialisme in de academische wereld. Prof. Van Schrojenstein Lantman zal in Nijmegen werken aan een kwalitatief goede en toetsbare gezondheidszorg voor mensen met een verstandelijke beperking en de kwaliteiten van het specialisme verankeren binnen de beroepsgroep van artsen. De leerstoel is gehuisvest bij de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde. Henny van Schrojenstein Lantman zal leiding geven aan het aandachtsgebied Geneeskunde voor mensen met verstandelijke beperkingen. Ze heeft een belangrijke rol in het wetenschappelijk onderzoek en zal deel uitmaken van het opleidingsteam van de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde. Het wetenschappelijk onderzoek heeft gestalte gekregen in het in 2007 opgerichte Consortium Verstandelijke Beperkingen Oost Nederland, een samenwerkingsverband tussen het UMC St Radboud en drie grote zorginstellingen voor mensen met verstandelijke beperkingen in de regio. Henny van Schrojenstein Lantman studeerde van 1966-1974 geneeskunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Ze specialiseerde zich op het gebied van de gezondheidszorg voor mensen met verstandelijke beperkingen en promoveerde in 1998 op ditzelfde onderwerp aan de Universiteit Maastricht. Van 1974 tot heden werkte ze als arts in diverse instellingen: de Ederhorst te Ede, Huize Boldershof in Druten en Pergamijn Centre in Echt. Ze was opleidingscoördinator aan de Netherlands School of Public Health te Utrecht (nu NSPOH te Amsterdam). Sinds 1999 is dr. Van Schrojenstein Lantman verbonden aan de Universiteit Maastricht, vanaf 2006 als medeprogrammaleider van het programma Verstandelijke beperking aan de School for Care and Public Health Research CAPHRI. Daarnaast werkt ze als onderzoeker bij de afdeling Huisartsgeneeskunde UM en als AVG (arts voor verstandelijk gehandicapten) bij de Stichting Pergamijn in Echt. Bron: wetenschapsagenda Radboud Universiteit Nijmegen Voetnoot redactie: Henny zal aan de vakgroep Huisartsgeneeskunde in Maastricht verbonden blijven via een honoraire aanstelling. Op 18 november namen collega’s afscheid tijdens een speciaal hiervoor georganiseerde vakgroeplunch. Jubel-arissen Medewerkers met een ambtsjubileum in 2009 DOOR BABETTE DOORN, REDACTIE We vieren alles wat er te vieren valt: verjaardagen, geboortes, nieuwe medewerkers, afscheid van medewerkers, promoties en jubilea. Het aantal passerende vla-mails per maand is niet te tellen. In de categorie “jubilea” kan je onderscheid maken tussen UM jubileum (=x jaar bij de universiteit) of een ambtsjubileum (=x jaar ambtenaar). Je kan een ambtsjubileum geheel hebben gevuld met universiteitsjaren, maar soms hebben medewerkers al voordat ze bij de RL of UM werkten, elders bij een overheidsorganisatie gewerkt. En dat telt allemaal mee. Soms is niet helemaal duidelijk wat wel of niet meetelt (dienstplicht?) maar meestal komt het goed en valt er weer wat te vieren. Ten tijde van de AOW discussie lijkt dit misschien minder bijzonder te gaan worden, maar dat valt nog maar te bezien. Wat betreft onze jubilarissen: het zijn collega’s die bijna allemaal een fulltime werktijdfactor hebben/hadden. Hulde aan deze trouwe collega’s! 31

op één lijn 35 3e uitgave 2009 40 jaar ambtenaar: Frans van der Horst, onderzoeker Rutger Lulofs, gedragswetenschapper 25 jaar ambtenaar: Frits Ruyters, secretariaatsmedewerker onderzoek Pie Castermans, huisartsdocent Huub L’Ortye, secretariaatsmedewerker huisartsopleiding Jean Muris, universitair hoofddocent Maria Mulder, gedragswetenschapper Marga van der Aa, ICT beheer & webmaster Hanny Prick, secretaresse De dynamiek van de huisartsopleiding In 2012 maar liefst 200 aios DOOR PAUL RAM, HOOFD HUISARTSOPLEIDING De huisartsopleiding maakt een stormachtige groei door: in minder dan 5 jaar tijd is het aantal aios in opleiding gegroeid met 50%. Op dit moment hebben we ruim 180 aios, met de nodige consequenties voor werving van staf, opleiders, ziekenhuizen, verpleeghuizen en instellingen voor geestelijke gezondheidszorg. De minister heeft vlak voor Prinsjesdag besloten om de voorgenomen reductie van het aantal opleidingsplaatsen toch niet door te zetten. Voor ons betekent dat we vooralsnog 66 plaatsen toegewezen krijgen voor 2010 en als dat zo blijft halen we rond 2012 het magische aantal van 200 aios. Het is ons tot nu toe gelukt om de opleidingscapaciteit en het aantal stageplaatsen in evenwicht te houden, terwijl we ook de kwaliteit ervan hebben kunnen verbeteren. Tegelijkertijd is het curriculum voor aios herzien, met het derde jaar als bijzondere exponent daarvan. Programma’s rondom chronische en complexe zorg, gebouwd rond het thema “diseasemanagement”, staan centraal. Externe huisartsen die de kaderopleiding hebben gevolgd spelen daarbij een belangrijke rol, waarbij de vaste huisartsdocenten zich mede daardoor inhoudelijk ook verder ontwikkelen. Zo is onderwijs geven wel een zeer aantrekkelijke manier van nascholing! Huisartsen zijn in de praktijken erg druk met management en andere taken, waardoor de instroom van nieuwe docenten bij de opleiding wordt bemoeilijkt. We hebben veel energie gestoken in het werven van nieuwe stafleden en met succes: alle aiosgroepen worden door voldoende stafleden begeleid. We investeren daarbij veel in de professionalisering van docenten. De docenten zijn onlangs getraind in “toetsen en beoordelen”. Dit deel is soms moeilijk te combineren met de rol van betrokken mentor. Een belangrijke doelgroep voor ons zijn de huisartsopleiders. In het eerste en derde jaar van de opleiding brengt de aios 80% van zijn/haar opleidingstijd door in de praktijk. Didactisch goed geschoolde opleiders zijn daarbij van onschatbare waarde. Om dat te onderstrepen bieden we de opleiders in februari een tweedaagse scholing in Rolduc aan, waarbij werken en ontspannen goed in evenwicht zullen zijn. Onderzoek van onderwijs en vooral het ontwikkelen van nieuwe programma’s en toetsmethoden krijgen de nodige aandacht. Landelijk zijn er ook interessante ontwikkelingen: Huisartsopleiding Nederland is opgericht, dit is een samenwerkingsverband van alle 8 instituten en opleiders. Dat geeft nieuwe impulsen aan het ontwikkelen en landelijk implementeren van onderwijslijnen zoals praktijkmanagement en arts-patiënt communicatie. Dichterbij huis willen we de samenwerking met het basiscurriculum nieuwe impulsen geven. Op de Academiedag op 25 november komt dit thema uitgebreid aan bod. Opvallend dat de combinatie huisartsopleiding en wetenschappelijk onderzoek (uitmondend in een promotie) een revival doormaakt vanwege de nieuwe instroom van aioto’s. Kortom: voldoende dynamiek om het werken bij de opleiding tot een boeiende (extra) baan te maken. 32

op één lijn 35 3e uitgave 2009 De AIOS wetenschapsdag In / boven / tussen en ver van de oren DOOR SJEF SWAANS, REDACTIE De derde presentatie ging over de behandeling van Carpaal Tunnel Syndroom. De referenten maakten het publiek bekend met een nieuwe term : de JADAD-score om de kwaliteit van een artikel duidelijk te maken en ze introduceerden ook het “number to improve “, een variatie op number to treat omdat echte genezing vaak uitbleef. Er is meer onderzoek nodig om te weten of een injectie op langere termijn effectief is. Op 18 augustus was het weer zover: 5 presentaties door 3e jaars AIOS, die zo lieten zien dat ze de competentie wetenschap en onderwijs goed beheersen. In de afsluitende toespraak schikte de juryvoorzitter Geert-Jan Dinant de onderwerpen elegant rond de oren, terwijl de onderwerpen toch zeer gevarieerd waren. De Aios kiezen de onderwerpen altijd zelf, relevantie voor de huisartsenpraktijk is belangrijk en ook moeten er nieuwe ontwikkelingen te melden zijn als het onderwerp voorheen al eens gekozen is. De eerste presentatie ging over de invloed van bewegen op depressie,waarbij werd vergeleken met het effect van cognitieve therapie. In de bestudeerde literatuur ging het om zeer diverse groepen: van 12-jarige schoolmeisjes tot 65-plussers. Er kon uiteindelijk geen duidelijke relatie tussen bewegen en verbeteren van depressie worden aangetoond. De tweede presentatie : de behandeling van alopecia androgenetica (kaalheid )bij de man. Hoe urgent dit probleem kan zijn werd door de 3 vrouwelijke AIOS aangetoond met foto’s van enkele stafleden van de huisartsenopleiding. De conclusie van het onderzoek was duidelijk: een bewezen goed resultaat van met name finasteride. Echter: een bijwerking zou impotentie kunnen zijn, en dan is het een schrale troost te bedenken: als je haar maar goed zit ! De behandeling van tinnitus (oorsuizen) was het volgende onderwerp. Hoe heftig oorsuizen kan zijn werd door de referenten hoorbaar gemaakt door middel van een gesimuleerde oorsuis, diverse ervaringsdeskundigen herkenden het goed. Een zeer goed te volgen presentatie, door goed gebruik van de computer om de essenties in tabellen versterkt te belichten. Het effect van cognitieve therapie was wel aantoonbaar op de kwaliteit van leven, maar niet op de ervaren tinnitus. Dat lijkt tegenstrijdig maar geeft wel aan wat cognitieve therapie kan. De laatste voordracht ging over verkoudheid en vitamine C. Er bleek onvoldoende bewijs te vinden voor het preventieve effect van vitamine C ( onder mooie namen als Grippostad en Bio-C ). Overigens bleek de placebo het helemaal niet slecht te doen , we gaan ervan uit dat hier de placebo geen vitamine C was. Conclusie in een cartoon: “I am the only person who doesn’t know a cure for your cold: I am a doctor”. Het publiek (vooral andere 3e jaars AIOS die over een half jaar hun presentatie moeten houden, en veel stafleden) discussieerde enthousiast mee. Op een beoordelingslijst werden diverse items gescoord: relevantie, kwaliteit van vraagstelling, search en conclusies, niveau van presentatie en discussie. De publieksjury beoordeelde het referaat over Carpaal Tunnel Syndroom als het beste. De prijs was voor ieder een boek over evidence-based medicine. Van de deskundigen-jury kreeg het referaat over tinnitus de eerste prijs: 300 euro en de nominatie voor de Jan van Es-prijs. 33

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Alumni Hoe gaat het met onze kersverse huisartsen? REDACTIE Na drie jaar intensief wekelijks contact tijdens de huisartsopleiding, verliezen aios en staf elkaar uit het oog. Dat geldt niet voor iedereen, want onder de junior habs zien wij een aantal voormalige aios terug. Wij zijn natuurlijk benieuwd hoe het gaat met de kersverse huisartsen. Van een alumnivereniging is het (nog?) niet gekomen. Wel sturen we de afgestudeerden tot 1 jaar na afstuderen het blad Op één Lijn. Daarom zal in dit blad met zekere regelmaat te lezen zijn hoe het met ze gaat. Wat houdt ze bezig? Hebben ze zich gevestigd? Wat missen ze of wat niet? Welke ambities zijn er?Vinden ze het leuk om huisarts te zijn? Voor de aftrap vroegen we Eefke Pistorius. Voordat ik begon als huisarts was ik wel erg benieuwd hoe het zou zijn om te werken, ook in de diensten, zonder achterwacht, zonder leergesprekken en zonder terugkomdagen. De diensten waren wel wat wennen aangezien hier de dienstenstructuur bestaat uit 24-uursdiensten en ik in Deurne overnacht tijdens de diensten en daardoor langer van huis ben. Daar staat tegenover dat ik overnacht in een B&B, dus prima geregeld. Verder merk ik dat je nog lang niet uitgeleerd bent. Wat dat betreft vind ik het fijn om ook nu met mijn collega’s te kunnen overleggen. Al met al vind ik de overgang tussen de opleiding en het huidige werk erg meevallen en geleidelijk gaan, aangezien je ook in het laatste jaar van de opleiding steeds meer zelfstandiger werkt. Qua terugkomdagen mis ik het spuien en intervisie (naast het carpoolen ernaar toe uiteraard!) misschien nog het meeste en niet zozeer de medische inhoudelijke onderwerpen. Op medisch inhoudelijk gebied is namelijk veel keuze aan nascholing. Het is heel leuk om zelf de onderwerpen te kiezen die aanspreken. Op dit moment ben ik bijvoorbeeld bezig met nascholing over reizigersvaccinatie en spirometrie. Met een paar oudaios heb ik nog goed contact en we hebben ideeën om eventueel samen een intervisiegroepje op te richten.” “Ik ben Eefke Pistorius, in maart dit jaar afgestudeerd als huisarts. In april ben ik begonnen als Hidha voor 4 dagen per week in de huisartsenpraktijk in Deurne, waar ik ook het derde jaar van mijn huisartsopleiding heb gedaan. Eén van de 3 huisartsen ging daar met pensioen en ik kon dus direct na de opleiding aan de slag. De overgang van het aios-zijn naar Hidha ging voor mij wat dat betreft vloeiend. Ik kende immers de praktijk, de collega’s en een deel van de patiënten. De praktijk is een dynamische, moderne, opleidingsgerichte praktijk met een enthousiast team, bestaande uit 3 huisartsen, 2 praktijkondersteuners, 3 assistentes, een aios en vaak ook een co-assistent. Het werken als Hidha hier bevalt me heel goed. 34

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Nascholing Vaardighedentoets voor assistentes op de universiteit zeer succesvol DOOR BABETTE DOORN, PROJECTMANAGER ACADEMISERING Daarnaast werd op woensdag 21 oktober jl. op de UM de allereerste Vaardighedentoets (VAT) voor assistentes uit academische praktijken georganiseerd. Dit idee bestond al langer want: waarom zouden we de kennis en de materialen op de uni die normaal voor aios gebruikt worden, niet inzetten voor assistentes? En is het niet leuk om buiten je praktijk maar wel met elkaar (en met ‘vreemde’ huisartsen) te oefenen? We vroegen vooraf toestemming aan de Huisartsopleiding (het zijn hun docenten, ruimtes en materiaal). Vervolgens dienden we de inhoud te bedenken. Angelique Kleijnen, assistente uit Bocholtz, inventariseerde onder de praktijken welke vaardigheden geschikt en gewenst zouden zijn om te toetsen. Wat zijn veel voorkomende handelingen? Doen we moeilijke medische vaardigheden of eenvoudige? En is bloeddruk meten wel zo simpel als we denken? Hoe wordt het aangeleerd op school? De assistentes van de academische praktijken komen vanaf 2001 structureel bijeen om allerhande activiteiten te ontplooien. De totale groep bestaat uit 57 assistentes. Een vaste vertegenwoordiger per praktijk woont het reguliere overleg bij. Wie daar meer over wil weten, kijkt op www.hag.unimaas.nl/assistenten. Dit najaar liepen 2 verschillende nascholingen voor deze groep assistentes: de jaarlijkse spirometriecursus en nieuw: een Vaardighedentoets (VAT). Assistente Monique Ploeg uit Elsloo organiseerde 2 avonden in oktober waarop men kon intekenen voor spirometrietraining in Urmond o.l.v. longverpleegkundige Tim Sales. Eigen curves (goede en foute) uit de praktijken werden hierbij nabesproken. Het bleek al snel dat deze onderwijsvorm waarbij je laat zien hoe je iets doet, en vervolgens gestructureerd feedback krijgt van een docent/observator, nieuw was voor assistentes. Het is een zeer prettige onderwijsvorm waarbij in kleine groepjes gewerkt kan worden. Aios hebben de “luxe” om de vaardigheden, ook wel carrousel genoemd, 1 op 1 te mogen uitvoeren. Voor de assistentes hadden docente Lili Keijzer (huisarts in Ysselsteyn) en ik bedacht dat groepjes van maximaal 5 per vaardigheidsstation, een mooie start zou zijn om dit laagdrempelig maar wel kwalitatief goed uit te proberen. Ook praktisch: welke stations kunnen we aanbieden en welke zijn relevant voor assistentes? En wat is de norm: welk protocol houden we als richtlijn? Vragen assistentes andere eisen van een observator dan huisartsen in opleiding? Kunnen onze observatoren dat? De keuze viel op 3 vaardigheden: bloeddruk meten, Enkel Arm Index bepalen ofwel Dopplermeting en injecteren (subcutaan maar daar werd later intramusculair aan toegevoegd). Het aanbod deden we aan onze 12 academische praktijken en hierop konden maximaal 15 assistentes intekenen. De instroomvoorwaarde was dat zij die vaardigheid regelmatig moesten uitvoeren in hun praktijk. De observatoren 35

op één lijn 35 3e uitgave 2009 werden de huisartsen Stijn de Vries (Roermond), Jeroen Smeets (Maastricht) en Raymond Leclercq (huisarts np). Docent en omloop was Lili Keijzer, zij organiseert altijd de VAT voor aios. Last but not least werd Luc Gidding, een jonge onderzoeker en niet geheel toevallig redactielid van Op één Lijn (ivm de fotorechten!) gestrikt om proefpatiënt bij de Doppler te spelen. Bloeddruk meten deed men op elkaar en injecteren kon geoefend worden op sponsjes. stethoscoop) en C was injecteren. De observatoren zaten in de betreffende geletterde ruimte te wachten. Een korte kennismaking en er kon gestart worden. Achter elkaar lieten de deelnemers zien hoe zij die vaardigheid beheersten. Meteen werd van alles gevraagd en gezegd. De observatoren mompelden wat, vulden hun scorelijst per assistente in en stelden tussen-tijds vragen als ze zelf niet zeiden waarom ze iets wel of niet deden. De ene vaardigheid gaat sneller dan de andere. Het waren soms driftige discussies: meet je nu 1 of 2 keer onderaan het been? En wat doe je met die scores: neem je de hoogste of het gemiddelde? Verschillen tussen praktijken zijn er, maar wie kan uitleggen waarom dat is? We hoorden ook vaak het woord “zij” vallen: zij willen dit en zij zeggen dat. En zij, dat zijn dan de huisartsen. Al snel gaf men elkaar ook feedback of werden vragen gesteld aan de observator. Het leerrendement was hoog. Hoe fijn is het om vragen te kunnen stellen aan een ‘vreemde’ huisarts! En als de observator het niet zeker meer wist, dan had Lili altijd wel een overtuigend definitief antwoord. Kort van te voren kregen we helaas wat afmeldingen door ziekte van beoogde deelnemers of hun collega’s in de praktijk. Ten tijde van de griepspuiten was het immers alle hens aan dek. Gelukkig kwamen er 11 assistentes naar ons gebouw. Tijdens de ontvangst met koffie, gaf Lili een uitleg aan de deelnemers over de VAT, of beter gezegd, de carrousel. Je kon een aantal van opluchting horen zuchten want enige ‘examenvrees’, daar was wel sprake van. De deelnemers werden verdeeld over 3 groepen. Van elke groep kreeg 1 persoon een lijstje met ABC in verschillende volgordes. Die letters gaven de stations aan: A voor Doppler, B voor Bloeddruk meten (met eigen meter en Voor de pauze werd 1 keer van station gewisseld. Je zag dat iedereen er lol in had gekregen en gretig door ging naar het volgende station. Assistentes die opzagen tegen een bepaald station, begonnen maar meteen. Dat werkte goed. Eigen leerbehoefte werd steeds beter ingebracht. De uitleg na afloop werkte goed. Het scoringslijstje kregen de deelnemers mee, alsook het protocol op papier. De sfeer was erg goed in de pauze en de observatoren en wat verdwaalde aios deelden de kantine. De laatste ronde werd ook vlot afgewerkt. Veel gehoorde leerpunten: plaatsbepalen doppler (onder de juiste hoek en fixeren), manchetten goed om doen (alle beenmachetten zaten verkeerd om) en dat je niet uit elke injectie luchtbellen hoeft te verwijderen. Na afloop vulden alle deelnemers een uitgebreide evaluatie in. Leerzaamheid en relevantie scoorden unaniem bijna maximaal. Organisatie en het motiverende gehalte deden daar niet veel voor onder. Op de vraag of dit ook met de eigen huisarts georganiseerd kon worden, was men beduidend minder enthousiast: liever extern. Zelf een verbeterplan intern opstellen ook niet. Over de gekregen feedback waren de assistentes zeer tevreden. Kritisch naar zichzelf waren ze ook: op de vraag of ze de stations goed beheersten werd eerlijk en dus lager (met name Doppler) gescoord. Na de evaluaties kreeg iedereen een certificaat van deelname en werden de observatoren en de proefpatiënt bedankt met lekkere bonbons. Iedereen had een leuke en leerzame middag gehad. Dat kan je hopen door een goede voorbereiding, maar des te leuker om al die blije gezichten te zien. U begrijpt het: dit gaan we ongetwijfeld vaker organiseren! De suggesties hiervoor zijn ook al gegeven: venapunctie (veel belangstelling), tapen en bandageren, ECG’s, reanimeren, HB prikken…. 36

op één lijn 35 3e uitgave 2009 De opleidingspraktijk: meer dan alleen huisartsen Oog voor de assistente DOOR GERARD BENTHEM, ORGANISATIE De betrokkenheid en het enthousiasme van de assistentes rechtvaardigt een grotere inzet van ze bij de opleiding van de aios. Deze conclusie kunnen we trekken na een middag die we georganiseerd hebben voor de assistentes van de huisartsopleidingspraktijken in Urmond. Inleiding Er is een toenemende aandacht voor de opleidingspraktijk, zowel landelijk als in Maastricht. In ons beleid in Maastricht heeft dat vorm gekregen in het geven van steeds meer aandacht aan het opleiden van opleiders. Er is een volwaardig curriculum ontwikkeld met een indeling in niveaugroepen. Daarnaast zijn er nog tal van zaken ontwikkeld voor opleiders de laatste jaren. Opleiders zijn sterk bepalend voor de opleidingspraktijk. Maar de opleidingspraktijk bestaat uit meer dan de opleider alleen. Het gaat in de opleidingspraktijk ook om de vele medewerkers die er werken, zoals praktijkassistentes, praktijkondersteuners, het gebouw en de inrichting, automatisering en patiëntregistratie en de samenwerking die er is met (huis)artsen en andere disciplines. De praktijkassistente De praktijkassistente is in veel gevallen de rechterhand van de huisarts. Ze is bij bijna alle processen in de praktijk op enige manier betrokken of speelt daar een centrale rol in en de huisartsopleiding heeft tot nu toe onderschat hoe groot de rol van de assistente kan zijn bij de opleiding van de aios. Uit enquêtes en andere gegevens, zoals beoordelingsformulieren, bleek dat de praktijkassistente ingeschakeld kan en moet worden bij een aantal processen die samenhangen met het opleiden van de aios. Voor ons waren heel duidelijke voorbeelden: “het beoordelen van de aios” en “het sturen van een gerichte patiëntenstroom naar de aios”. In officiële beoordelingsformulieren wordt gericht gevraagd naar de mening van de assistente over de aios. Ook blijkt uit enquêtes onder aios en onderzoek dat de aios een overdosis krijgen aan patiënten met de kleine kwalen. Patiënten gericht naar de aios sturen op het moment dat deze met een thema bezig is, zoals diabetes, gebeurt in de praktijk nog weinig. De middag Er waren 5 stafleden (Jos Sleijpen, Rutger Lulofs, Sjef Swaans, Stijn de Vries en Gerard Benthem) bij de middag betrokken, samen met Mariet Wanders en Huub L’Ortye van het secretariaat. Samen wilden we een middag organiseren voor de praktijkassistentes met in ieder geval de twee genoemde thema’s erin. Daarnaast wilden we peilen hoe de ervaringen van de assistentes zijn met opleiden van aios en ook wat ze er van vinden. De middag is begonnen met inleiding over de opleiding van de aios. Er is een samenvatting gegeven van de inhoud en vorm van het aios onderwijs en de organisatie van de huisartsopleiding en de verschillende medewerkers. Daarna gingen de assistentes in subgroepen uiteen en hebben ze hun ervaringen met een aios in de praktijk uitgewisseld met een staflid erbij. Er zijn voordelen genoemd zoals: • Het voegt wat toe • Is gezellig en leuk • Extra impulsen voor de praktijk en ze houden je scherp • Opleiders gaan beter functioneren als huisarts Als nadelen zijn genoemd: • Drukker en rommeliger • Meer te regelen en het kost extra tijd • Aandacht verplaatst zich van assistente naar aios 37

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Maar al met al waren de assistentes heel positief over een aios in de praktijk. Na het uitwisselen van de ervaringen waren er de twee genoemde workshops, die door stafleden zijn verzorgd. De meest opvallende zaken die wij meegnomen hebben als staf: • Assistentes vinden uitdrukkelijk dat ze betrokken kunnen worden bij de beoordeling van de aios en daar zijn heel veel voorbeelden van genoemd • Assistentes vinden dat ze mee kunnen denken over de patiëntenstroom, maar hebben daar informatie voor nodig, zoals leerplan of overleg. Veel assistentes gaven aan dat ze graag regelmatig een trio-overleg willen tussen opleider, aios en assistente. • Veel assistentes vinden dat de aios beter geïntroduceerd moet worden in de praktijken. • Er zijn veel voorbeelden genoemd van de houding die van de aios verwacht wordt: leergierig, werklustig, eigen initiatief en niet-afstandelijk. Waardering De assistentes hebben de middag heel positief gewaardeerd en is als zeer zinvol beoordeeld; het gemiddelde cijfer voor de middag was een acht. Daarnaast zijn er talloze ideeën ingebracht over een mogelijk vervolg op deze middag En dankzij deze waardering zullen we ons ook goed moeten gaan beraden hoe we een vervolg aan deze middag gaan geven. genoeg te spuien vlnr: Sjef, Gerard en Jos Nieuw CHBB-Register Bijzonder bekwaam: Kaderhuisarts Beleid En Beheer DOOR HENDRIK JAN VUNDERINK, HUISARTS-STAFLID “De Nederlandse huisarts heeft een prachtig product, maar zijn winkel is verouderd” aldus Rob Keijzer, apotheekhoudend huisarts in Ysselsteyn, een Peeldorp tussen Deurne en Venray. Op 22 oktober jl. was hij één van de eerste zeven huisartsen die in het voormalige Pesthuis in Leiden zijn registratie als kaderhuisarts Beleid en Beheer in ontvangst mocht nemen. Wij kennen Rob Keijzer vooral als huisartsbegeleider en docent bij de opleiding. Op die manier kennen we al jaren de luxe om gebruik te maken van zijn expertise op het gebied van praktijkorganisatie. 38 Aanleiding voor de instelling van het register zijn de verschuivingen in de eerstelijns gezondheidszorg die vragen om een planmatige aansturing. Daarbij gaat het voornamelijk om verschuivingen in de zorgvraag en de wijze waarop de zorg wordt aangeboden. Te denken valt dan aan de toenemende vergrijzing, patiëntvragen om betere bereikbaarheid en beschikbaarheid en meer maatwerk, meer focus op preventie. En natuurlijk het fenomeen marktwerking en de ontwikkeling van ketenzorgprogramma’s.

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Kaderhuisartsen Beleid en Beheer vormen een ondersteunend netwerk op het gebied van de praktijkorganisatie in brede zin. Zij zijn inzetbaar voor ondersteuning op individueel niveau, maar kunnen, zo nodig in samenwerking met andere partijen, ook op regionaal niveau ondersteuning bieden bij vragen rond beleid en beheer. Ze beschikken over ervaring met het initiëren van zorginnovaties op regionaal niveau. Verder kunnen ze adviseren bij het opzetten van samenwerkingsverbanden en bij het herinrichten van bestuurlijke structuren. Door instelling van een register voor kaderhuisartsen Beleid en Beheer wordt de kwaliteit van de organisatie van de huisartsgeneeskunde verbeterd. Huisartsen die ondersteuning vragen kunnen er van op aan, dat ze van kaderhuisartsen Beleid en Beheer goed onderbouwde adviezen krijgen voor wat betreft de organisatie van de praktijk en het aangaan van samenwerkingsverbanden. De adviezen van kaderhuisartsen beleid en beheer zijn niet alleen gestoeld op een goede inhoudelijke onderbouwing, maar sluiten ook gemakkelijk aan op de dagelijkse praktijk omdat de kaderhuisartsen in datzelfde vak werkzaam zijn. Daarnaast is een voordeel dat de kaderhuisartsen Beleid en Beheer een landelijk netwerk vormen. Door de registratie van deze huisartsen in een register zijn ze herkenbaar en daarmee inzetbaar voor projecten. Kaderhuisartsen Beleid en Beheer kunnen gericht nascholing geven wanneer nieuwe ontwikkelingen in de (organisatie van de) zorg dat vereisen. Daarnaast kunnen ze gericht bijdragen aan de implementatie van bestaande kwaliteitssystemen, zoals de NHGpraktijkaccreditering, en aan de verdere ontwikkeling daarvan. Zowel op praktijk- als op regionaal niveau kunnen de kaderhuisartsen hun steentje bijdragen aan kwaliteitsmanagement, praktijkaccreditatie, een praktijkplan en projectmatig werken. Daaruit voort komen dan personeelsmanagement, leiding geven, onderhandelen en besturen. Allemaal zaken waar de gemiddelde huisarts niet echt warm voor loopt, en die ook in de meeste huisartsopleidingen slechts sporadisch aan bod komen. Inzicht in deze problematiek is van cruciaal belang, want de huisarts wordt (mede door de zorgverzekeraars) niet alleen aangesproken op de kwaliteit van zijn product, maar ook op de wijze waarop hij dat product aan de man (m/v) brengt. Dat het laatste zo stroef loopt, is volgens Rob Keijzer het gevolg van de energie die de Nederlandse huisarts (terecht) heeft gestopt in de wetenschappelijke onderbouwing van zijn product, waarbij de organisatie van de verkoop is achtergebleven. Volgens hem is dit één van de belangrijkste oorzaken voor de vele conflicten van huisartsen met zorgverzekeraars en VWS. Daarom nog een one-liner van Rob: “huisartsen: niet klagen, maar ondernemen!” De marktwerking is een gegeven, helaas of niet, dus zal de dokterswinkel verfraaid en gemoderniseerd moeten worden. Bedenk daarbij: een doel is een droom met een deadline! En de geregistreerde Beleid en Beheer collega’s kunnen vanaf nu professioneel helpen om die droom te verwezenlijken. Meer en uitgebreider informatie: www.chbb.nl Supervisie deel 3 (slot) Een ontdekkingsreis voor huisartsen DOOR HARRY MULLER EN MARIA MULDER, SUPERVISOREN In deel 1 en 2 van deze reeks schreven we over supervisie aan aios van de Huisartsopleiding. In dit artikel schetsen we de betekenis van supervisie voor huisartsen. We hebben met drie van hen een interview gehouden. Hierin vertellen zij hun redenen voor deelname, hun thema’s en de voordelen van supervisie. Redenen om supervisie te hebben De geïnterviewde huisartsen hebben verschillende redenen aangegeven waarom zij aan supervisie hebben deelgenomen. De ene huisarts volgde supervisie, omdat hij een periode van langdurige vermoeidheid heeft gekend. Een andere huisarts koos voor supervisie in verband met zijn nieuwe rol als Huisartsopleider. De derde huisarts volgt 39

op één lijn 35 3e uitgave 2009 haar hele loopbaan supervisie. Supervisie biedt deze huisartsen de mogelijkheid om samen andere collegahuisartsen en de supervisor over hun functioneren te reflecteren. In de eerste twee bijeenkomsten maken zij hun aandachtspunten en doelen duidelijk. Daarna worden langzaam hun thema’s helder als zij om beurten hun inbreng met elkaar bespreken. Hieronder staan hun thema’s beschreven. Thema: anderen ruimte geven in gesprekken Dit thema past voor een van de huisartsen in het kader van de rekening van het leven en werken opmaken. Voor hem betekende dit: Wat heb ik tot nu toe in mijn leven bereikt? Hoe wil ik de komende vijf jaar mijn werk en leven inrichten? “Mijn accu was op’, aldus Huub. ‘Ik ben me bewust geworden dat ik in gesprek met patiënten hun behoeften en wensen invul. In combinatie met mijn zelfverzekerdheid denken zij dat de dokter het wel weet en laten het werk aan mij over’. In overleg met collega’s van de eigen praktijk en van de huisartsengroep vond een soortgelijk proces plaats. Huub herinnert zich: ‘Het is teleurstellend voor mezelf dat ik vaak als eerste een standpunt innam, waarop anderen nauwelijks reageerden. Echter, zij gingen later wel met mijn ideeën ervan door. Een medesupervisant verwoordde het zo: zij accepteerden jouw gedrag in de zin: zo is Huub nu eenmaal. Verder realiseerde ik me dat er sprake is van een soort geldingsdrang’. Het bespreken van deze inbreng heeft hem duidelijk gemaakt dat hij op een andere manier dan voorheen in gesprekken kan reageren. Huub erkent: ‘Als patiënten mij hun klachten vertellen, dan vraag ik nu meer dan voorheen naar hun eigen oordeel en naar wat zij in de behandeling willen bijdragen. In vergaderingen geef ik nu eerst anderen de kans om hun mening te geven. Dit heeft me veel moeite gekost. Maar het bespaart me energie.’ Momenteel werkt hij opnieuw gemotiveerd en met veel plezier in zijn praktijk. Thema: helder feedback geven De tweede huisarts neemt deel aan supervisie in verband met de opleiding tot Huisartsopleider. Tom vertelt: ‘Een aios wist haar onzekerheid te verbergen. In het begin was ik me dat niet zo bewust. Ik wilde dit met haar bespreken, maar ik voelde een schroom. Ik dacht dat zij zich persoonlijk aangevallen zou voelen’. Dit thema houdt verband met gedachten die invloed hebben op het gevoel en gedrag van mensen. Tijdens de bespreking werd hem duidelijk dat dit een niet-realistische gedachte was. Tom: ‘Het is me gelukt met haar hierover te praten en beter dan voorheen geef ik aios helder feedback over hun functioneren’. Tom is tevreden met dit resultaat. Thema: me verhouden tot mezelf en anderen De derde huisarts neemt sinds 2002 deel aan de huidige supervisiegroep, bestaande uit collega’s en een supervisor. Het valt haar op, dat gedurende haar loopbaan de thematiek verschuift van de huisarts in relatie tot patiënten naar ikzelf in relatie tot anderen. Anke-Nel: ‘Ik ben me meer dan voorheen bewust van situaties die me emotioneel raken. Dit herken ik in verschillende rollen zoals die van huisarts, huisartsopleider, collega, vrouw, partner en moeder’. Ook haar medesupervisanten hebben een sterke behoefte om over deze situaties te reflecteren (een belangrijk uitgangspunt voor supervisie). Anke-Nel vervolgt: ‘Als de werkdruk toeneemt, ga ik wel eens hierover heen ten koste van mezelf en mijn gezin. Ik merk dat mijn nek en schouders pijn doen. Zo’n signaal met hen bespreken maakt me ervan bewust om andere prioriteiten te stellen.’ In supervisie nemen deze huisartsen afstand van hun dagelijkse werk en maken opnieuw keuzen. Anke-Nel maakt nog een laatste opmerking: ‘Het bespreken van minder prettige voorvallen in het werk maakt me sterker. Mijn motto voor supervisie is dan ook: groeien, snoeien en bloeien!’. De voordelen van supervisie Op de vraag in hoeverre deze huisartsen collega’s willen aanraden om aan supervisie deel te nemen, antwoorden zij enthousiast met JA. Hiervoor noemen zij de volgende punten: • Je wordt je bewust van eigen gedrag en het effect ervan op anderen. Daardoor kun dit bijstellen. M.a.w. je krijgt inzicht in de eigen blinde vlekken. Dit stimuleert jou een andere koers te varen. • Medesupervisanten wijzen jou op zaken, die collega’s met wie je dagelijks werkt, jou niet gemakkelijk vertellen. • Je raakt opnieuw gemotiveerd om met plezier het werk te doen. Zoals één van de huisartsen zei: ‘Ga aan de slag!’. We willen de volgende huisartsen bedanken voor hun medewerking: Huub Schepers uit Bocholtz, Tom Teunissen uit Tilburg en Anke-Nel Vos uit Best. info: E-mail: hhlmuller@planet.nl website: www.mullertc.nl 40

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Promotie Lisette van den Bemt, 23 november 2009 te Nijmegen “Monitoring patients with COPD in primary care” COPD is een verzameling van aandoeningen waarbij de luchtwegen van patiënten vernauwd zijn. Die vernauwing neemt in de loop der tijd toe. Aan COPD-patiënten wordt vaak geadviseerd om periodiek naar de huisarts of specialist te gaan voor controles. Uit een inventarisatie blijkt dat de meeste COPD-behandelrichtlijnen adviseren om bij deze controles de longfunctie te bepalen, terwijl ook klachten, rookstatus, conditie en voorkomen van andere aandoeningen (comorbiditeit) vaak genoemd worden. Wetenschappelijk bewijs voor deze adviezen ontbreekt. Aangezien alleen stoppen met roken het longfunctiebeloop positief beïnvloedt, kunnen vraagtekens gesteld worden bij de nadruk op longfunctietesten in behandelrichtlijnen. Veel diagnostische centra in Nederland verrichten periodieke controles van COPD-patiënten volgens de geldende richtlijnen. Het onderzoek van Lisette van den Bemt toont aan dat er geen langetermijnvoordelen waren voor COPD-patiënten die deze controles ondergingen ten opzichte van patiënten die reguliere zorg ontvingen. Verder blijkt uit twee studies dat zowel depressie als obesitas relevante comorbide aandoeningen zijn voor COPD-patiënten. De conclusie van het proefschrift luidt dat periodieke controles beter kunnen worden toegespitst op de individuele situatie van de patiënt waarbij onder andere rekening wordt gehouden met comorbiditeit. Lisette van den Bemt (Breda, 1972) studeerde voeding en diëtetiek aan de Hogeschool ArnhemNijmegen. Ze verrichtte haar promotieonderzoek bij de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde en IQ healthcare, binnen het onderzoeksinstituut Nijmegen Centre for Evidence Based Practice van het UMC St Radboud. Ze is onderzoeker bij de afdeling Eerstelijnsgeneeskunde. E-mail: l.vandenbemt@elg.umcn.nl Bron: wetenschapsagenda Radboud Universiteit Nijmegen. Stellen zich voor: Petra Vleugels, algemeen secretaresse huisartsopleiding Mijn naam is Petra Vleugels, ik ben 43 jaar en heb 2 kinderen: Jim van 12 jaar en Nik van 7 jaar. Ik ben getrouwd met Ron en wij wonen in Margraten. Bij ons in huis draait alles om voetbal, niet echt mijn hobby, maar ik ga toch af en toe kijken. Na bijna 9 jaar bij Vodafone gewerkt te hebben ben ik in september 2008 begonnen als secretaresse bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid in de binnenstad van Maastricht. Sinds 15 oktober jl. heb ik de overstap gemaakt naar de Huisartsopleiding, als secretaresse bij het Algemeen Secretariaat. Mijn hobby’s zijn lezen, zwemmen en wandelen. Ik heb een aanstelling van 0,6 Fte en werk op dinsdag, woensdag en donderdag als directe collega van Mariet Wanders. 41

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Tjarco Koppenaal, onderzoeker Mijn naam is Tjarco Koppenaal (27) en vanaf 1 augustus ben ik op dinsdagen werkzaam bij huisartsgeneeskunde. Ik ben gedetacheerd vanuit de Stichting Gezondheidscentra Eindhoven waar ik sinds 3 jaar in dienst ben als fysiotherapeut. Samen met Claudia ben ik woonachtig in Eindhoven. In mijn vrije tijd mag ik graag aan triathlon en wedstrijdzwemmen doen. Voor ik begonnen ben met de opleiding fysiotherapie heb ik aan de Universiteit Maastricht een propedeuse Gezondheidswetenschappen behaald, maar ik ben daar destijds mee gestopt omdat ik het te theoretisch vond en niet kon combineren met mijn sportactiviteiten. Inmiddels zijn de sportactiviteiten wat gereduceerd en bleef het wetenschappelijk onderzoek toch trekken. Om deze reden ben ik afgelopen jaar gestart met de Masteropleiding Fysiotherapiewetenschap aan de Universiteit Utrecht. Momenteel heb ik de pre-Master afgerond en begin ik aan een 2-jarige Master om mijn kwalificatie als wetenschappelijk onderzoeker te behalen. Vanuit het samenwerkingsverband tussen Caphri en de SGE deed de kans zich voor om als wetenschappelijk onderzoeker aan de slag te gaan. Onder begeleiding van Mark Spigt ga ik mij in eerste instantie richten op de vraag in hoeverre onderzoek gericht op chronische zieken ook daadwerkelijk pragmatisch onderzoek betreft en direct toepasbaar is in de 1e-lijns gezondheidszorg. Uiteindelijk wordt het doel om met mijn achtergrond als fysiotherapeut te kijken naar fysiotherapeutische interventies bij chronische zieken. Daarbij zal ik nauw samenwerken met de andere onderzoekers op deze zorginnovatielijn. Op deze manier hoop ik de komende tijd een mooie balans te vinden tussen wetenschappelijk onderzoek en mijn werkzaamheden als fysiotherapeut. Joris Linmans, AIOTHO Na mijn middelbare school wilde ik in Maastricht Geneeskunde gaan studeren. Helaas ben ik tweemaal uitgeloot alvorens ik mocht beginnen met de opleiding (2 jaar Gezondheidswetenschappen Universiteit Maastricht). Na mijn studie ben ik een jaar werkzaam geweest als poortarts in Den Bosch. Het huisartsenvak heeft me altijd geboeid tijdens de opleiding. Maar na het jaar op de spoedeisende hulp wist ik het zeker: ik wil huisarts worden. Echter wilde ik ook graag naast de opleiding een mogelijkheid om de diepte op te zoeken. Na enkele gesprekken met mensen binnen de vakgroep kwam ik terecht bij Mark Spigt en André Knottnerus en ben uiteindelijk aangenomen als promovendus op de zorginnovatielijn diabetes binnen Stichting Gezondheidscentra Eindhoven (SGE). 42 In september 2008 ben ik begonnen met de huisartsopleiding wat me zeer goed bevalt. Het is goed om te merken dat de keuze die je maakt in de praktijk ook echt de juiste is. In maart 2009 ben ik van start gegaan met het onderzoek. Tot maart 2010 ben ik 50% werkzaam als arts in AIOS en 50% werkzaam als onderzoeker. Kortom een geweldige mogelijkheid om zowel huisarts te worden als onderzoeker. Binnen de zorginnovatielijn diabetes ben ik op dit moment bezig met een observationele studie, waarover elders in deze editie meer. Met erg veel plezier heb ik het afgelopen jaar samengewerkt met de vakgroep. Ik hoop deze prettige samenwerking in ieder geval de komende 5 jaar te mogen voortzetten.

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Felix Punt, gedragswetenschapper mij vervolgens - na anderhalf uur en snel ter been – te Roermond naar Perron Eén te spoeden om daar de trein naar Maastricht te nemen. Inderdaad, wat helaas niet altijd lukt. Te Maastricht opnieuw Veolia naar Randwyck, en vervolgens nog tien minuten te voet. Tjonge, ik lijk wel gek. Wat drijft mij in hemelsnaam tot zulke moeizame expedities naar het diepzuidelijke achterland? Ik kan u twee goede redenen geven. In ieder geval is daar de kwaliteit van de broodjes die ik twee weken terug bij ons in de pantry van de huisartsenopleiding zag staan. Ergens was een lunch geweest, en het overschot was voor ons neergezet. Maar wat heet ‘restjes’! Noorderlijker in het land serveren ze broodjes ‘een hompje deeg gelijk’. Die van de HAG hadden een glanzend laagje bovenop! Meteen geurende herinneringen aan mijn jeugd, toen er nog eigeel over het deeg werd gestreken voordat het in de oven ging. Kwaliteit dus – en ik vertel het heel Nijmegen rond, dat ik om de kwaliteit naar Maastricht ben gegaan en natuurlijk ook om mijn (sinds juli) nieuwe baan als gedragswetenschappelijk docent in de 3e jaar van het aios-curriculum van de huisartsenopleiding.. Nergens anders trof ik zulk een samengaan van de begrippen gemotiveerd, deskundig, zorgvuldig en collegiaal, en juist deze combinatie maakt mijn reis ‘licht’ en de moeite absoluut waard. Ook in mijn eigen leven heb ik op werkgebied meerdere haltes aangedaan, die mij hebben uitgerust op het gebied van communicatie, onderwijs, training, coaching etc. Als psychoTwaalf keer! Precies twaalf keer stopt het Veolia treintje tussen Nijmegen en Roermond. Sinds kort ben ik in de gelukkige omstandigheid dit één of twee keer per week in volle omvang participerend te mogen ondergaan. Om loog ken ik de verslavingszorg, het pastoraal werk (!), de ‘tweede generatie oorlogsproblematiek’, het eerstelijnswerk en de palliatieve zorg van binnen uit. Ik weet niet meer hoeveel mensen ik in de loop van de jaren heb mogen begeleiden, inclusief huisartsen en specialisten. Maar ik was toe aan nieuwe kwaliteit en ik heb deze gevonden op de huisartsenopleiding te Maastricht. Samen met een HAB begeleid ik een groep enthousiaste derdejaars huisartsen-in-opleiding. Sinds vorige week is daar ook de intervisie aan een groep opleiders bijgekomen. Welnu: ik voel mij door dit werk zeer prettig uitgedaagd, alsook door het thema: leren in de groep en didactiek in het algemeen. Maar uiteindelijk natuurlijk ook door de glanzende broodjes, die steeds maar blijven lachen alsof ze zeggen willen: “Neem mij, neem mij, hap in mij!” Ja, dan geurt het weer echt naar tweeënvijftig jaar geleden, toen de broodjes door de bakker werkelijk zo lekker mogelijk werden gemaakt. 43

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Donna & Rico, Onderzoekers aan de PIL Wij zijn Donna Bosch-Lenders en Rico van Scheijen. Samen zullen wij de komende 3 jaar als onderzoeker werken aan PIL: Polyfarmacie Interventie Limburg: teveel of te weinig? Ik, Donna, ben 31 en net klaar met de huisartsopleiding. Vanaf 1 oktober 2009 zal ik samen met Rico de komende 3 jaar 2 dagen per week werken aan PIL. De overige 3 dagen werk ik als huisarts in MCWK, een academisch huisartsen gezondheidscentrum in Kerkrade. Ik, Rico van Scheijen ben 29 jaar en sinds 2 jaar openbaar apotheker. Ik ben mijn werkende leven gestart in Amersfoort. Sinds 1 mei 2009 woon en werk ik als openbaar apotheker in Maastricht in apotheek Mosae Forum. Hoewel ik van oorsprong geen banden heb met de stad Maastricht, heb ik hiervoor gekozen omdat ik hier op termijn de kans krijg mijn droom als apotheekeigenaar te verwezenlijken. Naast het verwezenlijken van mijn eigen apotheek heb ik ook de kans gekregen om samen met Donna de PIL-studie op poten te mogen zetten. De begeleiding is onder andere in handen van Jelle Stoffers en Marjan van den Akker van de vakgroep Huisartsgeneeskunde en Hugo van der Kuy, ziekenhuisapotheker Orbis. Verder zitten in de projectgroep André Knottnerus, Jos Schols, Mark Spigt, Wolfgang Viechtbauer en Frank Soomers. In MCWK heb ik, Donna, 3 jaar geleden tijdens mijn opleiding een interventie ontwikkeld voor polyfarmacie patiënten. Wat mij vooral is opgevallen, is dat voor een goede medicatiebeoordeling van polyfarmacie patiënten samenwerking essentieel is. Vooral samenwerking tussen patiënt, apotheker en huisarts is erg belangrijk. Maar de specialist moet absoluut betrokken worden in het gehele proces, om een effect te krijgen die niet in korte tijd weer uitdooft. De medewerking van de specialist verhoogt ook de bereidheid van de patiënt om eventuele wijzigingen in zijn medicatie te accepteren en op te volgen. Daarnaast is vanwege de complexiteit en de weinige tijd die huisartsen nog maar hebben om met een patiënt de diepte in te gaan, de rol van de praktijkondersteuner van wezenlijk belang. Zij heeft een belangrijke brugfunctie tussen patiënt en artsen; zij heeft tijd voor de patiënt, zodat er ook duidelijk aandacht kan worden geboden aan het verhaal van de patiënt. Zo komt essentiële informatie makkelijker op tafel, en lijkt het zo te zijn, dat de factoren die therapietrouw belemmeren eerder weg kunnen worden genomen. De aandacht voor de oudere patiënt heeft de laatste jaren een enorme vlucht genomen en zal ook u niet zijn ontgaan. Ook de aandacht voor polyfarmacie wordt steeds groter, echter een goede manier om de medicatie van deze patiënten te beoordelen ontbreekt nog steeds. Dat er bij deze patiënten vaak onderbehandeling, bijwerkingen, therapieontrouw, medicatie-interacties en meer medicatie-gerelateerde opnames optreden, is inmiddels bekend. Dat het vaak ook nog eens om oudere patiënten gaat, waarbij de farmaco-kinetiek anders is, is wel bekend, maar er wordt nog weinig mee gedaan. Wij hopen met onze interventie samenwerking tussen diverse disciplines te bevorderen, waardoor het aanpakken van polyfarmacie makkelijker en meer gestructureerd wordt. Aandacht voor de patiënt staat hierbij centraal, want per slot van rekening zal hij al die voorgeschreven tabletten moeten gaan slikken. Maar wel zo dat het veilig is, dat hij zo min mogelijk last heeft van bijwerkingen, dat het niet zijn hele leven beheerst, en toch alle aandoeningen die hij heeft, zo optimaal mogelijk worden behandeld. Een hele uitdaging dus, maar wel een die wij graag samen met u en de patiënten aan willen gaan! Dus als u samen met uw apotheker en eventueel praktijkondersteuner uw polyfarmacie patiënten eens goed in kaart wilt brengen en ze met elkaar te beoordelen, dan is dit project wellicht iets voor u. We zijn nog op zoek naar een aantal praktijken. Tja, en naast al dat werken genieten we beiden in onze vrije tijd ook graag van de geneugten des levens. Per slot van rekening zijn we beiden als verdwaalde Hollanders terecht gekomen in het heerlijke Bourgondische ZuidLimburg. En Donna, ja die geniet vooral ook van haar jonge dochters van 1,5 jaar en 3 maanden. Indien u meer informatie wilt hebben over dit project, of als u geïnteresseerd bent om deel te nemen, dan kunt u contact opnemen met Donna Lenders: donna.lenders@HAG.unimaas.nl 44

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Mandy Stijnen, onderzoeker Mijn naam is Mandy Stijnen (1986). Sinds 1 september van dit jaar ben ik gestart als promovendus bij de vakgroep Huisartsgeneeskunde (Universiteit Maastricht). Mijn vooropleiding bestaat uit de Bachelor Gezondheidswetenschappen waarbij mijn major Gezondheidsvoorlichting en minor Bewegingswetenschappen was. Tijdens deze opleiding is mijn interesse voor wetenschappelijk onderzoek aangewakkerd. Het was voor mij dan ook een logisch vervolg om aansluitend aan de Bachelor de Health Sciences Research Master te gaan volgen. Binnen deze Master heb ik, naast algemene onderzoeksvaardigheden, specifieke kennis opgedaan binnen het profiel Social Sciences. Zowel de Bachelor als de Master heb ik gevolgd aan de Universiteit Maastricht. De Health Sciences Research Master heeft mij voorbereid op het promotietraject en ik was dan ook zeer verheugd om te mogen starten als promovendus met het uitdagende project (G)OUD. In het kort zal mijn taak binnen (G)OUD bestaan uit onder andere het uitvoeren van een evaluatieonderzoek naar de effecten van de consultatiefunctie voor ouderen binnen de regio Maastricht/Heuvelland en Heerlen/Parkstad. Het betreft een preventief consult waar ogenschijnlijk gezonde ouderen onderzocht worden op mogelijke kwetsbaarheid. Indien nodig volgt aanvullende diagnostiek, preventieve zorg en/of behandeladvies. In de effectstudie zal worden gekeken naar de effecten van dit preventieve consult op o.a. kwaliteit van leven, zelfredzaamheid en follow-up in de keten. De looptijd van dit onderzoek is 3 jaar. Mijn co-promoters zijn dr. Inge Duimel-Peeters en dr. Maria Jansen. Voor deze werkzaamheden ben ik aangesteld bij RHZ Heuvelland / Stichting ZIO. Gedeeltelijk zal ik daarom te vinden zijn bij RHZ Heuvelland te Maastricht, maar het merendeel van de tijd zit ik bij de vakgroep Huisartsgeneeskunde. Anneke Germeraad-Uriot, secretaresse Per september 2009 ben ik na enkele omzwervingen binnen de Universiteit Maastricht bij de vakgroep Huisartsgeneeskunde aangesteld voor een periode van 2 jaar. Eén van mijn bezigheden is dr. Jelle Stoffers ondersteunen, die recentelijk Editor in Chief is geworden van het internationale tijdschrift “European Journal of General Practice”. Het tijdschrift is in 1995 opgericht waar organisatorisch nog een hoop te verbeteren valt als gevolg van discontinuïteit door vele personele wisselingen in een korte tijd. Jelle is gelukkig heel ambitieus en heeft als doel binnen 2 jaar aan dit tijdschrift een interessant, eigentijds gezicht te geven. Om dit te kunnen realiseren moet er heel wat werk worden verricht. Naast een duidelijke formulering welke artikelen het tijdschrift graag aangeleverd wenst te krijgen, dient ook de vormgeving van zowel het papieren als ook het elektronische tijdschrift opgefrist te worden. Belangrijk is ook het aantrekken van een geolied background team, zoals de Associate Editors en de Reviewers. Zij dienen goed op de hoogte te zijn van ontwikkelingen binnen hun specialisme en zij moeten de vaardigheid hebben om artikelen objectief te kunnen beoordelen. Het tijdschrift maakt gebruik van een online systeem om artikelen in te dienen. Auteurs kunnen hun artikelen elektronisch aanleveren waarna het door een vaststaand proces wordt geleid. Op het moment is het voor mij zaak het systeem en het proces eigen te maken dat tot nu toe centraal geregeld wordt vanuit Zweden. Dit betekent veel contact met Stockholm voor vragen en uitleg. Verder dient het proces binnen het systeem te worden bewaakt. Er wordt gebruik gemaakt van deadlines die redelijk vaak worden overschreden. 45

op één lijn 35 3e uitgave 2009 Als we tot slot binnen een aanzienlijke tijd meer kwalitatief betere artikelen hebben kunnen aantrekken die vaak door ander auteurs worden geciteerd, dan is het verkrijgen van een impactfactor een belangrijk streven, daar zo’n impact factor toch een internationale maat is voor de kwaliteit van een tijdschrift. Enkele persoonlijke gegevens die ik kort de revue wil laten passeren: ik ben gehuwd, heb twee zoons en ik heb tropische vissen. Ik heb in het buitenland gewoond en gewerkt. Blindengeleide hond getraind, die overigens bij een slechthorende/slechtziende is geplaatst. Penningmeester Honken Softbalclub. Hobby’s zijn onder andere fotograferen, schaatsen en lezen. Charles Verhoeff, medewerker huisartsopleiding Charles Verhoeff, huisarts (al bijna 30 jaar) en vanaf 1 november een nieuwe medewerker bij de huisartsopleiding van Maastricht. Geboren in 1952 in Arnhem heb ik mijn studie geneeskunde en de huisartsopleiding in Nijmegen gevolgd. Als medicus ben ik dus een volledig Nijmeegs product. Dertien jaar was ik werkzaam in een gezondheidscentrum in Lelystad, daarna ben ik terechtgekomen in Oosterhout bij Nijmegen. Dat hing mede samen met mijn universitaire carrière. Na begonnen te zijn als HAO, ben ik vanaf 1990 aan de beroepsopleiding c.q. afdeling HAG aan het UMC St. Radboud in Nijmegen gaan werken in verschillende functies. Onlangs heb ik besloten een nieuwe uitdaging te zoeken en de overstap te maken naar Maastricht. Wat betreft mijn praktijk: de afgelopen jaren wordt het dorp Oosterhout langzaam maar zeker opgeslokt door de grote stad, met groei van onze praktijk tot gevolg. We veranderen van een kleine dorpspraktijk in een grote stadspraktijk, een echt medisch centrum. Op dit moment werken we dan ook met vijf parttime werkende huisartsen in een praktijk van in totaal 7500 patiÎnten, gevestigd in een fraai verbouwde oude koeienschuur, waarbij tien andere disciplines bij ons ruimte huren. We noemen ons Gezondheidserf Oosterhout. Binnen mijn werk als huisarts hebben kleine chirurgie, het bewegingsapparaat, palliatieve zorg en oogheelkunde mijn speciale aandacht. Daarnaast ben ik SCEN-arts en zit ik in de redactie van het Practicum Huisartsgeneeskunde. Om het persoonlijke plaatje compleet te maken: ik ben getrouwd met Judith Reedijk, onze trots zijn onze vier dochters, en in mijn vrije tijd ga ik me actief en passief te buiten aan voetbal, drummen, tuinieren en skiën, kortom, stil zitten kan ik niet goed. Er zijn er, die me gek verklaren om iedere week de reis vanuit het Nijmeegse naar Maastricht te maken. Ik ben gelokt door de verhalen over de bijzonder prettige en gezellige werksfeer, en wil daar graag een graantje van meepikken, en, ook mijn steentje aan bijdragen. De ontvangst was in ieder geval een uitstekende start. We gaan er iets moois van maken! 46

op één lijn 35 De Universiteit Maastricht (UM) is bekend om haar unieke kleinschalige, activerende en op zelfwerkzaamheid gerichte onderwijs (PGO). De UM heeft zo’n 13.000 studenten (waarvan ca. 25% uit het buitenland) en ruim 3.500 medewerkers verdeeld over zes faculteiten. Uw bijdrage aan de toekomst van de huisartsgeneeskunde De Huisartsopleiding Maastricht (ca. 45 medewerkers, 180 aios, jaarlijks budget ca. 2,75 miljoen euro) is een sterk groeiend en dynamisch onderdeel van de vakgroep Huisartsgeneeskunde van de UM en partner in Huisartsopleiding Nederland. Wij zijn op zoek naar een: Hoofd Huisartsopleiding 0.8 - 1.0 fte Vacaturenummer: AT 2009.238 Taken Het Hoofd Huisartsopleiding is eindverantwoordelijk voor de organisatie, de inhoud en de kwaliteit van de huisartsopleiding en geeft leiding aan de huisartsopleiding. Tevens vertegenwoordigt het hoofd de opleiding in landelijk verband. Functie-eisen Erkend huisarts die een aantoonbare wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van de huisartsgeneeskunde; erkend onder vakgenoten als bij uitstek deskundig in huisartsgeneeskunde; aantoonbare vaardigheid bezit in het geven van onderwijs aan (bij voorkeur) aios huisartsgeneeskunde en huisartsen; bij voorkeur gepromoveerd is en aantoonbare managementervaring heeft met leiding geven aan professionals Persoonlijk profiel Het hoofd heeft een eigen visie die samen met huisartsen, psychologen en ondersteunend personeel wordt uitgewerkt en uitgedragen. Het hoofd kan goed samenwerken, communiceren, onderhandelen en sturen op resultaat. Arbeidsvoorwaarden Vast dienstverband. Honorering conform schaal 15 ( maximaal € 6502 bruto bij fulltime aanstelling) met Borsttoelage ( € 1333 bruto bij fulltime aanstelling.) Vakantietoeslag 8% en eindejaarsuitkering van 8,3% Informatie voor belangstellenden is een uitgebreidere beschrijving van de vacature en de procedure beschikbaar op www.hag.unimaas.nl/huisartsopleiding. Informatie kan ook worden ingewonnen bij Prof dr Job FM Metsemakers, voorzitter Vakgroep Huisartsgeneeskunde tel 043 – 3882306; job.metsemakers@hag.unimaas.nl Sollicitaties uiterlijk 31 december 2009 tav Universiteit Maastricht (o.v.v vacaturenummer op brief en envelop) Postbus 616, 6200 MD Maastricht of via pzfdgvacatures@facburfdg.unimaas.nl 47

Op één lijn is een uitgave van: Vakgroep Huisartsgeneeskunde FHML Maastricht University Postbus 616 6200 MD Maastricht op1lijn@hag.unimaas.nl Based in Europe, focused on the world. Maastricht University is a stimulating environment. Where research and teaching are complementary. Where innovation is our focus. Where talent can flourish. A truly student oriented research university.

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
Home


You need flash player to view this online publication