CAPHRI School for Public Health and Primary Care op één lijn 51 Op onderzoek! Vakgroep Huisartsgeneeskunde | Faculty of Health, Medicine and Life Sciences (FHML)
Colofon Inhoudsopgave Oplage 2350 Hoofd/eindredactie Babette Doorn Redactieleden Henk Goettsch, Hendrik Jan Vunderink, Sjef Swaans, Luc Gidding en Babette Doorn Doelgroep Huisartsen Limburg en Brabant, aios en alumni, afdelingen MUMC+ & overige relaties E-mail op1lijn@maastrichtuniversity.nl Postadres Vakgroep HAG Universiteit Maastricht Postbus 616 6200 MD Maastricht Bezoekadres P. Debyeplein 1 6229 HA Maastricht Ontwerp/druk Canon Business Services, Maastricht, CBS 11197 Fotografie • Foto pagina's 3, 4 en 25 gemaakt door Loraine Bodewes • Foto pagina 6 gemaakt door Wim Roefs • Foto's pag 16 en 18 gemaakt door Joey Roberts • Foto pag 20 uit het Adelante archief www.adelante-zorggroep.nl • Foto's huisarts S. Klarenbeek & aios Job Gerver pagina 33 gemaakt door Janneke Holten, Canon Business Services Deadline volgend nummer 19 juni 2015 Van de redactie – Babette Doorn Van de voorzitter – Job Metsemakers Vasman on tour – Jurriën Wind Maasveld test zorgmodule Palliatieve Zorg 1.0 uit – Annemieke Wagemans Stelt zich voor: Huisartsbegeleider Acute Zorg – Martijn Verhoeckx Korte Lijntjes Broodje Verspilling in de zorg – Floris de Bok Vrijwillig avondcollege – Babette Doorn Basiscursus STOOHN – Yvonne van Leeuwen en Martin Brassé RAAK-PRO studie – Loes van Bokhoven Eerste ervaringen nieuwe coschap – Marion van Lierop en Miriam Janssen WESP-en Buikpijn bij kinderen – Anouk Baghus Social Media in de zorg – Davy Quadackers Lzeen en shicrejvn is neit voor iereeden vezlafneksprend – Kylie Souljé Kinderen met koorts – Luc Ploum en Jacqueline Smits Onderzoek GOUDen promotie – Mandy Stijnen KLIMOP promotie – Laura Deckx Hand hygiene in Ethiopia – Promotie Mahmud Abdulkader Mahmud Back on Track – Reni van Erp, Ivan Huijnen en Rob Smeets 2B Active – Carolien Dekker STER-studie – Dennis de Ruijter Actifcare – Liselot Kerkershoek Aankondiging promoties Huisartsgeneeskunde Bruikbare Wetenschap – Jochen Cals Uit het hoofd – Jean Muris Discussieavond anderhalvelijnszorg – LOVAH ETT dagen; Tover-STAF – Marieke Strijker en Huub Schepers ‘De weegschaal maakt het varken niet vet’ – Bert ten Berge Empathie, is het te leren? – T.E. Grijs De Lijn van Stijn – Stijn de Vries Vereniging van Huisartsopleiders – Sjef Swaans Interview met Ruud Heg, ambassadeur – Babette Doorn 'Komt een vrouw bij de dokter...' – Marieke Kools en Jos Sleijpen Geef ons heden ons dagelijks brood! - Hendrik Jan Vunderink Gezondheidsrechterlijke kwesties – Arie de Jong 3 4 5 6 7 7 8 9 10 11 12 14 14 15 15 16 17 18 19 20 21 22 22 23 25 26 27 29 31 32 34 35 36 37 38 2
Van de redactie Wij van Wc-eend Kent u hem nog? In 1989 werd de slagzin ‘Wij van Wc-eend adviseren Wc-eend’ voor het eerst in de reclame gebruikt. Ik blijf hem leuk en briljant vinden. Straks snapt u misschien waarom. In datzelfde jaar (1989) ging ik studeren en kwam ik in aanraking met de vakken (inderdaad meervoud) methodologie en statistiek. Geen makkie voor een alfaatje die de bovenbouw op de middelbare school zonder wiskunde doorliep. Gelukkig kreeg ik bijles van een wiskundeleraar die op de MAVO les gaf en wel raad wist met ‘types als ik’. De kunst was blijkbaar om mij eerst te overtuigen van het nut van die kennis, om vervolgens pragmatisch onderwerpen als kansberekening uit te leggen. Alfaatje-eitje. Statistiek is onlosmakelijk verbonden met wetenschappelijk onderzoek. Niet iedere onderzoeker beheerst die kunst van nature, maar net als bij scholieren en studenten kan ook ‘onderzoeker worden’ geleerd worden. Onze vakgroep biedt zelfs een Kaderopleiding Onderzoek aan, voor beginners en gevorderden. Daarnaast is er veel aandacht voor Evidence Based Medicine in de opleiding en de training van opleiders. Je leven lang leren, dat is geen luxe, helemaal niet bij deze voor velen lastige materie, die regelmatig onderhoud behoeft. Wij van Geneeskunde adviseren evidence based onderzoek, dat zit in onze genen, al is dat laatste niet wetenschappelijk bewezen (denk ik). Maar ook onderzoek begint altijd met een idee, een vermoeden, een gedachte, iets kleins: een hypothese. Zeg maar, de peuter die vraagt ‘waarom?’. Populaire Tv-programma’s en filmpjes op YouTube zoals AsapScience maken dankbaar gebruik van die kinderlijke nieuwsgierigheid. Dankzij onze fantastische multimediale wereld konden wij niet ontsnappen aan het grote wereldvraagstuk: ‘is dit jurkje nu blauw-zwart of goud-wit?’. Iedereen wilde (moest?) het weten en ook (zelfs?) voor dit probleem was wetenschappelijk bewijs voorhanden. Goed uitleggen, is trouwens een vak apart, heb ik gemerkt. Het Wc-eend effect: de vraag naar deze jurk steeg explosief naar het schijnt (vraag me niet naar de getallen). De moraal van dit verhaal: ga niet met wetenschap aan de haal. Zij van de Belastingdienst beweren ‘het niet leuker te kunnen maken’, maar ik heb best nog wat suggesties voor ze. Ik heb ook suggesties voor u: lees dit blad. In deze editie is er veel aandacht voor onderzoek. U ontdekt welke vragen onderzoekers (inclusief de WESP-en) hebben, hoe ze u erbij willen betrekken, wat dit wetenschappelijk opleverde (of niet) en last but not least: wat u eraan heeft, de bruikbare wetenschap. Dat laatste, die transferfunctie, de kennisoverdracht, daar moeten Wij van de Wetenschap nog meer ons best voor gaan doen om een breed publiek te kunnen bedienen. Naast veel wetenschap vindt u de vaste, vertrouwde rubrieken. Heel HAG bakt dankzij Hendrik Jan Vunderink. Een nummer vol nieuwsgierigheid; links van mij ziet u de inhoudsopgave. Wat ons (weer) niet gelukt is, is om een oud aios te vinden die wil schrijven over diens belevenissen na het afstuderen. Op de een of andere manier slagen we erin om aios te selecteren, die we op een totaal verkeerd moment in hun leven benaderen. Daar kan geen kansberekening tegenop. Dus ben je een jonge oud aios en denk je: vraag mij dan, mail ons: op1lijn@maastrichtuniversity.nl. Ik heb geen geheimhoudingsplicht om u te laten weten dat Felix Punt (gedragswetenschapper bij de Huisartsopleiding) op eigen verzoek is gestopt met zijn column in ons blad. Gelukkig hebben wij een waardig opvolger gevonden in columnist T.E. Grijs (‘nooit te oud om te leren’). Intussen zoeken we ook naar een nieuwe eerstejaars aios die vaste columnist (‘In de leer’) wil worden (na Sophie van der Voort). Vergeet niet het opleiden: doe mee aan het nieuwe coschap, wie al meedoet, wordt vanzelf benaderd voor deelname aan de Huisartsopleiding. Wie opleider is: neem kennis van het doen en laten van de Vereniging van Huisarts Opleiders. Wij doen ons best om hun informatie in ons blad op te nemen. De meer inhoudelijke zaken laten we graag over aan Stijn de Vries in zijn Lijn. Als u dit leest, maak ik een lange reis. Daar kijk ik naar uit (want de inhoud van dit blad ken ik al). Wij van Kantoor, bevelen vrije tijd aan, frisse lucht en beweging! Babette Doorn 3 op één lijn 51
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Van de voorzitter Geen empirisch bewijs DOOR JOB METSEMAKERS, VOORZITTER VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE UM ‘Er is geen empirisch bewijs voor de effectiviteit en kosteneffectiviteit van Zorg uit Voorzorg’. Zo luidt de samenvattende conclusie van het proefschrift waarop Silke Metzelthin in maart 2014 promoveerde.1 Afgelopen februari verdedigde Mandy Stijnen haar proefschrift waarin ze schreef ‘We vonden géén overtuigende effecten van het [G]OUD-project vergeleken met de gebruikelijke zorg.2’ Beide onderzoeken maakten deel uit van het Nationaal Programma Ouderenzorg wat beoogde wetenschappelijk te onderbouwen welke zorg (in de brede zin van het woord) moest worden ontwikkeld voor de ouder wordende populatie. Dan gaat het om te bepalen wie een oudere is, hoe een oudere in een kwetsbare positie onderkend en opgespoord wordt, welke interventies te bedenken zijn om beperkingen in activiteiten in het dagelijkse leven te reduceren, hoe hulpbehoevendheid te voorkomen is en hoe zelfstandig functioneren te handhaven en te bevorderen valt. Beide genoemde onderzoeken richten zich op het opsporen/benoemen/identificeren van die ‘frail elderly people’ en het proactief benaderen van de kwetsbare groep via verschillende interventies. In het ‘Zorg uit Voorzorg’ onderzoek werd na het uitgebreid in kaart brengen van de kwetsbaarheid van de oudere door een interdisciplinair team, een aantal interventies voorgesteld, waarbij eigen keuze sturend was bij planning van activiteiten op het gebied van bewegen, sociaal netwerk, gezondheidsbevordering. Proactief met een duidelijke follow up. Ook in het [G]OUD project werd de oudere uitgebreid in kaart gebracht wat betreft gezondheid en welzijn. De gegevens werden daarna met de oudere en de huisarts besproken. Er kwam een zorgbehandelplan met eventuele verwijzing naar bijvoorbeeld fysiotherapie, ergotherapie. Ook in dit project was er een duidelijke follow up. In beide onderzoeken werden deze speciaal opgezette interventies vergeleken met de gebruikelijke zorg. Zoals in de eerste regels is aangegeven: er was geen echt verschil tussen deze interventies en de gewone zorg, ondanks de specifieke inzet en extra inspanning. Jammer? En nu? Allereerst is (kosten) effectiviteit natuurlijk maar één aspect van een onderzoek. In beide onderzoeken waren deelnemers en professionals heel tevreden over de aanpak. Dat is ook wat waard. Verder is het ook belangrijk om na te gaan waarom er geen verschil gevonden werd. De onderzoekers hebben dat ook gedaan. Dan blijkt dat de opgestelde interventieprotocollen niet volledig conform plan zijn uitgevoerd. Dan wordt het verschil tussen ‘interventie’ en ‘gebruikelijke zorg’ natuurlijk ook kleiner. Mogelijk zijn de opgestelde protocollen te ingewikkeld, of kost het zorgverleners meer tijd om die protocollen goed onder de knie te krijgen. Onder de tijdsdruk van het onderzoek wordt er eigenlijk nauwelijks tijd ingeruimd voor het langzaam implementeren van een bepaalde werkwijze. Het zou ook wel eens kunnen dat we niet lang genoeg wachten op het effect van de interventie. Meestal hanteren we een follow up van 12–18 maanden. Duurt het niet langer voordat je echt effecten van een bewegingsprogramma kunt aantonen in maat en getal? Is onze gebruikelijke zorg al niet van zeer hoge kwaliteit, waardoor extra activiteiten weinig effect hebben? Ik weet het antwoord op deze vragen niet. In het kader van het Nationaal Programma Ouderenzorg worden alle onderzoeken die in het land zijn uitgevoerd over ouderen geanalyseerd om tot enkele gedragen conclusies te komen. 4
1 e uitgave 2015 Vooralsnog geldt voor de huisarts: • Voer met het praktijkteam een proactief beleid. Dat is niet hetzelfde als alle ouderen oproepen of bezoeken. Iedereen die in de praktijk werkt, dient oren en ogen open te houden om signalen (van allerlei aard) op te pikken. • Identificeer de kwetsbare oudere. Dat hoeft niet altijd met meetinstrumenten, hoewel ze wel een goed hulpmiddel kunnen zijn. • Stel met de oudere gezamenlijk een plan van aanpak op, gebaseerd op onderkende behoeften, met een duidelijke follow-up. Doet u dat allemaal al? Des te beter! 1 Silke Metzelthin. An interdisciplinary primary care approach for frail older people. Feasibility, effects and costs. Maastricht, PhD Thesis, 2014 2 Mandy Stijnen. Towards proactive care for potentially frail older people in general practice. Development, feasibility, and effectiveness of the [G]OLD preventive home visitation program. Maastricht, PhD Thesis, 2015 Vasectomie door de mobiele gespecialiseerde huisarts ‘Vasman on tour’ DOOR JURRIËN WIND, HUISARTS IN WIJK & AALBURG EN ‘VASMAN’ Sommige verrichtingen of ingrepen kunnen uitstekend in de huisartsenpraktijk worden uitgevoerd. Alleen niet altijd door de eigen huisarts zelf, daarvoor is soms de incidentie te laag. Zo schat gespecialiseerd huisarts Jurriën Wind ‘dat er maar 1 tot 2 keer per jaar een verzoek tot vasectomie in een normpraktijk van een huisarts zal zijn. Dat is te weinig om deze vaardigheid zelf te leren en ook te kunnen onderhouden.’ Mannen zijn over het algemeen zeer tevreden wanneer een vasectomie in de huisartsenpraktijk kan worden verricht. Bewezen goede kwaliteit tegen transparantere en lagere kosten dan in het ziekenhuis, geen ‘gedoe’ of parkeerproblemen en inspraak in wanneer de ingreep plaatsvindt. Dat alles op een plek die de man kent: in zijn eigen huisartsenpraktijk waarbij de eigen huisdokter assisteert. Het vertrouwen in een goede afloop is groot: ‘wanneer mijn huisarts u uitnodigt dit te komen doen, zal het wel goed zijn’. Ondertussen heeft de man in kwestie zijn beide broeken uitgetrokken en is gaan liggen op de bank. Klaar voor de ingreep. Al meer dan 20 jaar heeft Wind ervaring met het steriliseren van mannen in de 1e lijn. Hij is zo enthousiast over dit urologische onderwerp dat hij besloten heeft vasectomie ‘op locatie’ mogelijk te maken: de mobiele ‘vasman’. Huisartsen kunnen Wind benaderen wanneer een man met sterilisatieverzoek zich bij hem / haar heeft gemeld. Desgewenst kan dit altijd ook op korte termijn. Op de afgesproken datum rijdt de vasman met zijn koffer met instrumentarium en benodigdheden naar de huisartsenpraktijk alwaar naast een patiënt ook een goede behandelbank en verlichting aanwezig dienen te zijn. Om op deze manier te kunnen werken, heeft Wind zich extra verzekerd (beroepsaansprakelijkheid). Een vasectomie vergt ongeveer een half uur tijd. Nogal wat sterilisaties worden op donderdag of vrijdag uitgevoerd met daarna het weekend ‘om bij te komen’. Een vasectomie valt buiten de basiszorg. De ingreep moet door de patiënt zelf betaald worden tenzij hij er aanvullend voor verzekerd is. Het M&I-tarief ‘vasectomie’ is bij CZ € 221,09. VGZ heeft het tarief per 1 januari 2015 met € 100,- verhoogd tot € 327,79 en hoopt hiermee substitutie van de vasectomie naar de 1e lijn te bevorderen. Na afloop van de ingreep declareert de eigen huisarts het (preferente) M&I-tarief. Een deel hiervan vormt het honorarium van Wind. In deze opzet wordt substitutie dus financieel beloond wanneer huisartsen patiënten door hun gespecialiseerde collega laten behandelen. Meer informatie: www.devasman.nl 5 op één lijn 51
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Gehandicaptenzorg Maasveld test zorgmodule Palliatieve Zorg 1.0 uit DOOR ANNEMIEKE WAGEMANS, AVG EN ONDERZOEKER VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE UM Mensen met een verstandelijke beperking wonen vaak langdurig in een instelling. Maasveld in Maastricht is een zorginstelling waar sommige bewoners al dertig jaar wonen en anderen op het einde van hun leven komen wonen. Het is voor alle bewoners de bedoeling dat ze er tot het einde van hun leven kunnen blijven en kunnen doodgaan. Vanwege het feit dat mensen sterven in Maasveld is er altijd veel belangstelling geweest voor palliatieve zorg. Eind 2013 is er een landelijke module Palliatieve Zorg 1.0 uitgebracht, bedoeld om toe te passen in de hele breedte van de gezondheidszorg. Maasveld heeft van ZonMw subsidie gekregen om de Zorgmodule Palliatieve Zorg 1.0 te testen in de gehandicaptenzorg. De module wordt ook bij huisartsen, hospices en ziekenhuizen getest en zal vervolgens in een aangepaste 2.0 vorm worden uitgebracht. Bij het testen van de zorgmodule was de uitdrukkelijke wens van de directie van Maasveld dat de verzorgenden en verpleegkundigen van de afdeling niet te veel belast werden door het gebruik van de zorgmodule. Er ligt al veel druk op de afdelingen om gegevens bij te houden van patiënten. Werken in duo’s Daarom is een oplossing gevonden in de vorm van een checklist waarmee de verpleegkundige en de dokter samen de items van de zorgmodule doorlopen. Indien dokter en verpleegkundige samen het begin van het palliatieve traject markeren met de positieve beantwoording van de surprise question, organiseren ze de zorg met behulp van de checklist. De surprise question is: ‘zou het u verbazen als deze patiënt binnen een jaar zou komen te overlijden?’. De vraag is niet bedoeld om een voorspelling te doen, maar om het begin van de palliatieve fase te markeren. De arts beschrijft in het medisch dossier wat de bewoner nodig heeft. Dit verslag vormt de basis waarmee de verpleegkundige verder kan werken. Het doel waarover de verpleegkundige rapporteert, is geformuleerd als: ‘[Naam] brengt haar (of zijn) laatste levensfase comfortabel door, door het voorkomen en/of verlichten van het psychisch en/ of lichamelijk lijden’. De verpleegkundigen zijn positief over dit doel omdat ze de bewoner centraal kunnen stellen en toch goed op doelen kunnen rapporteren zoals het zorgkantoor van ze vraagt. Sterker nog, ze rapporteren uitgebreider dan voorheen omdat de huidige doelen passend geformuleerd zijn. Ze vinden dat hun werk daardoor wordt verlicht. Ze kunnen meer aandacht besteden aan de bewoner die aangeeft wat er nodig is. In gesprekken met familie, verpleegkundige van de afdeling en de arts wordt in het kader van palliatieve zorg het beleid zo goed mogelijk afgesproken. De uitkomsten van deze zogenaamde advance care gesprekken worden vastgelegd in het verpleegkundig en medisch dossier. Ook de huisartsenpost die avond-, nacht- en weekenddiensten verzorgt in Maasveld, is tevreden omdat het beleid goed is afgesproken en toegankelijk gerapporteerd. De checklist wordt maandelijks (indien nodig vaker) door de dokter en de verpleegkundige doorgenomen en waar nodig worden er afspraken aangepast. Het methodisch werken bevalt goed en de inhoud van de zorgmodule past uitstekend bij de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. De zorgmodule heeft door de methodische aanpak het werk makkelijker gemaakt op de afdeling en heeft ervoor gezorgd dat het beleid regelmatig wordt geëvalueerd en bijgesteld en makkelijker beschikbaar is. 6
1 e uitgave 2015 Stelt zich voor Martijn Verhoeckx HUISARTSBEGELEIDER ACUTE ZORG Nadat ik een jaar werkzaam ben geweest als huisartsbegeleider binnen het coschap huisartsgeneeskunde in het basiscurriculum, heb ik vorig jaar de overstap gemaakt naar de huisartsopleiding waar ik ben gestart als huisartsbegeleider van de acute zorg stage. Een uitdagende functie in een terrein wat me erg ligt. Het is een essentiële taak van de huisarts om onderscheid te kunnen maken tussen spoedeisende en nietspoedeisende klachten en om spoedeisende klachten adequaat te kunnen beoordelen en behandelen. De meest uiteenlopende klachten kunnen een potentieel spoedeisende oorzaak hebben dus een gedegen kennis van spoedeisende huisartsgeneeskunde is van groot belang. AIOS leren dit deels op de stageplekken in het eerste en derde jaar maar vooral tijdens de acute zorg stage in het tweede jaar. Op de eerste hulp zien zij een scala aan spoedeisende klachten en ziekten, natuurlijk wel soms met een erg specialistische bril maar dit is juist ook leerzaam zodat zij een kader kunnen vormen waarbinnen zij spoedeisende klachten in de huisartsgeneeskundige praktijk kunnen plaatsen. Op de terugkomdagen tijdens de acute zorg stage wordt daarom steeds getracht de vertaalslag te maken naar de huisartsgeneeskundige setting. Met alle betrokkenen van de acute zorg stage zijn we het terugkomdag onderwijs verder aan het ontwikkelen zodat vanaf september 2015, wanneer het aantal terugkomdagen zal toenemen van negen naar dertien dagen, er een nieuw programma ligt met oude en nieuwe elementen. JubileUM Op 1 april 2015 was Emile Mom, huisarts(opleider) in Bocholtz en universitair docent bij de vakgroep Huisartsgeneeskunde, 25 jaar in dienst bij de UM. Gefeliciteerd! Spoedeisende geneeskunde heeft altijd mijn speciale interesse gehad. Voordat ik de huisartsopleiding in 2008 in Nijmegen voltooide, had ik ondermeer gewerkt als poortarts en kortdurend als tropenarts. Ook als huisarts heb ik affiniteit met spoedeisende geneeskunde. Zo ben ik lid van de Bestuurs Advies Commissie (BAC) van de Huisartsenpost Maastricht en werk ik soms als scheepsarts op expeditie-cruises naar de noord- en zuidpool. Dit zijn keer op keer onvergetelijke ervaringen. Naast mijn functie als huisartsbegeleider ben ik twee dagen per week werkzaam als waarnemend huisarts in een erg leuke praktijk in Meerssen. De combinatie van praktijk en onderwijs bevalt me erg goed. Ik woon in Maastricht. Samen met mijn vriendin heb ik een klein zoontje en er is een tweede op komst! Maastrichts Mooiste De vakgroep Huisartsgeneeskunde doet weer mee met Maastricht Mooiste op zondag 7 juni. Wil je meelopen op de 5km of de 10 Engelse Mijl (16km), geef je dan op via op1lijn@maastrichtuniversity.nl. Supporteren mag ook! 7 op één lijn 51
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Broodje verstand Verspilling in de zorg DOOR FLORIS DE BOK, PROGRAMMALEIDER ‘HOOGSTE KWALITEIT VAN ZORG’ HUIS VOOR DE ZORG ‘Mijn zorguren worden gehalveerd, maar mijn dure medicijnen worden weggegooid, ik snap dat niet’. Deze reactie van een patiënt verwoordt de roep om samen bewust om te gaan met het zorgstelsel dat we hebben opgebouwd. Dat geldt voor de beleidsmaker, de zorgaanbieder, de zorgverzekeraar en de zorgvrager. Het voorkomen van verspilling is nodig om de kwaliteit van de zorg op peil te houden. De stijging van de zorgkosten moet worden afgeremd en elke euro moet goed worden besteed. Politieke akkoorden bevatten bezuinigingsmaatregelen waarvan iedereen de gevolgen ondervindt, zeker de mensen die afhankelijk zijn van zorg. Het Huis voor de Zorg heeft veel contact met zorgvragers en vertegenwoordigers van patiëntenverenigingen. Zij begrijpen dat de stijging van zorgkosten om maatregelen vraagt. Dit is echter moeilijk te accepteren als je ziet dat er ook geld weglekt door inefficiëntie. Steeds vaker zijn het zorgvragers die ons op verspilling in de zorg wijzen, omdat zij dat in de dagelijkse praktijk merken. Meldactie verspilling Het Huis voor de Zorg heeft in 2014 een meldactie en een provinciale manifestatie gehouden over verspilling in de zorg. Zorgverleners hebben ook ervaringen met ons gedeeld. De resultaten hiervan zijn in een brief aangeboden aan een groot aantal organisaties in de zorg. Ervaringen kunnen nog steeds bij ons gemeld worden: www.huisvoordezorg.nl/eikpunt/meld-uw-ervaring.html De 400 meldingen maakten duidelijk dat verspilling veel vormen en oorzaken heeft. De grootste ergernis bij zorgvragers is de hoeveelheid ongebruikte geneesmiddelen. Er wordt teveel voorgeschreven of meegegeven, wat vervolgens wordt weggegooid. Dit geldt ook voor grootverpakkingen verbandmateriaal en ongebruikte rollators. Veel meldingen betreffen onnodige behandelingen en dubbele onderzoeken. Verspilling leidt tot onbegrip en frustratie bij zorgvragers én zorgverleners. Als geld niet doelmatig wordt besteed, 8 gaat dit ten koste van de kwaliteit van de zorg, vaak met direct nadelige gevolgen voor de patiënt. Daarnaast heeft het op termijn gevolgen voor de toegang tot goede zorg. Voorbeeld Een patiënte heeft na ontslag uit het ziekenhuis in de thuissituatie een apart kussen nodig. Dit kan alleen op recept van de specialist. Het kussen kost € 400. De specialist wil niet op huisbezoek gaan en vraagt de patiënt om naar het ziekenhuis te komen. Dit moet per ambulance (dit kost ongeveer € 700). De medewerker van de zorgverzekeraar laat weten dat mevrouw zich hier niet druk om hoeft te maken, want het wordt toch vergoed. Uiteindelijk weet de fysiotherapeut een bevriende specialist zover te krijgen dat deze een recept afgeeft. Bewustwording Naast aantoonbare verbeteringen valt er nog meer te winnen. We zien de verspilling om ons heen, keuren het af en kunnen blijkbaar de zwakke plekken niet eenvoudig aanwijzen en oplossen. Verspilling wordt niet minder door te roepen dat het erg is en aan ‘anderen’ ligt. Iedereen die met de zorg te maken heeft, zal bewust moeten omgaan met de zorg en de beschikbare middelen, zelf dingen anders moeten doen en bespreekbaar maken waar mogelijk. Stel jezelf (ongeacht je beroep) de vraag: ‘Wat doe ik zelf?’ Groei zorguitgaven
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Vrijwillig avondcollege volgen: Sportblessures DOOR BABETTE DOORN, REDACTIE De sprekers In de Huisartsgeneeskunde is men bekend met alledaagse klachten. Sportblessures zou je daartoe ook kunnen rekenen. Veel sportende Nederlanders komen met klachten meestal eerst bij hun huisarts, vooral met chronische klachten. De acute sportletsels worden meestal gezien op de Huisartsenpost. Topsporters gaan naar hun clubarts. Dat kan een sportarts zijn, maar zoals bij de Maastrichtse Voetbal Vereniging (MVV), kan dat ook een huisarts zijn. Huisarts Bèr Huijnen is als clubarts verbonden aan MVV. Aangezien voetballers en sportblessures een prima combinatie zijn, werd Bèr gevraagd om op te treden als spreker op de IFMSA avond. De organisatie wilde ook een fysiotherapeut uitnodigingen. Allereerst de sportfysiotherapeut van MVV, Erik Wintjens. Zijn tweelingbroer Danny was keeper bij MVV van 2001-2005. Daarnaast werd Noor Bastiaens, sportfysio (en praktijkeigenaar) en voormalig topzwemster, gevraagd om de studenten wat te vertellen over sportblessures. De verdeling voetballen versus zwemmen: de onderste versus de bovenste extremiteiten. Het publiek De organisatie had prima campagne gevoerd via Facebook, posters en collegepraatjes. Dit sprak veel studenten aan, want we zagen de teller tot meer dan 120 aanmeldingen oplopen en dat aantal is ongekend hoog. Het bijwonen van een dergelijke avond is extra curriculair, vrijwillig. Docent Bèr heeft bij verplichte colleges aan beduidend kleinere groepen les gegeven. Chapeau voor de studenten! De leden van de organisatie waren te herkennen aan hun rode sweaters. Rode wangen had bijna iedereen, want de temperatuur liep al snel op in deze volle, smalle zaal. De bachelor-studenten kwamen uit verschillende jaargangen en het was zaak om die hele groep zó aan te spreken dat iedereen het kon volgen, en dat niemand zich verveelde. Voor Maastrichtse begrippen is deze vorm van frontaal onderwijs geen reclame, want interactie was amper mogelijk. Toch zag ik alle studenten aandachtig luisteren, soms met elkaar praten (maar wel over het onderwerp) en slechts enkelen zochten iets op via een mobiel apparaat. Enge en ‘vieze’ foto’s en filmpjes doen het altijd goed, je krijgt direct feedback uit de zaal via wegkijkende gezichten en binnensmondse geluiden. De inhoud De titel van het praatje van huisarts Bèr Huijnen was: ‘Wat doet een ‘nog niet dokter’ bij sportblessures?’ Iedere geneeskundestudent krijgt vroeg of laat vragen uit zijn omgeving over kwalen en klachten. Wat doe je dan (of vooral niet)? Hij liet de kengetallen inclusief de kosten van sportblessures zien op bomvolle dia’s (‘nooit doen behalve bij een slim publiek’). De grapjes tussendoor werden gewaardeerd. Ook gaf Bèr aan de hand van praktische voorbeelden bij MVV uitleg over hoe je moet leren kijken (belang van symmetrie). Al mag je dan als student niet overal aankomen, je leert wel. Andere aspecten die aan bod kwamen: trainen, voeding en casuïstiek. Noor nam vervolgens het roer over en ging dieper in op het schoudergewricht, bekend terrein voor zwemmers. Via een filmpje van een werper bij honkbal, liet ze zien dat de schouder onderdeel is van een veeal groter plaatje als iemand (top)sport bedrijft. Daar komt ook de toegenomen aandacht voor ‘de core(stability)’ vandaan. De boodschap ‘leer verder kijken dan’ beklijfde goed omdat ze na de theorie over de schouder, het filmpje nogmaals toonde. Blessures kregen veel aandacht en niet onterecht. Hoe zorg je dat iemand niet terugvalt na een behandeling? Als laatste voor de pauze: een filmpje van internet. Twee doorsnee pubers en een luchtbed in een sloot. IFMSA is een internationale vereniging van medische studenten. De Maastrichtse afdeling organiseert op projectbasis diverse activiteiten voor bachelor-studenten zoals het Teddyberenziekenhuis en Movies & Medicine. De werkgroep Medisch Onderwijs (commissie Aches & Pain) benaderde ons al vaker met de vraag of we docenten/sprekers konden leveren (zie Op één Lijn 45, 2013). Dit keer was het thema ‘Sportblessures’. Datum: dinsdag 24 februari, 19.30-21.30 uur, in het azM, Greepzaal. 9
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 De jongen in zwembroek maakt een verkeerde beweging en zijn schouder hoor en zie je uit de kom vliegen. De harde vloek en het gelach van de jongens brengt de zaal tegelijk aan het lachen en afkeurend kijken. Na de pauze Erik nam tot slot de onderste extremiteiten voor zijn rekening. Van enkel tot knie, via kruisbanden tot hamstrings. Bij de contact blessures waren ook ‘heerlijke’ foto’s te zien. Belangrijkste boodschap: kijk naar het totaal, naar de beweegketen. Speciale aandacht voor beginnende hardlopers. Erik ziet veel van beginnende hardlopers (1:3 maar liefst) met klachten op zijn spreekuur. Hij legt uit waarom en wijst op het belang van goed dempend schoeisel (vraag of die ze meenemen). Alle aanwezigen bleven tot het laatst zitten en luisteren. Bèr had in de pauze nog wat vragen verzameld van studenten en beantwoorde deze ter afsluiting. Applaus! V.l.n.r. Bèr, Noor en Erik STOOHN De ‘Baggencursus’ DOOR FLORIS DE BOK, PROGRAMMALEIDER ‘HOOGSTE KWALITEIT VAN ZORG, HUIS VOOR DE ZORG Het zuiden van huisartsgeneeskundig Nederland heeft iets unieks: al bijna 25 jaar aandacht voor oogheelkundige problemen en vaardigheden om deze te diagnosticeren. Jo Baggen, huisarts in Brunssum, begon ermee in 1990. Nog steeds draait de ‘Baggencursus’ voor wie meer wil dan alleen ‘het rode oog’ behandelen. Gegeven het groeiend aantal ouderen is het meer dan ooit zaak om het gezichtsvermogen zo goed mogelijk te houden en bijvoorbeeld blindheid door chronisch glaucoom, vaatafsluitingen en diabetische retinopathie te voorkomen. De Stichting (STOOHN) zet zich in voor het doorgeven van opgebouwde ervaring, via cursussen, boeken en artikelen. Basiscursus oogheelkunde 2015 Zoals gezegd heeft de ‘Baggencursus’ al een lange traditie, maar ook een uitgekiende didactische methode. Het is een unieke vorm van patiëntgebonden onderwijs. Op een locatie worden 4 units met oogheelkundige apparatuur neergezet, van visuskaart tot spleetlamp, fundoscoop en drukmeter. Per unit leren en discussiëren vier cursisten en een docent, twee en een halve dag lang, aan de hand van life gepresenteerde patiënt-problemen. Aan het eind is men in staat te bepalen wat de aard van de visusstoornis is en wat ermee te doen. De cursus, inmiddels meer 10 dan 100 keer gegeven, mag zich verheugen in een ongekende waardering. Na twee cursussen en aanschaf van apparatuur krijgt men een CHBB-certificatie die recht geeft op een verhoogd tarief voor oogheelkundige consulten. In november 2015 is wederom een nieuwe basiscursus van 2,5 dag gepland in Venlo. Aanvullende informatie en de mogelijkheid tot inschrijven via de site van de STOOHN: www.stoohn.nl In mei 2015 wordt voor ‘gevorderden’, sc. voor CHBBgecertificeerde huisartsen, een theoriemiddag gegeven, in Eindhoven. Ook anderen zijn welkom, maar het niveau is afgestemd op de eerst genoemde groep. Informatie vanaf half maart eveneens op de website van STOOHN.
1 e uitgave 2015 RAAK-PRO studie De eerste interessante bevindingen DOOR LOES VAN BOKHOVEN, SENIOR ONDERZOEKER1 EN HUISARTS IN ELSLOO ‘Stimuleren van zelfmanagement’, ‘verbinden van zorg en welzijn’, ‘sociale wijkteams’, ‘de doelen van de patiënt centraal’, ‘interprofessioneel samenwerken’, ‘individueel zorgplan’. Het is maar een greep uit de strategieën die zijn ontwikkeld om de zorg voor het toenemende aantal mensen met een chronische aandoening efficiënter en meer patiëntgericht op te zetten. Maar hoe doe je dat in de praktijk? Je kunt toch niet de klaverjasavond van je oudere patiënten gaan regelen? En een uitgebreid gesprek over wat de patiënt wil, kost toch gewoon teveel tijd? Moeten we het dan tijdens het multidisciplinair overleg hebben over hoe vaak de patiënt onder de douche wil?1 Uit literatuuronderzoek blijkt dat er nog maar heel weinig bekend is over hoe je in de praktijk een zorgplan opstelt, waarin de doelen van de patiënt centraal staan en zorgt dat de verschillende bij de zorg betrokken professionals goed op één lijn komen. Promovendi Stephie Lenzen en Jerome van Dongen proberen met hun onderzoek praktische handvatten te ontwikkelen die direct toepasbaar zijn in de praktijk. De afgelopen periode hebben ze daarvoor eerst de knelpunten in de dagelijkse praktijk in kaart gebracht. Dat leverde een paar interessante bevindingen op. Veel zorgplannen blijken zich te concentreren op de biomedische problemen. De sociale en emotionele problemen zijn wel heel belangrijk, maar veel lastiger om te zetten in (behandel)doelen. Om een goed zorgplan te kunnen maken, hebben niet alleen professionals, maar ook patiënten nog wat te leren. Zij moeten leren bedenken welke activiteiten waardevol voor hen zijn in hun dagelijks leven. Bij het opstellen van een zorgplan denken we als professionals dat we patiëntgericht werken, maar in het zorgplan blijken vaak toch vooral de doelen van de professionals terecht te komen. Die te rooskleurige inschatting van het eigen functioneren, is ook te zien als professionals hun activiteiten onderling 1 Namens het RAAK projectteam; RAAK-PRO richt zich op het versterken van het praktijkgericht onderzoek aan hogescholen, in samenwerking met de beroepspraktijk, en op het intensiveren van de relaties met andere kennisinstellingen. afstemmen tijdens een interdisciplinair overleg. De professionals blijken in interviews tevreden over het verloop van de bijeenkomst, maar bij observatie van wat er in de praktijk gebeurt, blijkt het vaak vooral een uitwisseling van ervaringen (door een collega plastisch ‘sociaal vlooien’ genoemd), worden vaak geen afspraken geformuleerd en staan ook hier vooral de vragen en doelen van de professionals centraal. Daardoor is het overleg niet efficiënt en niet erg patiënt gericht. Herkenbaar? Op basis van deze knelpunten hebben Stephie en Jerome twee interventies ontwikkeld met als doelen: • Zowel zorgverlener als patiënt te ondersteunen in het gezamenlijk opstellen van doelen en actieplannen van de patiënt • Teams ‘op maat’ te ondersteunen in het verbeteren van de interprofessionele samenwerking rondom de doelen en actieplannen van de patiënt om zo de zorgkwaliteit te verbeteren. Op dit moment worden de interventies in een paar praktijken uitgeprobeerd. De deelnemende professionals en patiënten geven voortdurend feedback. Op die manier kunnen de interventies nog beter worden aangepast aan de dagelijkse praktijk. In september zijn de interventies klaar voor meer grootschalig gebruik in de praktijk. We willen dan nog wel een tijdje de vinger aan de pols blijven houden om eventuele kleinere knelpunten eruit te halen. Meer weten of interesse om in het najaar ervaring te gaan opdoen met het efficiënter opstellen van patiëntgerichte individuele zorgplannen en het verbeteren van het interprofessionele overleg? Stuur een mail aan Stephie Lenzen (stephanie.lenzen@zuyd.nl) of Jerome van Dongen (jerome.vandongen@zuyd.nl) 11 op één lijn 51
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Het geïntegreerde coschap Nieuwe coschap is van start DOOR MARION VAN LIEROP EN MIRIAM JANSSEN, COÖRDINATOREN COSCHAP De eerste ervaringen In nummer 49 van ‘Op één Lijn’ hebben we u voor het laatst bijgepraat over het coschap huisartsgeneeskunde en sociale geneeskunde nieuwe stijl. De bouwfase is achter de rug en de eerste coassistenten zijn 5 januari 2015 gestart. In dit nummer willen we graag de eerste ervaringen met u delen. Wat er aan de start vooraf ging Het Raamplan artsopleiding 2009 (fig. 1, www.nfu.nl) beschrijft de gezamenlijke landelijke eindtermen van de opleiding tot basisarts. Patiënten moeten immers de verzekering krijgen dat de juist afgestudeerde arts een bepaald niveau bereikt heeft. Dit niveau wordt beschreven in het Raamplan Artsopleiding en is voor alle medische faculteiten in Nederland leidend bij het vormgeven van de masterfase van de opleiding tot basisarts. De eindtermen zijn gebaseerd op de zeven Canmedscompetenties: medisch deskundige, communicator, samenwerker, organisator, gezondheidsbevorderaar, academicus en beroepsbeoefenaar. Het raamplan is de onderlegger voor het onderwijs op de werkplek en tijdens de terugkomdagen in de nieuwe masterfase en daarmee ook voor het nieuwe geïntegreerde coschap huisartsgeneeskunde en sociale geneeskunde. Competentieontwikkeling is derhalve een belangrijke doelstelling van de coschappen ‘nieuwe stijl’. Op de werkplek en tijdens het facultair onderwijs op de terugkomdagen kunnen voldoende momenten benoemd worden om feedback te verkrijgen omtrent alle competenties. Deze feedback wordt schriftelijk vastgelegd en opgenomen in het elektronisch portfolio EPASS. Elke coassistent is gekoppeld aan een mentor, die veelal praktiserend arts is. De mentor is in deze voor de 12 coassistent een resultaatgerichte coach. Voor de start van een coschap heeft de coassistent een voortgangsgesprek met zijn of haar mentor. Er wordt een startdocument met leerdoelen gemaakt op basis van een sterkte zwakte analyse van het voorafgaande coschap. Daarnaast vinden er gedurende de masterfase drie beoordelingsmomenten plaats waarbij de mentor een advies over de voortgang van de coassistent uitbrengt aan de masterbeoordelingscommissie op basis van de feedback die in het portfolio aanwezig is. Het coschap huisartsgeneeskunde en sociale geneeskunde is het laatste coschap van de 5 reguliere longitudinale coschappen (figuur 2). Dit nieuwe coschap duurt 12 weken, waarbij de coassistent 8 weken werkzaam zal zijn op de werkplek huisartsgeneeskunde en 4 weken op de werkplek sociale geneeskunde. Er is een wekelijkse terugkomdag waarbij de facultair begeleiders (huisarts en sociaal geneeskundige) een belangrijke rol hebben. Zij begeleiden een groep van 15 coassistenten en helpen bij het reflecteren op ervaringen opgedaan op de werkplekken. Werkplekervaringen worden gekoppeld aan de vraagstukken rondom gezondheid en ziekte zoals die in het Raamplan Artsopleiding 2009 beschreven zijn. Het terugkomdagonderwijs kan zo zorgen voor verdieping van het geleerde op de werkplekken. Figuur 2: Nieuwe masterfase Eerste ervaringen Figuur 1: Raamplan Artsopleiding 2009 (www.nfu.nl) Eerste ervaringen Op maandag 5 januari 2015 zijn de eerste coassistenten (30) begonnen met het nieuwe coschap huisartsgeneeskunde en sociale geneeskunde. Het was voor de coassistenten wennen na ruim een jaar klinische stages. De meesten waren onmiddellijk positief verrast over de ontvangst op de verschillende werkplekken. Ze
1 e uitgave 2015 voelden zich welkom in het team, er was belangstelling voor ‘de student die bij de dokter komt’ (figuur 3). Ook voor de werkplekbegeleiders is het wennen, onder andere vanwege het werken met EPASS Er komt bij het beoordelen van de coassistent in principe geen papierwerk meer kijken, maar digitale formulieren invullen is ook niet alles. Met de hulp van de coassistent, die hier inmiddels al ruim een jaar ervaring mee heeft, lukt het de meeste huisartsen en sociaal geneeskundigen echter goed om de feedbackformulieren digitaal in te vullen. Naast de digitale formulieren blijft het gesprek waarin betekenisvolle feedback wordt gegeven uiteraard heel belangrijk. Dit kan nooit vervangen worden door het digitaal invullen van een formulier. Betekenisvolle feedback is een van de belangrijkste onderdelen die de coassistent kunnen helpen in zijn of haar competentieontwikkeling. Directe observatie van de coassistent is daarbij van wezenlijk belang. De coassistenten waren dan ook erg blij dat op de werkplekken in dit coschap directe observatie een heel vanzelfsprekend onderdeel is van het werkplekleren. Figuur 3: Poster Huisartsopleiding Nederland Wat is er nog meer veranderd? De soepels zijn vervangen door casus besprekingen (de zogenoemde case based discussion). Deze zijn bedoeld om feedback te geven op het klinisch redeneren van de coassistent in een ongeselecteerde patiëntenpopulatie. Dat is een grote verandering waar zowel de werkplekbegeleider als de coassistent nog aan zullen moeten wennen. Een andere verandering is de nieuwe Kwaliteit van Zorg opdracht. Deze opdracht betreft een groepsopdracht waarbij coassistenten bestaande kwaliteitsindicatoren gebruiken voor het meten en bespreken van de kwaliteit van zorg aan de hand van gevonden praktijkvariatie. De coassistenten presenteren hun bevindingen aan de hand van een poster tijdens het minisymposium op de laatste vrijdag van het coschap. Ingezonden ‘We zijn buitengewoon tevreden/gelukkig met onze stap om coassistenten te gaan opleiden in onze solohuisartspraktijk en zijn ook zéér tevreden over/met onze allereerste coassistente Jette van ’t Noordende. Ze functioneert uitstekend binnen onze huisartspraktijk.’ Erik Ficken, huisarts, Medisch Centrum Maasgouw www.huisartspraktijkewjficken.nl 13 Dit minisymposium over de zorg in Nederland zullen de coassistenten zelf vorm en inhoud geven. Uiteraard krijgen ze hierbij de nodige logistieke ondersteuning. Ook nieuw in het coschap is de mogelijkheid voor de coassistenten van het bijwonen van een zitting van het Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven in een van de eerste weken van het coschap. De eerste coassistenten zijn inmiddels geweest en zijn erg onder de indruk van het geheel. Tijdens een van de terugkomdagen in het laatste deel van het coschap worden de ervaringen van de coassistenten onder leiding van een docent gezondheidsrecht en ethiek besproken aan de hand van een reflectieopdracht over de zitting. Tot slot vindt er in week 10 van het coschap een gesimuleerd wijkteamoverleg plaats samen met paramedisch studenten van Zuyd Hogeschool. Daarin zullen vijf coassistenten en vijf paramedisch studenten (bv fysiotherapie, ergotherapie, verpleegkunde) de zorgplannen bespreken die de coassistenten gemaakt hebben over een kwetsbare oudere patiënt in de huisartspraktijk. Het doel van deze opdracht is leren interprofessioneel samen te werken en over de grenzen van de eigen discipline leren kijken. Dokteren doe je immers niet alleen! Eind maart zijn de eerste coassistenten klaar met het coschap. Er zullen dan evaluaties plaatsvinden van de werkplekken en van het facultair onderwijs. Wij zijn erg benieuwd naar de uitkomsten hiervan, wij horen graag welke verbeterpunten coassistenten en werkplekbegeleiders zien. Tot slot Wij hebben altijd behoefte aan huisartsen die jaarlijks een of meer coassistenten van de Universiteit Maastricht willen begeleiden in hun competentieontwikkeling tot basisarts. We hebben werkplekken nodig voor ruim 360 coassistenten per jaar. Wanneer u interesse heeft om ook werkplekbegeleider te worden van coassistenten, laat het ons weten. Ook als u eerst meer informatie hierover wenst, stuur dan een mail naar de onderwijscoördinator Lilian Aarts (lilian.aarts@maastrichtuniversity.nl). Zij zal dan contact met u opnemen. op één lijn 51
1 e uitgave 2014 2015 WESP-student: Anouk Baghus Buikpijn bij kinderen BEGELEIDERS LUC GIDDING EN TRUDY VAN DER WEIJDEN Vraagstelling Buikpijn bij kinderen is een veelvoorkomende klacht in de huisartsenpraktijk. In 2013 werd door Medisch Coördinerend Centrum Omnes gestart met het transmurale zorgpad Buikpijnpoli. De Buikpijnpoli biedt een tweesporenbeleid met kinderarts en kinderpsycholoog aan kinderen met onverklaarde buikpijn. Wij hebben het gebruik van de Buikpijnpoli geëvalueerd. Studiedesign Een dossierstudie naar kinderen met buikpijn verwezen naar de Buikpijnpoli en verwezen naar de reguliere kinderpoli, en een interviewstudie met huisartsen, kinderartsen en kinderpsychologen. Conclusie 25 kinderen werden in één jaar verwezen naar de Buikpijnpoli. Bij slechts 9 kinderen werd de diagnose functionele buikpijn gesteld, wat een tweesporenbeleid rechtvaardigt. Huisartsen verwijzen vooral om ter geruststelling een somatische oorzaak te laten uitsluiten en hebben zelden behoefte aan een tweesporenbeleid, terwijl kinderartsen bij onverklaarde buikpijn willen samenwerken met een kinderpsycholoog. Concluderend: huisartsen maken weinig gebruik van de Buikpijnpoli omdat er niet altijd behoefte is aan een uitgebreid tweesporenbeleid voor kinderen met onverklaarde buikpijn. WESP-student: Davy Quadackers Social media in de zorg BEGELEIDER HUIBERT TANGE Vraagstelling Leidt de aanvullende inzet van sociale media tot een hogere rookabstinentiegraad en een betere levenskwaliteit bij COPD-patiënten op korte termijn (10 weken) in vergelijking met ‘gebruikelijke zorg’ in de eerste lijn? Studiedesign De initiële opzet was een mixed methods design met een gerandomiseerd onderzoek bestaande uit 3 groepen COPD-patiënten: (1) lid van een door een POH gemodereerde social media community, (2) lid van nietgemodereerde community en (3) geen lid van community en enkel ‘gebruikelijke zorg’ en een kwalitatief onderzoek met semigestructureerde interviews. Conclusie De oorspronkelijke studieopzet werd vanwege het lage deelnemersaantal aangepast. De vier geïncludeerde patiënten werden anoniem lid van één besloten POHgemodereerde Google+ community. In deze community vond echter geen adequate interactie tussen deelnemers plaats. Geen enkele patiënt is volledig abstinent gebleven en de levenskwaliteit is niet significant verbeterd. Toekomstig onderzoek dient zich te richten op het includeren van een groter aantal studiedeelnemers. Dit vergroot de kans op het vormen van een kritische massa, waardoor een adequate interactie plaats kan vinden die idealiter voorziet in de diverse aangegeven behoeftes (o.a. emoties/gebeurtenissen delen en tips uitwisselen). 14 op één lijn 51
1 e uitgave 2015 WESP-student: Kylie Souljé COPD en laaggeletterdheid BEGELEIDERS ANNERIKA HM SLOK EN DANIEL KOTZ Titel Lzeen en shicrejvn is neit voor iereeden vezlafneksprend. De ziektelastmeter COPD en laaggeletterdheid. Vraagstelling In de zorg gebruiken we steeds vaker Patient Reported Outcome Measures (PROM) maar als iemand niet goed kan lezen en schrijven, is het invullen van een vragenlijst lastig, waardoor er minder passende zorg kan worden geleverd. Ons onderzoek heeft gekeken naar de vragenlijst die hoort bij de ziektelastmeter COPD. Moet deze worden aangepast om het begrijpelijker te maken voor laaggeletterde COPDpatiënten, en hoe zou deze aangepast kunnen worden? Studiedesign Kwalitatief semigestructureerd interview met drie verschillende groepen deskundigen; (1) taalambassadeurs (mensen die voorheen laaggeletterd of matig laaggeletterd waren), (2) laaggeletterde patiënten met chronische ziekten (bij voorkeur COPD) en (3) taaldeskundigen (regiocoördinatoren van de taalambassadeurs). Primair resultaat en conclusie Om de ziektelastmeter toegankelijker te maken, had men voorkeur voor een groter lettertype, meer witregels en grotere antwoordvakjes. Verbetersuggesties voor begrijpelijkheid waren; minder antwoordopties en het vervangen van moeilijke woorden en begrippen door alternatieven, uitleg tussen haakjes of veranderingen van de zinsopbouw. De ziektelastmeter, in zijn huidige vorm, was niet erg toegankelijk en begrijpelijk voor laaggeletterde mensen. WESP-studenten: Luc Ploum en Jacqueline Smits Kinderen met koorts BEGELEIDERS JOCHEN CALS, KIRSTEN PEETOOM, EEFJE DE BONT Vraagstelling Aangepaste informatievoorziening over koorts bij kinderen op het consultatiebureau zou mogelijk het aantal onnodige koortsconsulten in eerste- en tweedelijnszorg kunnen verminderen. Vraagstelling: Wat zijn de ervaringen van artsen en verpleegkundigen op het consultatiebureau met de huidige informatievoorziening over koorts bij kinderen en wat zijn hun behoeften om deze informatievoorziening te verbeteren? Studiedesign Een kwalitatieve studie met 22 deelnemers verspreid over vier focusgroepen. Dit betrof zowel jeugdartsen als jeugdverpleegkundigen werkzaam bij het consultatiebureau Envida in Maastricht. De transcripten werden thematisch geanalyseerd. Primair resultaat en conclusie Artsen en verpleegkundigen op het consultatiebureau worden frequent geconfronteerd met vragen over kinderen met koorts. Inconsistente informatievoorziening over paracetamoldosering tussen consultatiebureau en zorgverleners in de eerste- en tweedelijnszorg resulteert in meer vragen van ouders. Er is een behoefte aan consistente verbale en geschreven informatie, idealiter uitgedragen door alle betrokken zorgverleners. 15 op één lijn 51
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 GOUDen promotie Opsporen van kwetsbare ouderen DOOR MANDY STIJNEN, ONDERZOEKER VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE UM Als promovendus van de Universiteit Maastricht en de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Limburg ben ik eind 2009 mijn promotietraject gestart. Na jaren met veel enthousiasme aan mijn onderzoek te hebben gewerkt, was het op donderdag 12 februari jl. zover. Buiten een heerlijk zonnetje en carnavalsversieringen, binnen op de Minderbroedersberg opperste concentratie en gezonde zenuwen gedurende de verdediging van mijn proefschrift getiteld ‘Towards proactive care for potentially frail older people in general practice. Development, feasibility, and effectiveness of the [G]OLD preventive home visitation programme’. In mijn onderzoek stond het project [G]OUD (‘Gezond Oud in Limburg’) centraal. Tijdens een preventief huisbezoek, het zogeheten [G}OUD-consult, brengt de praktijkondersteuner (POH) met behulp van de [G] OUD-vragenlijst het lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren, leefstijl en medicatiegebruik van zelfstandig wonende 75-plussers systematisch in kaart. De POH bespreekt de uitkomsten met de huisarts. Als de antwoorden daartoe aanleiding geven, stellen huisarts en POH in overleg met de oudere een zorgbehandelplan op. In samenwerking met de huisartsenorganisaties ZIO en HOZL werd [G]OUD uitgerold in de regio’s Maastricht-Heuvelland en Parkstad. Uiteindelijk namen 24 huisartsprakijken deel aan het onderzoek waarvan 13 interventiepraktijken in Maastricht-Heuvelland en Parkstad waar [G]OUD werd ingezet. De uitkomsten van deze huisartspraktijken werden vergeleken met de uitkomsten van 11 huisartspraktijken in Parkstad en Midden-Limburg (huisartsenorganisatie Meditta) die de methodiek niet inzetten (de controlepraktijken). In totaal namen 721 ouderen uit de interventiepraktijken en 1.016 ouderen uit de controlepraktijken deel. Zij vulden een vragenlijst in voorafgaand aan het huisbezoek en nog eens na zes, twaalf en achttien maanden. Daarnaast werden verscheidene interviews uitgevoerd met huisartsen, praktijkondersteuners en ouderen in het kader van een uitgebreide procesevaluatie. Tijdens het promotietraject stond het onderzoeken van de effectiviteit en praktische uitvoerbaarheid van [G]OUD 16 binnen huisartsenpraktijken centraal. Geconcludeerd kan worden dat huisartsen en praktijkondersteuners over het algemeen positief zijn over [G]OUD. De methodiek helpt hen om ouderen in de praktijk beter in beeld te krijgen en dat is iets waar huisartsen duidelijk behoefte aan hebben. Wel constateren zij dat het moeilijk blijft om juist die ouderen op te sporen die echt baat hebben bij een huisbezoek. Bovendien is [G]OUD erg arbeidsintensief en vragen zij zich af of de kosten en tijdsinvestering opwegen tegen de baten. Uit de effectstudie kwam naar voren dat ouderen bij wie [G]OUD werd ingezet na zes en achttien maanden gemiddeld iets minder beperkingen door een lichamelijk probleem ervoeren. Er waren géén overige effecten op de kwaliteit van leven en zelfredzaamheid van ouderen. Het feit dat het onderzoek weinig effect laat zien, betekent overigens niet dat [G]OUD een methodiek is die moet worden afgeschreven. Integendeel. Zo laat het onderzoek ook zien dat al meer resultaat kan worden geboekt als huisartsen niet alle 75-plussers voor een huisbezoek benaderen, maar een selectie maken. Bijvoorbeeld op basis van medicatiegebruik en chronische aandoeningen. Tot slot is het belangrijk om aan te sluiten bij vergelijkbare projecten. Een goed voorbeeld vormen de keukentafelgesprekken die in veel gemeenten gevoerd worden om de zorgbehoeften van ouderen in beeld te krijgen. Met een betere aansluiting en afstemming kan in onderlinge samenwerking de ouderenzorg worden vormgegeven.
1 e uitgave 2015 Promotie Laura Deckx DOCTORAL SCHOOL of BIOMEDICAL SCIENCES ‘The older cancer survivor’ SAMENVATTING PROEFSCHRIFT, BEWERKT DOOR DE REDACTIE Laura Deckx Supervisory Committee: Prof. Dr. Frank Buntinx Prof. Marjan van den Akker Prof. Dr. Mieke van Driel Dissertation presented in partial fulfi llment of the requirements for the degree of Doctor in Biomedical Sciences March 2015 Op 4 maart 2015 promoveerde Laura Deckx aan de KU Leuven. Proefschrift: Promotoren: ‘The older cancer survivor. Consequences of cancer and ageing’. prof. Frank Buntinx en dr. Marjan van de Akker. Samenvatting KLIMOP onderzoek (bewerkt door de redactie) Oudere patiënten met kanker creëren enorme uitdagingen voor de organisatie van de gezondheidszorg door het grote en toenemende aantal patiënten en door de complexe combinaties van problemen die oudere patiënten met kanker vaak hebben. Voor oudere kankerpatiënten is het behoud van kwaliteit van leven of algemeen welzijn één van de belangrijkste behandeldoeleinden. Het doel van deze studie was inzicht verwerven in de impact van de diagnose en behandeling van kanker, veroudering en de wisselwerking tussen beiden op het welzijn van oudere patiënten met kanker. We onderzochten welzijn, comorbiditeit, eenzaamheid, depressie, cognitieve problemen en vermoeidheid. Het merendeel van onze onderzoeksvragen werd beantwoord in de KLIMOP-studie. KLIMOP is een observationele longitudinale studie met Belgische en Nederlandse 70-plussers met kanker en twee controlegroepen; patiënten van 50 tot 69 jaar met een eerste diagnose van kanker en ouderen zonder een eerdere diagnose van kanker (≥70 jaar). Comorbiditeit werd onderzocht met het RegistratieNet Huisartspraktijken (RNH) van de Universiteit Maastricht, een database met zorggegevens van ongeveer 135.000 personen. Daarnaast bestudeerden we eenzaamheid ook met een systematische literatuurstudie en meta-analyse. We toonden aan dat comorbiditeit frequent voorkwam bij oudere patiënten met kanker, maar dit leek vooral THE OLDER CANCER SURVIVOR CONSEQUENCES OF CANCER AND AGEING inherent aan de hogere leeftijd. De toename in comorbiditeit door kanker was beperkt. Eenzaamheid bleek een belangrijk en veel voorkomend probleem bij patiënten met kanker. Oudere kankerpatiënten waren minder eenzaam dan hun leeftijdsgenoten zonder kanker. We zagen wel bij iedereen de eenzaamheid tijdens het eerste jaar na de diagnose stijgen (emotionele eenzaamheid). Alleenstaanden en personen die vermoeider werden of slechter verstandelijk functioneerden, hadden een hoger risico om eenzaam te worden. Bij alle kankerpatiënten kwam in het eerste jaar na de diagnose meer depressie voor. In beide groepen verslechterde het verstandelijk functioneren licht en de mate van vermoeidheid bleef relatief onveranderd, hoewel ruim de helft van de kankerpatiënten vermoeidheid rapporteerde. De tweede doelstelling was het identificeren van oudere kankerpatiënten met een hoog risico op achteruitgang in zelfstandig functioneren, kwaliteit van leven of depressie. We toonden aan dat de geriatrische screeningsinstrumenten achteruitgang in het dagelijks functioneren of kwaliteit van leven na één jaar beperkt voorspellen. Daarnaast onderzochten we ook of mate van vermoeidheid uitmaakt voor verder onderzoek naar depressie. Vermoeidheid kan een klinische evaluatie niet vervangen, maar wel als trigger gebruikt worden om alert te zijn op depressie. De algemene boodschap is redelijk optimistisch: het gaat beter met oudere kankerpatiënten dan we aanvankelijk verwachtten. Dit geldt echter alleen voor de beschreven populatie: voornamelijk vrouwelijke patiënten met borstof darmkanker. Toch kan een diagnose en behandeling van kanker veel impact op iemands leven hebben. Ruimte voor verbetering zien we dan ook vooral in de aandacht die besteed wordt aan de sociale en geestelijke aspecten van functioneren na een diagnose en behandeling van kanker. 17 op één lijn 51
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Promotie Mahmud Abdulkader Mahmud Hand hygiene in Ethiopia – clipping the soap bubble? DOOR LUC GIDDING, REDACTIE On March 11 2015 Mahmud successfully defended his PhD thesis in Maastricht. Mahmud was one of the external PhD students at our department supervised by Geert-Jan Dinant and Mark Spigt, in a joined PhD trajectory with the University of Alcala Madrid, Spain. His thesis titled ‘Intestinal Parasitosis and Under-nutrition in Ethiopia: Prevalence, Risk factors and Prevention’ describes how intestinal parasitic infections (IPIs) and under‐nutrition remain major health and socioeconomic challenges among underserved populations worldwide. Diseases caused by IPIs and under‐nutrition are of particular importance in terms of global burden, and their control has been recently recognised as a priority for achieving the United Nations Millennium Development Goals (MDGs). IPIs and under‐nutrition show similar geographic distribution, usually among poor populations which suffer from their combined effects. In such settings, infection and undernutrition are highly interlinked. Children, particularly those of school‐age, are heavily burdened by IPIs and malnutrition. In a preliminary study, Mahmud and his team studied 600 school children from 12 primary schools and found a high prevalence of parasitic infections (72%) and protein-energy malnutrition, including stunting (35%) and thinness (34%). Anaemia prevalence in the study group was of a mild public health importance (11%). Although there were slight differences between urban and rural schools, problems of infection and undernutrition were of the same magnitude. Overall, children with poor personal hygiene habits had higher prevalence of intestinal parasitosis. Similarly, the prevalence of anaemia and protein‐energy malnutrition was higher among unhygienic children. Because of these preliminary results, Mahmud identified a need for randomised trials to address the causal relationship between personal hygiene, parasitic infection, and malnutrition. Therefore the team conducted a randomised controlled 18 trial among rural school‐aged children to assess the impact of hand‐washing with soap and nail clipping in the prevention of intestinal parasite re‐infection, reduction of worm burden and anaemia prevalence. 367 children aged 6‐15 who screened negative for IPIs were randomised to one of four groups: hand‐washing with soap; nail clipping; hand-washing with soap and nail clipping; or standard habit and practice controls. Children were monitored for six months. The primary hypothesis of the study stated that hand‐washing with soap and nail clipping would significantly reduce the prevalence of intestinal parasite re‐infection rates and worm burden among the study population of school‐aged children. Regarding the study’s primary outcome, only 14% (26/185) of children in the hand-washing with soap intervention were re‐infected compared to 29% (53/182) of children in the control group (Odds Ratio (OR) 0.32). Similarly, the prevalence of re‐infection was lower among children in the nail clipping group, at 17% (33/189), compared to 26% (46/178) of children in the control arm (OR 0.51). Further, a significant reduction in worm burden was observed among children in the hand‐washing group than the control group. At the end of the trial, 13% (24/185) of children in the hand‐washing intervention were anaemic compared to 23% (41/182) in the control group (OR 0.39). There was also a reduction in the prevalence of anaemia among children of the nail clipping intervention; however the observed difference did not reach statistical significance. In summary, the six‐month hand‐washing with soap and weekly nail clipping interventions demonstrated a significant reduction in intestinal parasite re‐infection rates and the size of worm burden acquired after a successful treatment. A significant reduction in the prevalence of anaemia was also observed in children of the hand‐washing with soap intervention. Given that school‐aged children bear peak worm intensity in a community and that the size of the worm burden is the central determinant of transmission dynamics, proper hand‐washing with soap and weekly nail trimming could have potential flow‐on benefits to the community by reducing parasite transmission, in addition to immediate benefits in improving the health of children.
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Chronische lage rugpijn Helpt u mee de zorg te verbeteren? DOOR RENI VAN ERP, IVAN HUIJNEN EN ROB SMEETS, ONDERZOEKERS VAKGROEP REVALIDATIEGENEESKUNDE UM v.l.n.r. Ron, Reni en Ivan In de praktijk ziet u ze vaak; patiënten met aspecifieke lage rugklachten. De ene patiënt is binnen een aantal dagen tot weken klachtenvrij, de ander sukkelt nog maanden, soms zelfs jaren door. Deze laatste patiënt wordt ook wel de chronische lage rugpijnpatiënt genoemd. Deze patiënt komt maar niet van zijn rugklachten af, raakt hierdoor beperkt in het dagelijks leven en blijft op zoek naar een verklaring voor de lage rugpijn. Bij velen is de verklaring voor de pijn niet (voldoende) te vinden. Er zijn misschien degeneratieve afwijkingen, maar deze verklaren vaak niet beperkingen. Vaak blijken psychosociale factoren een rol te spelen in het ontstaan en/of onderhouden van het pijnprobleem. Denk hierbij aan negatieve gedachten over pijn, bepaalde mate van bezorgdheid, onzekerheid of angst ten aanzien van pijn, en familie of werk-gerelateerde factoren. Welke behandeling? Wat zou dan een juist behandelbeleid zijn? Een multidisciplinair behandelprogramma gericht op psychosociale factoren met als doel mensen beter te leren functioneren met hun pijnklachten wordt door (inter-)nationale richtlijnen geadviseerd en blijkt effectief te zijn in het verlagen van het functionele beperkingenniveau en het verminderen van pijn. Zo’n multidisciplinair biopsychosociaal behandelprogramma is echter duur en bevat vaak lange wachtlijsten. Het Back on Track onderzoek wil daarom onderzoeken of een geprotocolleerd biopsychosociaal behandelprogramma ook effectief is in de eerstelijn wanneer uitgevoerd door geschoolde fysiotherapeuten, onder regie van de revalidatiearts. Voor het onderzoek komen patiënten in aanmerking die normaliter ook in de eerstelijn worden behandeld. Zij ervaren vaak psychosociale factoren, maar zijn niet complex. Het gerandomiseerde onderzoek zal achterhalen of het Back on Track behandelprogramma wel of niet effectiever is dan reguliere eerstelijns fysiotherapie. De fysiotherapiebehandelingen behorende tot het onderzoek worden vergoed vanuit het onderzoek. Samen sterk Het onderzoeksteam wil huisartsen vragen mee te helpen aan het Back on Track onderzoek. De werving van patiënten met onderstaande in- en exclusiecriteria verloopt via revalidatieartsen in het azM (consult revalidatiearts valt onder het basispakket van de zorgverzekering). Indien huisartsen mogelijk geschikte/ geïnteresseerde patiënten in hun praktijk zien, kunnen zij patiënten doorverwijzen naar afdeling Revalidatiegeneeskunde (azM) met als notitie op verwijsbrief ‘Back on Track’. In totaal tracht het Back on Track 86 patiënten te includeren. Inclusiecriteria • Aspecifieke chronische lage rugklachten (≥3mnd) • Psychosociale factoren aanwezig maar niet complex • Leeftijd 18-65 jaar • Voldoende Nederlandse taal machtig • Wonend in regio Maastricht/ Heuvelland óf bereid zijn in deze regio behandeld te worden Exclusiecriteria • Chronische lage rugklachten verklaarbaar door specifieke pathologie • Elke verdenking van een (onderliggende) psychiatrische ziekte • Zwangerschap Voor vragen over het onderzoek kunt u contact opnemen met Reni van Erp (reni.vanerp@maastrichtuniversity.nl, T: 043-3882168). 19
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Jongeren met chronische pijn Nieuwe behandeling DOOR CAROLIEN DEKKER, ONDERZOEKER VAKGROEP REVALIDATIEGENEESKUNDE UM Chronische pijn bij jongeren is een veelvoorkomend en gelukkig een steeds meer erkend probleem. Jongeren met chronische pijnklachten ondervinden vaak een heel scala aan negatieve gevolgen, zowel op fysiek, psychologisch maar ook op sociaal vlak. En ook de familie blijft niet onaangeroerd. Ook de huisarts wordt vaak geconfronteerd met de problematiek die in deze families speelt. Jongeren en hun ouders hebben vaak al een lange zoektocht achter de rug naar de oorzaak van de pijnklachten. Deze kan echter niet altijd gevonden worden. Voor chronische pijnklachten aan het houdings- en bewegingsapparaat (zoals Complex Regionaal Pijnsyndroom (CRPS), fibromyalgie, klachten aan arm, nek en schouder (KANS), Whiplash Associated Disorder (WAD) en pijnklachten in rug, armen of benen) kan een revalidatiebehandeling wellicht uitkomst bieden. Revalidatiebehandeling bij chronische pijn heeft als doel om jongeren die beperkt zijn geraakt door hun pijnklachten te helpen om weer alle activiteiten op te pakken die zij graag in het dagelijks leven willen uitvoeren, ondanks de pijnklachten. Dat betekent dat de jongere geholpen wordt om weer normaal naar school te gaan, hobby’s weer uit te voeren en allerlei leuke activiteiten met vrienden en vriendinnen te doen. Ook de ouders worden intensief betrokken. Revalidatiebehandeling richt zich dus niet op het verminderen van pijnklachten, maar op het verbeteren van functioneren en verhogen van de participatie. Behandelingen voor jongeren met chronische pijn zijn volop in ontwikkeling. Om jongeren met chronische pijn zo goed mogelijk te helpen zijn Maastricht University Medical Center (MUMC) en Adelante (kinder)revalidatie gestart met het aanbieden (naast bestaande behandelingen) van een nieuwe poliklinische behandeling waarin gebruikt wordt gemaakt van de principes van Graded Exposure therapie. Dat doen zij niet alleen. Rijndam Revalidatiecentrum te Rotterdam, Revant Revalidatiecentrum Breda en het Laurentius Ziekenhuis Roermond, afdeling revalidatiegeneeskunde gaan deze nieuwe behandeling ook aanbieden. De nieuwe behandeling is een individuele poliklinische behandeling en wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team van behandelaars o.l.v. de revalidatiearts. Wetenschappelijk onderzoek Naast de bredere implementatie van deze nieuwe behandeling in de vier revalidatiecentra is ook een wetenschappelijk onderzoek opgestart, om het (lange termijn) effect van de nieuwe behandeling te bestuderen: het 2B Active onderzoek. De Universiteit Maastricht voert dit onderzoek uit, in samenwerking met de eerder genoemde zorginstellingen. Tijdens dit onderzoek wordt de nieuwe behandeling vergeleken met de gebruikelijke zorg. Meer informatie? Wilt u graag meer informatie ontvangen Over de behandeling? Neem dan contact op met Prof. Jeanine Verbunt, Revalidatiearts MUMC/Adelante en vraag naar de informatiefolder voor verwijzers, via j.verbunt@mumc.nl Over het wetenschappelijke onderzoek 2B Active? Neem dan contact op met Carolien Dekker via 2bactive-rehabil@maastrichtuniversity.nl Juliëtte van Moorsel, cliënt Adelante 20
1 e uitgave 2015 STER studie Stoppen met roken DOOR HET STER ONDERZOEKSTEAM In de door KWF Kankerbestrijding gefinancierde STER studie wordt een online advies-op-maat programma voor praktijkondersteuners in de huisartspraktijk (POH’s) ontwikkeld dat hen kan ondersteunen bij stoppen met roken begeleiding van hun patiënten. De verwachting is dat dit programma ertoe zal bijdragen dat rokers betere stoppen-met-roken begeleiding krijgen, resulterend in meer stoppers, een toegenomen levensverwachting en een verbeterde kwaliteit van leven. Onderzoek laat zien dat POH’s door het geven van stopadviezen en -begeleiding een positieve impact kunnen hebben op rookgedrag van patiënten. Er zijn verschillende richtlijnen die deze begeleiding kunnen structureren, zoals de STIMEDIC richtlijn, de NHG standaard en de MIS. Het blijkt voor POH’s echter vaak moeilijk deze volledig toe te passen, wat kan leiden tot tegenvallende stopresultaten onder patiënten. Om een advies-opmaat programma te ontwikkelen dat zo goed mogelijk aansluit op de wensen en behoeften van de POH’s en daarbij de juiste elementen bevat, hebben we een tweetal voorstudies gedaan. Ten eerste interviewden we 19 POH’s over knelpunten in hun huidige toepassingen van stoppen met roken richtlijnen, en hoe het advies-op-maat programma ingericht zou moeten worden om die knelpunten aan te pakken. Hieruit bleken bijvoorbeeld het verhogen van de motivatie van patiënten en de opvolging van patiënten na de stopdatum lastig. Bovendien wilden de POH’s een makkelijk programma, dat snel te gebruiken is en goed aansluit bij hun huidige werkzaamheden. Daarna toetsten we de interviewresultaten bij een grotere groep POH’s in een online vragenlijst. Zo probeerden we erachter te komen of deze ervaringen breed gedragen werden. In de vragenlijst werd de mate van richtlijnnaleving gemeten en onderzocht welke factoren geassocieerd zijn met naleven van de verschillende stappen binnen de richtlijnen. De resultaten hiervan volgen op korte termijn. Tot op heden bestaat er nog geen online advies-op-maat programma dat de richtlijnnaleving onder POH’s tracht te verbeteren. De meerwaarde van een dergelijk programma is dat POH’s persoonlijk advies zullen ontvangen dat enkel relevant is voor hen en voor hun eigen specifieke situatie. Door dit advies online aan te bieden kunnen er veel POH’s bereikt worden tegen lage kosten en kunnen POH’s van het programma gebruik maken waar en wanneer hen dit het beste uitkomt. Het STER onderzoeksteam zal dit programma ontwikkelen en testen op (kosten)effectiviteit. Het project duurt in totaal vier jaar. Het project is gestart in 2014 en loopt tot eind 2017. De resultaten van de twee voorstudies worden gebruikt om het online advies-op-maat programma te ontwikkelen dat POH’s zal ondersteunen in het naleven van stoppen met roken richtlijnen. Na de ontwikkeling, zullen we de gebruiksvriendelijkheid testen met zowel POH’s als specialisten op het gebied van gedragsverandering. Hierna zal eind 2015 een onderzoek starten waarin gekeken wordt naar het effect van het programma op de mate van richtlijnnaleving door POH’s en het aantal patiënten dat stopt met roken. Voor meer informatie en updates over het verloop van het project kunt u terecht op onze website www.sterstudie.nl. Hier kunt u zich tevens aanmelden voor de nieuwsbrief, zodat u op de hoogte bent van de laatste ontwikkelingen binnen de STER studie. POH’s die geïnteresseerd zijn in deelname aan ons onderzoek, kunnen contact opnemen via onderstaande contactpersoon of via: sterstudie@maastrichtuniversity.nl Het STER onderzoeksteam bestaat uit: drs. Dennis de Ruijter, dr. Ciska Hoving, dr. Eline Smit, prof. dr. Hein de Vries en onderzoeksassistenten drs. Claire Schoren en drs. Linda Goossens. Contactpersoon: Dennis de Ruijter, d.deruijter@maastrichtuniversity.nl 21 op één lijn 51
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Toegang tot zorg voor mensen met dementie Actifcare DOOR LISELOT KERPERSHOEK, ONDERZOEKER VAKGROEP P & NP Helaas blijkt het zo te zijn dat in Nederland de toegang tot zorg voor mensen met dementie niet altijd even makkelijk is. Zelfs al bestaat er zorg, mensen weten deze niet altijd te vinden of besluiten om deze niet te gaan gebruiken. Wij zijn erg geïnteresseerd in de redenen hierachter, en komen graag naar de mensen toe om hierover te praten. Kort geleden is het onderzoek Actifcare van start gegaan. Dit project is een samenwerking van acht Europese landen, waarin de verschillen in toegang tot zorg voor mensen met dementie onderzocht wordt. Door in elk land hetzelfde onderzoek uit te voeren kunnen we van elkaar leren en zien wat er in de praktijk het beste werkt. Door het contact met mensen met dementie en hun mantelzorgers hopen we meer informatie te kunnen krijgen over hoe de toegang tot zorg momenteel ervaren wordt: waar loopt men tegenaan, wat maakt het makkelijker en wat had u graag anders gezien? We zijn op zoek naar mensen met dementie en hun mantelzorgers die hun ervaringen met ons willen delen. Het gaat hierbij om mensen met een diagnose dementie die nog geen professionele zorg gebruiken (gebruik van huishoudelijke hulp mag wel). Indien u meer wilt weten over Actifcare kunt u contact opnemen met: Liselot Kerpershoek liselot.kerpershoek@maastrichtuniversity.nl Telefoon 043-3881027 www.actifcare.eu Aankondigingen promoties Huisartsgeneeskunde 9 april 2015 Annemieke Fastenau ‘Exercise training and pshysical activity in patients with mild to moderate COPD in primary care’. Promotoren: prof. Jean Muris en prof. Onno van Schayck 29 mei 2015 Joris Linmans ‘Lifestyle and Diabetes Type 2 Closing the evidence gap between research and practice.’ Promotor: prof. André Knottnerus co-promotor: dr. Mark Spigt 22
1 e uitgave 2015 Bruikbare Wetenschap Met kop en schouder DOOR JOCHEN CALS, HUISARTS IN SITTARD EN UNIVERSITAIR DOCENT VAKGROEP HUISARTSGENEESKUNDE Bewegende diabeten Ik hoor u al zuchten bij het lezen van deze titel, of niet? Als het over leefstijlverandering bij diabeten gaat, zakt ons de moed vaak in de schoenen. Huisarts en onderzoeker Joris Linmans onderzocht of onze praktijkondersteuners eigenlijk wel goed kunnen inschatten of een patiënt met diabetes te bewegen is om te gaan bewegen. Daartoe vulden 12 praktijkondersteuners en 150 van hun patiënten een vragenlijst in over leefstijl en de motivatie. 35% Van de patiënten vond dat ze te weinig bewogen, terwijl de praktijkondersteuners een stuk strenger waren: ze oordeelden dat 47% te inactief was. Bij 56% waren patiënt en praktijkondersteuner het eens. Die overeenkomst was nog lager wanneer men keek naar de motivatie om te gaan bewegen (41%). Onze praktijkondersteuners schatten leefstijl dus niet altijd goed in. En nog belangrijker: ze zitten er ook vaak naast als het gaat om de motivatie om wél in beweging te komen. Ik ben vooral benieuwd of de gemotiveerde patiënten ook echt zouden gaan bewegen, als we ze beweging op maat zouden kunnen bieden. Dat zou behoorlijk wat zuchten schelen. Stakende rokers Carolien van Rossem dook in de wereld van het stoppenmet-roken. Hoor ik u nu alweer zuchten? Ze voerde discussiegroepen met rokers én ex-rokers en interviews met huisartsen. De belangrijkste punten uit haar studie zijn dat rokers vaak onvoldoende op de hoogte zijn van de opties om hulp te ontvangen bij het stoppen en dat de huisartsen vooral weerstand hebben tegen de preventieve taken, waaronder ook geven van stoprook-adviezen. De huisartsen zien een goed gesprek of dringend advies om te stoppen met roken overigens niet als gevaar voor de arts-patiënt relatie, omdat het uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de patiënt zelf is. De huisartsen vinden dat medicatie alleen geen garantie voor succes is, terwijl de patiënten medicatie wel heel hoog in aanzien hebben. Is die medicatie dan superieur? Senior stoppen-met-roken onderzoeker Daniel Kotz onderzocht met zijn Londense collegae in een prospectieve studie stoppogingen van 270 rokers. Deze rokers kregen minimale professionele hulp, maar gebruikten wel varenicline of nicotinevervangende middelen. Er waren geen ingewikkelde randomisatie of geselecteerde groepen in deze studie, want de onderzoekers wilden zoveel mogelijk kijken wat nu in de ‘echte wereld’ het beste helpt. Daarbij won varenicline het toch van de nicotinevervangende middelen (3,8 keer vaker succes). De varenicline gebruikers waren wel jonger en waren minder geneigd om acuut te stoppen. Goed om te weten dat de aanbevelingen in de NHG Standaard overeenkomen met deze studie. Multimorbiditeit: meer, meer, meer! De episodelijsten puilen tegenwoordig uit, door het trucje van de variabiliseringsgelden1. We moeten alles registreren. Maar wat willen we nu eigenlijk in die episodelijst hebben staan? Ik wil toch vooral de belangrijke chronische aandoeningen zien, eventuele operaties, en botbreuken die blijvende schade hebben gegeven. Marjan van den Akker en haar team analyseerden uitvoerig de RNH database, waaraan veel huisartsen in het Zuiden een mooie bijdrage leveren. Ze zochten daarbij naar patiënten die in hun leven meer dan 10 chronische aandoeningen verzamelden (vijf procent van onze populatie). Ze staan daardoor garant voor 20% van de chronische aandoeningen in de RNH populatie. Net als met geld is ook multimorbiditeit oneerlijk verdeeld. Uiteindelijk draagt het artikel ook een belangrijk toekomstperspectief aan, dat zeer relevant is bij de toenemende vergrijzing: meer dan een derde van onze praktijkpopulatie ontwikkelt vier of meer chronische gezondheidsproblemen gedurende het leven. Herpes zoster en simplex, of is dat te simpel? Ook in Vlaanderen hebben ze een database zoals het RNH. Frank Buntinx en landgenoten onderzochten daarin of het hebben van een koortslip (herpes simplex) een associatie vertoont met het (gehad) hebben van gordelroos (herpes zoster) bij patiënten jonger dan 60 jaar in een mooie case-controle onderzoek. Binnen 5 jaar na gordelroos blijkt de kans op herpes simplex aanzienlijk verhoogd (OR 5,15). Maar ook in de vijf jaar vóór gordelroos blijken patiënten vaker een koortslip te krijgen. 1 Beloning van de LHV voor goed presterende huisartsen 23 op één lijn 51
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Ofschoon het hier een kip en ei verhaal betreft, en de ontstaanswijze van beide aandoeningen zeer complex is, lijkt er toch een kwetsbaarheid te zijn voor beide soorten herpes virussen, als je een van de twee ontwikkelt. Vaak zijn infectieziekten voor ons in de spreekkamer en voor de patiënt toevallige, doch frequente, voorbijgangers, maar het wordt steeds duidelijker, dat ze niet geheel op zichzelf staan. Schouders eronder, of echokop erop? Ergens dit jaar worden de resultaten bekend gemaakt van de MUST studie waarbij huisarts en onderzoeker Ramon Ottenheijm kijkt of het (laten) maken van een echografie bij acute schouderklachten ons kan helpen om betere therapie op maat te geven, waardoor de patiënt eerder herstelt. Hij publiceerde nu al de resultaten van de echo uitslag van 129 patiënten met acute schouderpijn die bij de huisarts kwamen. Maar liefst 81% van de mensen had een aandoening van de rotator cuff. Daarbij kwam een calcificerende tendinitis het vaakste voor. Patiënten van 40 jaar of ouder hadden maar liefst in 91% van de gevallen één relevante afwijking op de echo, en soms meerdere. Vaker echo van de schouder aanvragen dus? Dat is te snel geredeneerd, en daarvoor hebben we de uitkomsten van de eerdere genoemde interventiestudie nodig. Maar als u dan toch een overweging maakt bij een patiënt met acute schouderpijn, dan is de kans op een afwijking bij oudere (>40 jaar) patiënten relatief groot. Zegt u wel eens nee? Zeg eens eerlijk: hoeveel onnodige zorg levert u? Extra vinkjes bij een diagnostiekaanvraag of een verwijzing naar een gespecialiseerde collega, waarvan u eigenlijk wel weet dat dat geen meerwaarde heeft? Dit zijn letterlijk de eerste zinnen van een commentaar in het NTvG (De kunst van het ‘nee’ zeggen. Belangrijk voor het gesprek in de spreekkamer of daarbuiten?). Hierin reflecteer ik op een rapport dat de Gezondheidsraad publiceerde. Ze beschrijft daarin factoren die bijdragen aan onnodige zorg. Nu hoor ik u denken; daar ken ik wel wat voorbeelden van! Dat is precies waarom het rapport echt lezenswaardig is. Het rapport is niet lang en geeft aardig weer hoe de gezondheidszorg in een vreemde medische mallemolen verandert. Die ontwikkelingen vinden vaak ver buiten onze spreekkamers plaats, maar we hebben er ín de spreekkamer veel mee te maken. Het rapport vindt u hier: www.gezondheidsraad.nl/nl/nieuws/de-kunst-van-hetnee-zeggen Het commentaar in het NTvG vindt u hier: www.ntvg.nl/artikelen/de-kunst-van-het-nee-zeggen Referenties • Linmans JJ, et al. How motivated are patients with type 2 diabetes to change their lifestyle? A survey among patients and healthcare professionals. Prim Care Diab 2015. • Van Rossem, C, et al. Smoking cessation in primary care: Exploration of barriers and solutions in current daily practice from the perspective of smokers and healthcare professionals. EJGP, 2015; Early online 1-7. • Kotz, D, et al. Prospective cohort study of the effectiveness of varenicline versus nicotine replacement therapy for smoking cessation in the “real world”. BMC Public Health 2014, 14:1163. • Vos, R, et al. Trajectories of multimorbidity: exploring patters of multimorbidity in patients with more than ten chronic health problems in life course. BMC Family Medicine 2015, 16:2. • Ogunjimi, B, et al. Herpes zoster is associated with herpes simplex and other infections in under 60 year-olds. Journal of Infection 2015, 70, 171177. • Ottenheijm RPG, et al. Ultrasound Imaging for Tailored Treatment of Patients With Acute Shoulder Pain. Ann Fam Med 2015; 13:53-55. Gezondheidsraad De kunst van het nee zeggen Factoren die bijdragen aan onnodige zorg Achtergrondrapport 24 A14/03 De kunst van het nee zeggen
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Uit het hoofd Binnenste buiten DOOR JEAN MURIS, HOOFD HUISARTSOPLEIDING MAASTRICHT In vervolg op het themanummer ‘40 jaar huisartsopleiding’ (december 2014), is het goed om terug te komen op mijn rol als hoofd van de huisartsopleiding. Wat zijn mijn rollen nu ik per 1 september 2014 ben benoemd tot bijzonder hoogleraar astma en COPD in de eerste lijn? Wat betekent dit voor het onderwijs aan aios en de docentprofessionalisering van de opleiders en staf? Sinds november 2010 ben ik hoofd van de Maastrichtse Huisartsopleiding met de opdracht om ook mijn voelhorens extern uit te steken. Ik heb dat ingevuld door iedere maand het hoofdenoverleg in Utrecht te bezoeken, te overleggen met de landelijke opleidersvereniging (LHOV), regelmatig bij het overleg met onze eigen VHAO te zitten én door lid te worden van de Verenigingsraad van het NHG. Ik was al lid van een aantal werkgroepen voor het ontwikkelen van NHG standaarden (astma bij volwassenen, COPD etc.). In het begin was ik ook lid van een commissie die Huisartsopleiding Nederland adviseerde over allerlei zaken met betrekking tot huisartsopleiders: hier voerde ik o.a. discussies over de praktijkaccreditatie en de ‘ont-stapeling’ van verplichtingen van opleiders. Op basis van al die externe informatie kwam ik met ons adjunct-hoofd Bas Maiburg tot een passende herverdeling van onze taken. Bas gaat de personele zaken van mij overnemen en ik ga me meer bezighouden met de aiotho’s en de werving en selectie van nieuwe aios huisartsgeneeskunde. Ik houd niet van wij-zij (management versus stafleden). Om die reden en gesteund door mijn nieuwe tijdsverdeling, zal ik het komende jaar enkele prioriteiten stellen: een belangrijke daarvan is zichtbaarheid van mijzelf in het onderwijs. Als rolmodel (namelijk huisarts in Venlo en Geulle vanaf 1986), gepromoveerd in 1993 op niet acute buikklachten, lid van de expertgroep CAHAG (COPD & Astma Huisartsen Advies Groep) en hoogleraar astma/COPD, zal ik als zodanig voor het voetlicht dienen te komen en bekend te worden bij de aios. Ik zal sessies verzorgen bij het landelijk onderwijs aan aios met het thema chronische zorg rondom respiratoire aandoeningen. In Maastricht gaat mijn belangstelling ook uit naar het verzorgen van interactief onderwijs op dit terrein en wellicht ook op dat van Evidence Based Medicine (EBM). EBM lijkt geen groot onderdeel van ons dagelijkse, huisartsgeneeskundig handelen te zijn. Denk maar eens aan het toepassen van de standaard acuut hoesten in de afgelopen griepepidemie. Het hangt heel erg van je kennis van de context en vraag van de patiënt af of je puur evidence based kan werken of dat je hier van af moet wijken. Codeïne is bijvoorbeeld niet evidence based, maar onmisbaar in influenza tijden. Naast EBM zou ik dan ook de andere vormen van kennis die je als huisarts haast natuurlijk toepast, inbrengen. Een andere prioriteit voor dit jaar is voor mij de zorg voor (pas) afgestudeerde aios. Wat komt die nog te kort? Welke nazorg kunnen wij nog bieden: intervisie of hulp bij de praktijkorganisatie? Moet er een (aanvullende) opleiding komen voor praktijkhoudende huisartsen? Welke andere wensen leven er, zowel lokaal als landelijk? We gaan dit uitzoeken op basis van de resultaten van interviews bij aios, opleiders en stafleden. Zo, nu weten jullie meer en hoop ik jullie in ieder geval te ontmoeten bij mijn inaugurele rede op vrijdag 25 september 2015 om 16.30 uur in de Aula aan de Minderbroedersberg in Maastricht. Inaugurele rede Op vrijdag 25 september van 16.30-17.30 uur is de lezing van de oratie van prof. Jean Muris. Dit is een openbare zitting dus iedereen mag komen luisteren. De aula is berekend op 250 zitplaatsen. Het avondprogramma is op uitnodiging en die worden in mei digitaal verstuurd. . 25
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 LOVAH Maastricht Huisarts en Internist: 1 + 1 = > 1,5 DOOR KIRSTIN PONSE, DERDEJAARS AIOS Op maandag 9 februari 2015 organiseerde LOVAH Maastricht een discussiebijeenkomst getiteld: 'Samenwerking Anno Nu: Huisarts en Internist: 1 + 1 = > 1,5'. Tijdens deze avond kwamen 11 AIOS Huisartsgeneeskunde samen met 6 AIOS Interne Geneeskunde uit het MUMC+ en Orbis MC. Het doel van deze bijeenkomst was brainstormen over anderhalvelijnszorg en de toekomst van de samenwerking tussen eerste- en tweedelijn. De avond stond onder leiding van internist Jeroen Nijhuis (werkzaam in de anderhalvelijnszorg) en huisarts Annemiek Nijholt. Er werd gestart met een introductie over de ervaringen in de anderhalvelijnszorg van Jeroen en Annemiek. Jeroen houdt regelmatig spreekuur in Gezondheidscentrum Heer, waarbij hij intensief samenwerkt met de huisartsen daar. Deze anderhalvelijnszorg levert volgens hen veel voordelen op voor de patiënt en voor de gezondheidszorg (onder andere m.b.t. kosten). De prikkelende introductie leverde al enige vragen en opmerkingen op van de aanwezige AIOS. Vervolgens discussieerde men over een aantal stellingen: • Anderhalvelijnszorg is tweedelijns zorg op een andere plek Deze stelling werd door beide kanten (huisarts en internist) ontkracht. Juist door het contact met de specialist te verleggen van de tweede naar de eerstelijn, verandert de context van het consult. Voorafgaande aan het consult heeft de specialist de mogelijkheid om de casus voor te bespreken met de huisarts. Dit geeft op een unieke manier extra inzicht in de patiënt en diens klacht, waarmee anderhalvelijnszorg zeker geen tweedelijns zorg is. • Anderhalvelijnszorg voor verscheidene disciplines (bijvoorbeeld dermatoloog, internist, neuroloog, orthopeed) is voor de huisarts niet uit te voeren. Als in de toekomst meerdere specialisten anderhalvelijnszorg gaan leveren, zal dit een verandering voor de huisartspraktijk betekenen. Meer patiënten blijven in de eerste (anderhalve) lijn, waardoor bijvoorbeeld controles van complexe chronische zorg, door de huisarts geleverd dienen te 26 worden. Tijdens de discussiebijeenkomst, kwam op tafel dat dit wel mogelijk is voor de huisarts om bol te werken. Echter hierbij is het essentieel dat er voldoende ondersteunend personeel (POH of NP) is en daarnaast dient de samenwerking met de specialist dusdanig te zijn, dat de specialist ook betrokken is bij de patiënt (bijvoorbeeld voor raadpleging). • Een anderhalvelijns internist is geen echte internist Een anderhalvelijns internist ziet andere casussen in de anderhalvelijn dan in de tweedelijn, echter het werk wordt er zeker niet minder interessant op! Echter werkt een anderhalvelijns internist, anders dan een internist die enkel in de tweedelijn werkzaam is. Het zou voor de continuïteit van zorg, wenselijk zijn dat anderhalvelijns internisten ook werkzaam zijn in de tweedelijn. Op het moment dat het namelijk noodzakelijk is, dat de patiënt opgevolgd wordt in de tweedelijn (poliklinisch of klinisch), kan de anderhalvelijns internist ofwel de zorg in de tweedelijn verzorgen, ofwel laagdrempelig een goede overdracht naar zijn of haar collega’s verzorgen. • Door anderhalvelijnszorg blijft de patiënt te lang in de eerstelijn Patiënten die voorheen intensief in de tweedelijn gecontroleerd werden, kunnen door anderhalvelijnszorg vaak in de huisartsenpraktijk blijven. Mogelijk zijn er hierdoor situaties mogelijk waarin biochemische achteruitgang (bv hyperkaliëmie bij nierinsufficiëntie) minder snel opgemerkt wordt. Echter het gecontroleerd blijven in de huisartsenpraktijk, biedt voor veel patiënten een hogere kwaliteit van leven. Het is essentieel om met de patiënt in gesprek te blijven over zijn of haar wensen, om zorg op maat te kunnen blijven bieden. De algemene conclusie van het discussie onderdeel, was dat anderhalvelijnszorg de zorg van de toekomst is. Er dienen hiervoor echter meer internisten opgeleid te worden. Daarnaast is het noodzakelijk om meer ondersteunend personeel in de huisartsenpraktijk aan te stellen. Samen moeten we de klus klaren en dit is een uitdaging die de huisartsen en internisten van de toekomst zeker zullen aanpakken!
1 e uitgave 2015 Afsluitend werd een kennisquiz gespeeld, met vragen uit de kennistoets voor huisartsen en internisten. Hierop behaalden AIOS Huisartsgeneeskunde en Interne een gelijke score. Dit toont maar weer eens dat internisten zeker niet slimmer zijn dan huisartsen. Al met al was het een succesvolle avond, die hopelijk zal lijden tot meer samenwerking en innovatieve zorgontwikkelingen in de toekomst! Voor de liefhebber; hier twee vragen uit de kennisquiz om te oefenen. Huisartsenvraag De heer Thijs, 49 jaar, komt op het spreekuur vanwege pijn in zijn linkerschouder. Hij zegt zich door de pijn niet lekker te voelen en geen eetlust te hebben, hij is 3 kg afgevallen. Hij is altijd goed gezond geweest, wel rookt hij. Bij lichamelijk onderzoek is de beweeglijkheid van de schouder goed en ook een röntgenfoto van de schouder is zonder afwijkingen. De huisarts overweegt referred pain als oorzaak van de schouderklachten. Welke van de onderstaande aandoeningen is het meest waarschijnlijk als veroorzaker van deze referred pain? a. Grawitz tumor b. Schildkliervergroting (struma of carcinoom) c. Splenomegalie (door M. Pfeiffer of M. Hodgkin) Internistenvraag Een 21-jarige IV-drugsgebruiker komt ziek aanlopen op de SEH. Hij heeft koorts, spierpijn, gewrichtspijnen, buikpijn en diarree. Bij het lichamelijk onderzoek stelt u een gegeneraliseerde lymfadenopathie vast. Laboratorium: verhoogd aantal leuko’s met 1% atypische lymfocyten, Monospot negatief; in de ontlasting geen leukocyten. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk? a. Hiv-infectie b. Mononucleosis infectiosa c. Salmonella sepsis d. St. aureus bacteriëmie Antwoorden: 1: C. 2: A. ETT dagen Tover-STAF DOOR MARIEKE STRIJKER, GEDRAGSWETENSCHAPPER (GW) EN HUUB SCHEPERS, HUISARTSBEGELEIDER (HAB) Met het begrip ‘ET dagen’ is iedere aios, huisartsopleider, docent en andere medewerker van de huisartsopleiding in Maastricht vertrouwd. De Evaluatie- en Trainingsdagen (ET) vinden twee keer per opleidingsjaar plaats. De ene groep kiest voor één dag, de andere groep voor twee dagen met overnachting. In het kader van teambuilding neemt ook het sociale deel een belangrijke plaats in op deze dagen. De tweede serie van ET dagen vindt meestal plaats in de laatste week van het opleidingsjaar. Zo zou het ook gaan gebeuren voor de groep die op 1 maart klaar is met jaar 1. Maar de ‘Tweedaagse voor huisartsopleiders’ (zie: de Lijn van Stijn, pag. 32+33) gooide roet in het eten. Eerder was geen optie door de vele wintersporters in de groep. Dan maar de week vóór Carnaval. Onze coördinator ‘begeleiding en beoordeling’ had spreektijd gevraagd om de nieuwe landelijke richtlijnen over toetsing van Arts Patiënt Communicatie (APC) uit de doeken te doen op de ET dagen. Haar betoog: er moeten meer toets momenten in het opleidingsjaar komen. De voorgestelde vier extra toets momenten zouden samen met de videotoets, in de beoordelingsgesprekken aan de hand van de ComBel aan bod moeten komen. Bij de bespreking van de toetsing van Arts Patiënt Communicatie (APC) trad een bekend fenomeen op. In een discussie met mannen, geven vrouwen blijkbaar elkaar altijd gelijk en keren ze zich ‘en bloc’ tegen de man. 27 op één lijn 51
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Zo ook nu. De gedragswetenschapper was zo enthousiast dat ze meteen besloot om het element toetsing in te brengen: de Evaluatie, Trainings- en Toetsingsdagen; de ETT-dagen! Op donderdagochtend keken de aios vol verwachting uit naar hun training. Mogelijk waren hun gedachten zelfs al bij het avondprogramma, een bezoek aan het Auw Wieverbal in Valkenburg. Maar mochten die gedachten er al zijn, bij de opening haalde de gedragswetenschapper de groep rauw bij de les. Ze vertelde dat er cognitieve gedragstherapie op het programma stond, maar dat ze met iets anders wilde beginnen. Het APC-onderwijs heeft het afgelopen jaar veel aandacht gekregen op de wekelijkse terugkomdagen. Ze vond het daarom terecht om nu te toetsen wat er allemaal van was blijven hangen. Daarvoor had ze een toets samengesteld met twintig open vragen. Voor elk antwoord kon de aios maximaal vijf punten scoren. Bij minimaal 70 punten werd de toets als voldoende beoordeeld. Het resultaat zou worden meegenomen op het overdrachtsformulier naar Jaar 3, zodat de opleider in dat jaar goed inzicht zou krijgen in kennis en kunde van de aios over APC. Terwijl de HAB papier en pennen uitdeelde, keken de aios totaal verbluft toe. Hier en daar een glimlach van ongeloof, maar over het algemeen strakke gezichten. Enkele opmerkingen: • ‘Dit is toch niet te geloven, APC schriftelijk toetsen!’ • ‘Het is altijd hetzelfde bij de opleiding, nooit wordt iets op tijd aangekondigd!’ • ‘Zie je wel, de ene begeleider weet niet wat de ander doet!’ • ‘Weten ze nog steeds niet of we het goed doen?’ De gedragswetenschapper verzocht om stilte en zei met een grote glimlach: ‘Laat ik jullie eerst nog een formulier geven en het daar eens over hebben’. Ze deelde het zogeheten GGGG formulier uit en verzocht aan de aios het volgende te noteren: Onder Gebeurtenis: Wat gebeurt er nu? Wat is de situatie? Geef een objectieve schets van de situatie. Onder Gedachten: Wat gaat er op dit moment allemaal door mijn hoofd? Hoe geloofwaardig zijn mijn gedachten op dit moment (0-10)? Onder Gevoel: Wat voel ik op dit moment? Hoe heftig is mijn gevoel (0-10)? Onder Gedrag: Wat is mijn reactie op deze situatie? De laatste G was duidelijk zichtbaar geweest bij de aios. Naast degenen die eerder opmerkingen maakten, waren er ook AIOS die plotseling heel stil werden, zenuwachtig naar de grond keken, bleek wegtrokken of nerveus begonnen te giechelen. Bij een ieder was de opluchting groot toen bleek dat ze geen toets vragen hoefden in te vullen, maar hun eigen gedachten en gevoelens van dat moment. Ze hadden er zelf om gevraagd: een training over cognitieve gedragstherapie. Waarom een training over dit onderwerp? De aios wilden handvatten om patiënten met SOLK en psychische problematiek te kunnen benaderen. Daarnaast omdat ze nieuwsgierig waren of ze er zelf ook wat aan zouden kunnen hebben. Want als er één ding irritant was geweest het afgelopen jaar, dan was dat wel dat doorgevraag van die gedragswetenschapper bij het uitwisselen van ervaringen naar hun gedachten en gevoelens. Als huisarts doe je toch gewoon wat je hebt geleerd? En als de patiënt dat vervolgens ook gewoon doet, dan is er toch geen probleem? Vervelend is het wanneer situaties niet zo zijn als in de leerboeken beschreven staat. Nog vervelender zijn lastige patiënten, die zich niet gedragen zoals je zou willen. En dan nog al die zaken aan je eigen hoofd. Huisje, boompje, beestje misschien? Je blijft nieuwe kanten aan jezelf ontdekken, zowel sterktes als zwaktes. Wat zou het fijn zijn als je die vervelende situaties, patiënten, dagelijkse zorgen en jezelf gewoon kon veranderen. Want als die moeilijke situaties in de praktijk, die lastige patiënt, die stugge opleider, mijn zeurende vriendin en de kapotte dakgoot er niet waren, dan waren er geen problemen. In plaats van te klagen over al die moeilijkheden, is het leuk om te onderzoeken of de manier waarop wij aankijken tegen situaties, anderen en onszelf iets kan veranderen. Onze gedachten beïnvloeden immers ons gevoel en gedrag. Gevoel en gedrag zijn wel te veranderen wanneer we een situatie, de ander of onszelf met een andere bril kunnen aanschouwen. Het gaat hierbij niet om een positieve blik, maar om een reële en functionele kijk op zaken. Hierdoor kunnen we gezond weer verder, met die lastige situatie, met de patiënt en met onszelf. Geldt dat ook voor die vervelende, onverwachte APCtoets? Het was opvallend dat niemand enthousiast op de toets opdracht reageerde. Want het was een hele mooie kans om te laten zien wat de aios het afgelopen jaar had geleerd. Echter, de toets maakte hen boos en bang. De negatieve consequenties die de toets zou kunnen hebben, werd erg overschat en hun eigen kwaliteiten en vaardigheden wellicht onderschat. Het werd duidelijk dat niet voorbereid zijn, voor veel spanning zorgt. Gelukkig voor de aios was dit een bijzondere uitzondering waarbij de situatie met een ‘toverstaf’ kon verdwijnen. De gedragswetenschapper veranderde van ‘boze heks’ in een ‘toverfee’ en kon de APC-toets dit keer laten verdwijnen. Helaas biedt dit geen garanties voor de toekomst. 28
1 e uitgave 2015 Dertig jaar toetsing ‘ De weegschaal maakt het varken niet vet’ DOOR BERT TEN BERGE, GEPENSIONEERD HUISARTS EN OUD MEDEWERKER HUISARTSOPLEIDING Terugblik van een videotoets-observator Sinds de start van de huisartsopleiding in Nederland bestaat de behoefte om de ‘huisartsen in opleiding’ (aios, voorheen haio’s) onderwijs te geven op het gebied van de consultvoering en voor zover mogelijk de resultaten te toetsen. In de bijna 50 jaar die sindsdien verstreken zijn, is er met wisselend succes veel geëxperimenteerd met toetsinstrumenten. Aangezien ik die gehele periode heb meegemaakt als huisarts in opleiding, huisarts, huisartsopleider en huisartsbegeleider wil ik in dit artikel stilstaan bij een aantal constanten en variabelen in de rijke toetshistorie. Een constante in al die 50 jaar is de behoefte van huisartsopleidingsinstituten om over de aios die zij opleiden aan het eind van het opleidingstraject een oordeel te kunnen geven: geschikt of ongeschikt als huisarts. Zij hebben hiertoe ook de plicht, omdat onze samenleving verwacht dat er gekwalificeerde huisartsen worden afgeleverd. Naast het oordeel ‘geschikt of ongeschikt’ willen zij ook inzicht krijgen in de mate waarin het onderwijs garant staat voor een goede opleiding. Wanneer je wilt toetsen is de eerste grote vraag die zich aandient: over welke kwaliteiten moet een huisarts op communicatief en vakinhoudelijk gebied beschikken om het oordeel ‘geschikt’ te krijgen? Het moge duidelijk zijn dat in een tijd waarin er nog geen NHG-standaarden waren deze vraag op vakinhoudelijk gebied nauwelijks te beantwoorden was. Het gevolg was dat de performance van de huisartsopleider bijna als ‘gouden standaard’ beschouwd werd. Een tweede gevolg was dat de opleidingsinstituten zich meer gingen richten op de communicatieve aspecten van het huisartsenvak: ‘het praten met de patiënt’. Dit leidde in de wereld van de specialisten toentertijd tot karikaturale voorstellingen van de opleiding tot huisarts. Toen ik mij als pas gevestigd huisarts voorstelde aan een specialist zei hij tegen de hoofdzuster: ‘Kijk dat is nu zo’n moderne arts: maatschappelijk werker met medische aantekening’. Over de communicatieve kwaliteiten waarover een goede huisarts altijd diende te beschikken kon men het snel eens worden. De huisarts moest belangstelling laten zien voor de mens tegenover hem, hij moest in staat zijn een goed contact tot stand te brengen en hij moest duidelijk krijgen wat de patiënt van hem wilde of verwachtte om daar vervolgens een passende oplossing voor kunnen bedenken. Deze onderdelen van de communicatieve vaardigheden zijn nog verder uit te werken maar laat ik in het kader van dit artikel nu rusten. De tweede grote vraag die dan op tafel komt is: hoe meten we deze kwaliteiten? Tijdens mijn opleiding en tijdens mijn eerste jaren als opleider waren directe observatie of luisteren naar geluidsbandjes de enige middelen om een indruk te krijgen van het functioneren van een huisarts in opleiding. Wat de opleider goed of slecht vond was het enige referentiekader, net zoals te grote of te kleine testikels altijd afgemeten werden aan de grootte van de testikels van de onderzoeker. Weinig objectief dus. Maar in de loop van de jaren tachtig gloorde er licht aan de toetshorizon. De MaasGlobaal werd ontwikkeld als meetinstrument voor de consultvoering van de huisarts. Eindelijk was er een instrument om de communicatie met de patiënt te kunnen beoordelen. De consulten van de aios werden nu beoordeeld volgens de toets-items van de Maas-Glo-baal. Dit leidde tot de nodige wrevel bij aios en opleiders. De klacht luidde: als al deze items in een consult moeten zitten dan wordt consultvoering een kunstje en dat kun je een aap ook leren. En daar voelde men zich uiteraard te goed voor. Hier deed zich het probleem voor dat het meetinstrument geen onderwijsinstrument was. De weegschaal maakt het varken niet vet, de Maas-Globaal leidt niet tot fantastische consulten. De instituten kregen toen wel in de gaten dat de vakinhoudelijke beoordeling nog wel bij de opleiders kon berusten, maar het beoordelen van de consultvoering moest mede een taak van het instituut zijn. En zo werd begin jaren negentig de videotoets ontwikkeld 29 op één lijn 51
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 en uitgevoerd. Aanvankelijk vond deze toets plaats in een laboratoriumsetting op het Skillslab met Simulatiepatiënten. Maar al gauw werd observatie in de dagelijkse praktijk van groter belang geacht en terecht. Het kijken naar de performance van een aios in de praktijk levert meer informatie op dan in een nagebootste situatie. En dan volgt er een cascade van ontwikkelingen. In 1989 zag de eerste NHG-standaard het licht en in de jaren die volgden werd het dus ook mogelijk om het vakinhoudelijk functioneren objectiever te beoordelen. Het instituut en gaandeweg ook de opleiders gingen beseffen dat de videopnamen ook een uitstekend educatief middel waren. Voordeel daarbij was dat de standaarden zowel als toetsinstrument maar ook als onderwijsinhoud gebruikt konden worden. In de laatste jaren van de vorige eeuw en de eerste jaren van deze eeuw werd door het instituut dan ook zwaar ingezet op het geschikt maken van alle opleidingspraktijken voor het opnemen van volledige consulten in de praktijk, uiteraard met vooraf gegeven toestemming van de patiënt. Het mes sneed nu aan twee kanten: de aios kon getoetst worden en de aios kon leren aan de hand van zijn eigen optreden. De praktijk van de videotoets zag er eind jaren negentig als volgt uit. Een of twee weken lang liet je in de praktijk de videocamera lopen tot je 40 consulten opgenomen had, tevens hield je daarvan een logboek bij. Je leverde de banden in bij het instituut en vervolgens ging de observator aan de gang om een beoordeling te maken. De observatoren zijn stafleden of daartoe opgeleide huisartsopleiders. Het beoordelingsinstrument is de Maas-Globaal, waarin ook vier items voor het vakinhoudelijk functioneren zijn opgenomen. Er werden 6 representatieve consulten beoordeeld. De aios kreeg de beoordelingsformulieren en een A4 met de visie van de beoordelaar. De toets gold als educatief. En nu maar hopen dat aios en opleider er iets aan hebben, dat zij het geschetste beeld herkennen en leerpunten vinden. Na een aantal jaren ervaring bleek dat het A4 belangrijker voor de aios was dan de Maas-Globaalformulieren. Dus 30 werd er in de opleiding van de observatoren aandacht besteed aan het standaardiseren van de feedbackbrief. Een A4 was niet meer genoeg, het moesten er twee of drie zijn. Daarnaast ging de technische ontwikkeling rap verder zodat videobanden vervangen werden door DVD’s en USB-sticks of externe harde schijven. Dit bood de aios nieuwe mogelijkheden. Hij was nu in staat om consulten te gaan selecteren die volgens hem wel of niet voor beoordeling geschikt waren. En dan ging het niet alleen om te lange consulten. Als observator viel het mij op dat de vrouwelijke aios op dezelfde DVD regelmatig andere kleding droeg. Of dat de geselecteerde consulten in 75% vrouwen betrof omdat de aios vond dat die consulten lekkerder liepen. Na het selectief maken van de toets is het selecteren door de aios van consulten alleen maar toegenomen. Deze selectie hoeft een goede beoordeling niet in weg te staan mits het aantal consulten dat aangeboden wordt niet minder dan veertig is. Begin deze eeuw kwamen de competenties in zwang en het bood de huisartsopleiding de gelegenheid om de Maas-Globaal te vertalen naar competenties. En deze competenties waren te vertalen naar leerdoelen die dichter bij de dagelijkse praktijk stonden. De ComBeL1lijsten zagen het licht. Dit had ook invloed op de nog altijd zo genoemde videotoets. Er werd een videtoets+ ontwikkeld. Uit dertig consulten werden er nu vijf geselecteerd ter beoordeling. Uit deze 5 werd een consult gepakt dat een gedragspatroon liet zien dat exemplarisch was voor het functioneren van deze aios. Dit consult werd tijdens een nabespreking tussen observator en aios samen bekeken, nadat de aios eerst een zelfanalyse aan de observator had gegeven met zijn sterke en zwak ontwikkelde competenties. Uit de evaluaties bij zowel aios als observatoren bleek dat deze toets hoge waardering kreeg. Helaas is de uitvoering van deze toets erg arbeidsintensief en bij de grote aantallen aios van dit moment niet haalbaar. Het gevolg is dat op dit moment de toets bestaat uit een beoordeling van opgenomen consulten met een uitgebreide feedbackbrief volgens vastgestelde criteria. Daarna vindt een gesprek plaats tussen aios en observator. In de loop van vele jaren heb ik de consultvoeringstoets zich zien ontwikkelen tot het instrument en de methode die het momenteel is. Mijn ervaring van de laatste vijf jaar met deze toets geeft mij de overtuiging dat er nu een toetsinstrument en toetsmethode gebruikt worden die op waardering mogen rekenen van alle bij de opleiding tot huisarts betrokken partijen: instituut, aios en opleiders. 1 Competentie Beoordelings Lijst
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Column Empathie, is het te leren? DOOR T.E. GRIJS In het onderwijs in arts-patiënt communicatie wordt veel aandacht besteed aan exploreren en empathie. Is dat nodig? Iedere arts en verpleegkundige moet zich kunnen inleven in de belevingswereld van een ander, dat wordt als een basale eigenschap verondersteld. Empathie is onmisbaar om lijden te kunnen begrijpen en in te voelen. Kennis en kunde alleen is onvoldoende om lijden te verzachten en nood te lenigen. Je zou denken dat die eigenschappen er toch gewoon zijn? Zit daarin niet de intrinsieke motivatie van een persoon om medicus of verpleegkundige te worden? Zou Florence Nightingale onderwijs in empathie gehad hebben? We toetsen in de huisartsenopleiding geregeld op empathie in de arts patiënt communicatie. Helaas zijn er wel eens teleurstellende resultaten. Wat is het probleem bij empathie? Zijn de eigenschappen van empathie onvoldoende aanwezig in de hulpverlener of is het moeilijk om empathie aan anderen zichtbaar of tastbaar te maken? En zo ja, is dat laatste te trainen? Mijn meest recente garagebezoeken schoten me te binnen tijdens de voorbereiding van het onderwijsprogramma exploreren en empathie. Enige tijd geleden, op weg naar Maastricht, lichtte plots een rood symbool op in het dashboardschermpje. Een doosje met een plusje en een minnetje. Bij zo’n brandend lampje schiet ik altijd meteen in de stress. Dezelfde dag nog ging ik naar de garage. De baliemedewerker vroeg vriendelijk: ‘Waar kan ik u mee helpen, mijnheer de huisarts?’ ‘Ja, er ging een lampje branden en….’. ‘Heel goed dat er een lampje bij u ging branden, geeft u maar de sleutel.’ ‘De sleutel? Ik heb nog eens in de handleiding gekeken en ..’ ’Al goed mijnheer, geeft u nu maar de sleutel.’ Hij stopte de sleutel in een klein kastje en keek op zijn beeldscherm. ‘Ik zie het al: de dynamo is naar de knoppen.’ ‘De dynamo? Wat..?’ ‘Nou mijnheer, reken maar op een kleine zeshonderd euro. Breng morgenvroeg de auto.’ Ik antwoordde perplex: ‘Goed, morgen dus. Een vraagje nog: moet dat allemaal zo kort door de bocht?’ ‘Kort door de bocht mijnheer? Ik was onlangs bij de huisarts met klachten van …..’ En toen werd ik toch zo kortaf bejegend, je wilt het niet weten! Een dag later toen ik mijn auto ophaalde, gaf de chef werkplaats extra uitleg: ‘Mijnheer de dokter, de dynamo is vervangen in uw auto. Dat is echt geen gemakkelijke klus. De turbo en luchtfilter heb ik verwijderd, ik heb met veel moeite de dynamo vervangen. De turbo en luchtfilter heb ik weer teruggeplaatst en alle verbindingen met de boordcomputer zijn hersteld. Ik zie u wat benauwd kijken, is er wat?’ ‘Is alles wel weer op zijn plek gezet?’ ‘Gewis mijnheer, we hebben hooggekwalificeerd personeel met een kans van minder dan 5% op fouten. U fronst uw wenkbrauwen, begrijpt u het niet helemaal? Luister, de dynamo wekt stroom op, u weet wel, de inductiewet van Faraday, door een magnetische staaf in een spoel te bewegen kun je immers elektrische stroom opwekken. U wordt zo stil’. ‘Is er nu wel genoeg stroom in de auto?’, vroeg ik voorzichtig. De chef leek wat ongeduldig te worden. ‘De dynamo’s zijn afkomstig van Bosch mijnheer. Dat is Duitse Gründlichkeit. Onderzoek heeft uitgewezen, dat slechts 1% van de geleverde dynamo’s gebreken vertoont, die tot brand kunnen leiden.’ ‘Brand???’, riep ik geschrokken. ‘U kijkt wat angstig mijnheer, geen zorgen, er is een brandblusser aan boord: een poederblusser met een mengsel van ammoniumfosfaat en ammoniumsulfaat. Verder nog vragen?’ ‘Eigenlijk heb ik nog een laatste vraag: Doet hij het nou of doet hij het niet? De auto bedoel ik.’ ‘Dat mag ik hopen, mijnheer; in de laatste vijf jaar bleek slechts 3,87% van de reparaties niet naar behoren te zijn uitgevoerd.’ ‘Eigenlijk nog iets, mompelde ik. ‘Dank dat u mijn zorgen deelde, maar uitleg met zoveel woorden…..?’ ‘Uitleg? Dat zal ik u zeggen, ik was onlangs bij de huisarts met klachten van…..’. Op weg naar Maastricht spookten allerlei gedachten in mijn hoofd. Gaat het nou echt zo mis in de spreekkamer? En levert onderwijs in empathie wel iets op? 31
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Rubriek voor huisartsopleiders De Lijn van Stijn DOOR STIJN DE VRIES, OPLEIDERSCOÖRDINATOR Zelfstandig werken aios tijdens de zomervakantie Tijdens de zomermaanden, in juli en augustus, gaan veel patiënten en huisartsen (lees opleiders) op vakantie. Als het past in de opleidingsfase van de aios, dan leent deze tijd zich voor een (of twee opeenvolgende) zelfstandige weken voor de aios. Het komt voor, vooral in grotere praktijken, dat de aios gevraagd wordt om een bijdrage te leveren in de vakantiewaarnemingsregeling tijdens de zomervakantie. Deze vraag staat los van de afspraken die opleider en aios maken over de keuze van de twee zelfstandige periodes die de aios vanwege de opleiding dient te werken (de ‘zelfstandige weken’). Het kan in het belang van aios zijn (met name in jaar 3) om extra ervaring op te bouwen met zelfstandig werken. Anderzijds zijn er in zo’n periode geen leergesprekken als de opleider met vakantie is. De aios moet vrij zijn in de keuze om de opleidingspraktijk hierin al of niet ter wille te zijn. De do’s en don’ts van de zelfstandige periode (onder andere niet in de eerste 3 maanden van een opleidingsjaar) staan op EleUM onder ‘Algemeen’. Hoe eerlijk is een aios? ‘Even eerlijk als wij allemaal’ lijkt me het goede antwoord. Als we kijken naar de evaluatie van de opleider door de aios ligt het misschien anders. Ik bedoel de Landelijke Evaluatie Opleider- huisarts (de LEO-h). Dit is een vragenlijst over het doen en laten van de opleider die de klant/gebruiker (=de aios) invult na 6 en na 12 maanden in de opleidingspraktijk. De vragen zijn verdeeld over categorieën als ‘eigen expertise overdragen’ en ‘een leeromgeving maken van de praktijk’. De opleider is gebaat bij feedback. Opleiders zijn (net als wij) altijd benieuwd naar de feedback die de aios geeft in de LEO-h. Als coördinator zie ik ook de beperkingen van deze evaluatie: het kan in het belang zijn van een aios om diens opleider mild te beoordelen. Een reden daarvoor kan te maken hebben met de toekomstplannen van de aios: als hij van plan is om waarnemingen te gaan doen of zich te vestigen in de regio van de opleider, dan wil hij deze het liefst te vriend houden. Dat kan de reden zijn van verschillen tussen wat wij horen van de aios op de terugkomdagen en wat we zien in de schriftelijke evaluaties. Die discrepantie kan het ons moeilijk maken om met een opleider in gesprek te gaan als er – herhaaldelijk – kritiek is op zijn/haar functioneren. Als ik aios was, zou ik misschien wel hetzelfde doen. Starters en stoppers in 2014 De volgende opleiders hebben het opleiderschap in 2014 beëindigd. We bedanken hen van harte voor hun inzet! • Paul van Aubel • Emanuel Campman • Peter Hezemans • Math Hundscheid • Philippe Knaeps • Frans Macco • Jean Paul Reinartz • Vincent van Roessel • Constance de Vries In 2014 zijn de volgende huisartsen gestart met opleiden: • Marleen ten Doeschate • Ronald van der Endt • Suzanne Klarenbeek • Mario Kochen • Marian van Montfort • Anke Pril • Marcel van Putten • Joris Slangen • Corien van der Sluijs Waarnemen als aios In de laatste maanden van het derde opleidingsjaar weet de aios hoe de selectieve beoordeling uitgevallen is en of het diploma wordt behaald. De aios zijn in die periode vaak al bezig met wat ze willen gaan doen na hun afstuderen: waarnemen, HIDHA worden of meteen een praktijk overnemen. Het is dan lastig voor opleider en aios om motivatie en enthousiasme op te brengen voor die laatste periode van de opleiding. Enkele docenten van de opleiding hebben een plan bedacht om de aios in die laatste maanden van de opleiding te laten waarnemen in 32
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Opleider Suzanne Klarenbeek in gesprek met aios Job Gerver (Stijn de Vries observeert) de praktijk van een collega-opleider. De aios die hiervoor belangstelling heeft, kan waarnemen in een praktijk van een collega aios. De aios die gaat waarnemen vervangt dan in principe de opleider. Deze opleider laat de praktijk over aan de aios, zoals hij of zij dat ook zou doen wanneer een waarnemer zou zijn ingehuurd. Alle verplichte afspraken en overdracht worden nu ook gemaakt. Er wordt niet extra rekening gehouden met het feit dat het hier een aios betreft. Er wordt gehandeld, alsof het een waarnemer is. Alleen de afspraak over ‘financiële vergoeding’ ontbreekt. Meestal vindt er van te voren een kennismaking plaats. Omdat het een aios betreft die nog niet bevoegd is het vak zelfstandig uit te oefenen, is de betreffende opleider wel beschikbaar om te worden geconsulteerd in bijzondere situaties. De opleider bij wie wordt waargenomen, fungeert dus wel degelijk als opleider voor deze aios, maar vanuit het principe van fade-away. Deze afstand zorgt ervoor, dat de aios voldoende zelfstandig kan werken. Komende zomer gaat dit idee uitgeprobeerd worden. Ik vind het een leuk idee, dat de aios nog tijdens de opleiding kan proeven hoe het is om als waarnemer te werken. Voor details van dit plan zijn Jos Sleijpen (jos.sleijpen@maastrichtuniversity.nl) en Mark Brueren (mark.brueren@maastrichtuniversity.nl) beschikbaar. Onderzoek van de knie U kunt hier ook lezen: onderzoek van de mond, de keel en de hals, of onderzoek van het hart. Een groepje opleiders en docenten heeft gekeken naar de plek van vaardigheden in het praktijkonderwijs. Ze kwamen tot de conclusie, dat er relatief weinig aandacht voor is. Ze onderscheiden daarbij een aantal basisvaardigheden van overige vaardigheden. De basisvaardigheden betreffen uitsluitend het lichamelijk onderzoek, zoals die in het begin van deze alinea worden genoemd. Ze vallen allen binnen het niveau van de basisopleiding. Bij de start van de huisartsopleiding blijkt het beheersingsniveau van deze basisvaardigheden te variëren. Leiden heeft een lijst van deze vaardigheden opgesteld, die we in Maastricht gaan gebruiken bij de aios die in maart starten. De lijst zit in het elektronisch portfolio van de aios. De opleider wordt gevraagd om deze vaardigheden te observeren en te beoordelen. Een praktische aanpak hierbij zou kunnen zijn, dat de aios iemand vraagt om proefpersoon te zijn, zodat zij/hij in een relatief korte tijd aan de opleider kan laten zien hoe het lichamelijk onderzoek uitgevoerd wordt. De andere vaardigheden hebben betrekking op uitgebreidere delen van het lichamelijk onderzoek en op therapeutische vaardigheden zoals het geven van schouderinjecties, het verwijderen van een corpus alienum uit het oog of het plaatsen van een spiraal. De aios bekijkt samen met de opleiders welke vaardigheden waar en wanneer te leren zijn. Meer lezen? Inhoudelijk: ‘Praktische Vaardigheden’, van T.O.H. De Jongh (et al), ISBN 9789031388974 Didactisch: ‘Huisarts en opleiden’, hoofdstuk over Vaardigheden, van R. van Hemert (et al), ISBN 9789085621362 (nieuwste editie) Tot de volgende keer, opmerkingen en vragen zijn welkom: Stijn de Vries, opleiderscoördinator Stijn.devries@maastrichtuniversity.nl Telefoon: 043-3882993 33
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Jaarvergadering van de vereniging van huisartsopleiders Meer contact met leden gewenst DOOR SJEF SWAANS, REDACTIE Tijdens de Opleiders Tweedaagse in de Kapellerput in Heeze in februari, was ook tijd gereserveerd voor een vergadering van de regionale tak van de vereniging van opleiders (VHAO). Deze regionale vereniging (de VHAOUM) bestaat zelfs langer dan de landelijke vereniging. Het bestuur komt vier keer per jaar bijeen o.l.v. (afscheidnemend) voorzitter Peter Hezemans. De besproken onderwerpen van het afgelopen jaar zijn: • Capaciteitsvraagstuk • Kwaliteit van opleiders • Inbreng van opleiders in/via de organisatie van de tweedaagse • Forfaitaire nascholingspunten • Rol VHAO-UM bij kritiek op de opleiding • 30-jarig bestaan • Uitbreiding bestuur i.v.m. noord-groep • Afvaardiging LHOV • Coschap Huisartsgeneeskunde • Ontkoppelingsprotocol • Leo-H digitaal • Videotoetsing • Huisartsenpost • Nieuwe sollicitatieprocedure • Verandering Terugkomdag • Praktijkaccreditatie • Bestuurszaken algemeen Het bestuur* geeft aan meer contact met de leden • te willen. Wellicht dat via HAweb intensiever contact mogelijk is? Maar dan moeten zich wel veel meer leden inschrijven bij HAweb! De veranderingen in de opleiding houden het bestuur bezig, maar die worden ook centraal door de landelijke vereniging besproken: juist via HAWeb kan de regionale vereniging daarover meepraten. Een belangrijk punt van Alle bestuursleden zijn beschikbaar voor vragen. Nieuwe voorzitter is Manfred Driessen. Email: m.driessen@maastrichtuniversity.nl Secretaris is Hans Rozestraten. Email: hrozestraten@hetnet.nl 34 zorg van opleidingspraktijken werd besproken: namelijk de bemoeienissen van de ziektekostenverzekeraars met het gemiddelde aantal consulten, dat groter is in opleidingspraktijken juist door die onderwijsfunctie. Hierover wordt contact met verzekeraars opgenomen. Financieel zit de vereniging er goed bij: hoe zou het positief saldo nuttig besteed kunnen worden? Hiervoor zijn nog geen suggesties gegeven. De vergadering eindigde met de uitnodiging van HAB Koen Vanwersch voor de voetbalwedstrijd ‘Opleiders tegen AIOS’. Meldt u aan! * het bestuur bestond ten tijde van de vergadering uit de leden: - Peter Hezemans, voorzitter / stuurgroep - Hans Rozestraten, secretaris / stuurgroep - Maurice Severens, penningmeester - Alfons Notermans, noord-groep - Hein Locht, noord-groep, afvaardiging naar centraal - Gerrit ten Oever, coassistenten - Ralph Laven, lid (nieuw) - Manfred Driessen, stuurgroep CAPHRI School for Public Health and Primary Care op één lijn 45 ambassadeurs Join our family Vakgroep Huisartsgeneeskunde | Faculty of Health, Medicine and Life Sciences (FHML)
1 e uitgave 2015 Kent u ze nog? ...de ambassadeur voor het opleiden DOOR BABETTE DOORN, REDACTIE Twee jaar geleden, in Op één lijn nummer 45, stelden we u de regionale ambassadeurs voor het opleiden voor. Ambassadeurs zijn enthousiaste, ervaren huisartsopleiders. Zij informeren collega’s in hun regio (bijvoorbeeld tijdens de dienst op de HAP) over het opleiderschap. Ze vormen een schakel tussen de opleiding van de Universiteit Maastricht en het huisartsenveld. In februari spraken we met Ruud Heg, huisartsopleider in MC Mosae Forum in Maastricht. Collega Rop Simon van Huisartsenpraktijk Heugem uit Maastricht is de andere ambassadeur in Maastricht, regio zorggroep ZIO (Zorg In Ontwikkeling). In het verleden waren er in de regio Maastricht minder opleiders dan in andere regio’s. De ambassadeursactie probeerde wat aan deze achterstand te doen. We vroegen Ruud Heg wat hij had gedaan en wat het heeft opgeleverd. Wat hij niet heeft gedaan, was het ophangen van de poster met zijn portretfoto op de HAP. Dat vond hij niet prettig. Zijn Maastrichtse collega’s weten bovendien wel wie hij is, aldus Heg. Hij gelooft stellig in ‘headhunten’ en ‘scouten’. Zijn eigen personeel werd ook zo geworven. Een paar jaar geleden werd hij zelf gevraagd om opleider te worden. Hij dacht dat hij er nog niet klaar voor was; dat bleek onterecht. Ruud Heg beschrijft zijn ‘aanvalsplan’. De start van zijn ambassadeursinzet was het bekijken van de huisartsgegevens samen met Stijn de Vries, de coördinator van de Huisartsopleiders (zie ook ‘De Lijn van Stijn’) en collega ambassadeur Rop Simon van Huisartsenpraktijk Heugem. Uit die gegevens bleek wie wat deed (of niet). Samen maakten ze een lijst van 15-20 huisartsen die volgens hen potentie hadden om opleider te worden. Het werk werd onderling verdeeld. Hij heeft de aan hem toebedeelde collega’s tussen de bedrijven door benaderd en gesproken. Veel van hen is daarna bereid gevonden om opleider te worden. Ruud gelooft in een eerlijke, positieve benadering. Opleider zijn biedt vele voordelen: • Een aios ontlast je, vergroot je werkplezier • Je krijgt veel input en feedback uit het onderwijs en het opleiden, je leert zelf ook • Je ontmoet andere opleiders en dat is leuk en leerzaam, je krijgt nascholing • Je hebt of brengt je praktijk op orde • Onderzoek bewijst dat de kwaliteit in een opleidingspraktijk hoger is dan gemiddeld • Last but not least: een financiële prikkel, 10.000-15.000 euro extra omzet per jaar Extra inzet van ambassadeurs is nuttig als er schaarste is of dreigt te ontstaan. Wie binnengehaald wordt, dient goed behandeld te worden (lees: dient een student of aios te krijgen). Niet altijd was er direct een aios beschikbaar voor de kersverse opleider. Dat had te maken met de organisatie (keuze regio aios) maar het is lastig te verkopen aan de nieuwe huisartsopleider. Alle huisartsopleiders dienen eerst ervaring op te doen met de begeleiding van co’s. Niet iedereen had die ervaring al. Zijn eigen ervaringen met co’s zijn wisselend, al weet hij goed uit eigen onderzoek dat de invulling van een goede rolmodel aan co’s de beeldvorming over, of een keuze voor het vak kan maken of breken. Niet iedereen is even geschikt om opleider te worden. Je moet openstaan voor het opleiderschap, jezelf toetsbaar durven opstellen, onderwijs-minded zijn. Leeftijd speelt geen rol. Het gaat om de mentaliteit en de inzet. Trainingen veranderen met de jaren, ten goede vindt hij. Zoals de nieuwe ALOBA (Agenda-Led OutcomeBased Analysis, red.) methode. Het is wel even wennen. Hetzelfde geldt voor de STARR methode die bij de aiossollicitaties wordt gebruikt. Dat is een wetenschap, een vak; die methode werd 20 jaar geleden al gebruikt in andere sectoren. Of hij nog een laatste boodschap heeft? Misschien. Het betreft de carrièrefasen van een huisarts: opbouw, stabiliteit en afbouw. Als opleider krijg je extra bagage mee die je kan helpen tijdens je carrière, vooral, als je je in de laatste fase verder wil ontwikkelen als supervisor of coach. Volgens Ruud Heg is die rol voor een huisarts een mooie kroon op een carrière. In elk geval ziet hij dat zelf als een mooi doel om na te streven. 35 op één lijn 51
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Tweedaagse huisartsopleiders Komt een vrouw bij de dokter… DOOR MARIEKE KOOLS, STAFLID HUISARTSOPLEIDING …en dat is anders dan wanneer een man bij de dokter komt. Zowel qua klachten en de presentatie van die klachten, als de verwachtingen van en naar de huisarts. ‘Gendersensitief werken in de opleidingspraktijk’ was het thema van de tweedaagse training van onze huisartsopleiders. In de Kapellerput in Heeze, inmiddels een vertrouwde locatie voor onze jaarlijkse Tweedaagse. Dit keer streken we er neer met 110 opleiders en 28 leden van de staf, voor wederom intensieve, interessante en zeker ook gezellige dagen. Prof. Toine Lagro-Janssen, huisarts en goeroe op het gebied van sekse specifieke geneeskunde en gendersensitiviteit, deed de plenaire aftrap. Als de koffie ons nog niet goed wakker had gemaakt, dan deed haar quiz dit wel: menige zekerheid moest bijgesteld of zelfs radicaal overboord gezet worden. Naarmate de vragen volgden, durfden steeds minder mensen hun hand op te steken of ze een stelling ‘juist’ of ‘onjuist’ achtten en er werd druk gespeculeerd over details van iedere stelling. ‘Hebben vrouwen van 35 jaar en ouder, die de pil gebruiken en daarbij roken, twee keer zoveel kans op een hartinfarct? Of is dat iets meer?’ Uit de reacties in de zaal bleek dat slechts weinigen hadden gedacht dat dat 50 keer meer was. Pijngrens Als medisch-inhoudelijke leek, maar privé redelijk ‘ervaringsdeskundig’, dacht ik te weten dat mannen een behoorlijk lagere pijngrens hebben dan vrouwen. Maar nee, het omgekeerde bleek het geval! In de zaal brak discussie los over hoe het kwam dat men (vrouwen én mannen) dit vaak andersom ervaren. Lag het antwoord in psychosociale verschillen in beleving en zelfzorg? En inderdaad: mannen zorgen beter voor zichzelf dan vrouwen, die vaker het welzijn van de ander centraal stellen. Naast de nodige hilariteit, bleek uit de plenaire vragen en discussies, dat men er zin in had. Met de nadrukkelijke waarschuwing van Toine in ons achterhoofd, dat je bij dit onderwerp steeds moet waken voor stereotypering op individueel niveau, gingen we uiteen in kleine groepjes voor de workshops. De tweede dag stond in het teken van gendersensitiviteit in het opleiderschap: hoe presenteren mannelijke en vrouwelijke aios hun leervraag en waar zitten de valkuilen van de vrouwelijke en mannelijke opleider? In leergesprekken met echte aios gingen opleiders aan de slag. In een persoonsgericht leergesprek van nog geen half uur, werden overtuigingen, normen en waarden en deels de onderliggende identiteit blootgelegd; indrukwekkend! Drie uur vlogen om en ik was niet de enige die met een hoofd vol indrukken en voornemens de workshop uit kwam. Om vervolgens na een heerlijke lunch en de jaarvergadering van de opleidersvereniging, de tweedaagse af te sluiten in een docentenoverleg over de aios, waar het uiteindelijk allemaal om draait. Aan ons, staf en opleiders, nu de uitdagende taak om gevoelig te zijn voor genderspecifieke thema’s bij onze mannelijke en vrouwelijke aios. Wordt vervolgd! Gender en socialisatie In twee aparte rondes werd met professionele acteurs geoefend met het naar boven halen van genderspecifieke thema’s, bij een mannelijke en een vrouwelijke patiënt. Met de vraag in ons achterhoofd ‘welke gendergerelateerde thema’s spelen bij deze patiënt?’ werd intensief nabesproken en probeerden meerdere groepsleden een voorgenomen aanpak uit. Ieder jaar vind ik het weer bijzonder om te zien hoe bereidwillig iedereen is om in een gelegenheidsgroepje van die twee dagen, het in een rollenspel erop te wagen: de allereerste toont het meeste lef en vervolgens staan anderen te popelen om in te springen. In de workshop rondom de eigen socialisatie als man of vrouw en in dat verlengde als mannelijke en vrouwelijke dokter, werd heel open de blik op de eigen identiteit met elkaar uitgewisseld. De gewenste 5-puntsschaal maakte op een leuke manier de discussie los. Valkuilen opleiders Tijdens een heerlijk diner constateerde het groepje dames aan mijn kant van de tafel dat ze zéér goede zelfzorg toepasten toen ze een tweede tableau zoete toetjes bestelden, dat niet doorgegeven werd aan de heren iets verderop. 36
Weten is Eten Geef ons heden ons dagelijks brood! DOOR HENDRIK JAN VUNDERINK, REDACTIELID Brood en Spelen: de Romeinse keizers waren zich welbewust van deze twee basisvoorwaarden voor een rustig volk, en koesterden de door Marcus Antonius veroverde graanschuur Egypte. Natuurlijk was brood al veel ouder, er zijn aanwijzingen voor bakactiviteiten van 10.000 jaar geleden! En voordat Columbus c.s. de aardappel van over zee meebrachten, was het onze belangrijkste koolhydraatbron. Ook voor de naoorlogse jeugd, waar ik deel van uitmaak. De bakker kwam aan de deur, twee maal per week. Met een gesloten bakfiets met klep, moeizaam voort gepedaleerd door de bakkersknecht. Eén knip wit en een halfje bruin graag. En kan het opgeschreven tot volgende week? Op school had ik al gehoord van het Zweedse wittebrood, dat gelijk het Bijbelse manna aan het eind van de hongerwinter uit de lucht was komen vallen. Een onverslaanbaar product, en daarmee werd het de ondergang van de inmiddels gemotoriseerde huis-aanhuisbakker. Want een broodfabriek gooide begin jaren 60 datzelfde Zweedse wittebrood als verpakt massaproduct op de markt onder de naam King Corn. De nog niet lang bestaande STER reclame maakte het jochie, dat bij Japie ging wonen, onsterfelijk. Bij Japie hadden ze namelijk King Corn. En fabrieksbrood werd een hit! Een concurrerende fabriek sneed het deeg in vieren, waarna de stukken dwars naast elkaar in de vorm werden gezet. Het resultaat zag eruit als twee paar billen en het heette dan ook Bums. Dwarsgebakken wel te verstaan! Ene molenaar Vos bakte iets gezonder brood van ongebuild tarwemeel, en dat bestaat zowaar nog: Tarvo. Maar inmiddels heeft echt brood de laatste 2 decennia een ware comeback gemaakt, en levert een bezoek aan de Warme Bakker of de broodhoek in de supermarkt een lichte vorm van keuzestress op. Wat een schrik dus, dat sinds enkele jaren een anti-tarwe en anti-zetmeeltrend op is komen zetten in het kader van het Paleo-dieet. De aanhangers van deze stroming gaan er van uit, dat de al 2 miljoen jaar rondwarende mens pas sinds 10.000 jaar granen nuttigt, waarvoor hij genetisch dus niet toegerust is. En zich daarmee dan blootstelt aan darmbeschadiging door gluten en diabetesbevorderende insulinepieken. Broodliefhebber als ik ben, heb ik mijn kop in het zand gestoken en me verder niet verdiept in de al dan niet aanwezige evidence voor deze these. Mijn vage schuldgevoel daarover werd onlangs gelukkig verholpen door de uitkomsten van een groot en langdurig onderzoek van collega Hongyu Wu (et al.) aan de Harvard School of Public Health in Boston. Het levert onverdachte evidence voor verminderd algeheel mortaliteitsrisico en met name risico van mortaliteit door cardiovasculaire aandoeningen, door een ruimere consumptie van volkorenproducten. Ik blijf dus genieten van mijn dagelijks brood. En weet u, wat helemaal zinnenprikkelend is: de geur van versgebakken brood! Dat doe ik dan ook graag zelf, zeker sinds ik onlangs een recept tegenkwam, waarbij je je niet meer de kramp in je vingers hoeft te kneden. Je hebt er een afsluitbare ovenvaste schaal of pan voor nodig. Een römertopf bijvoorbeeld is prima. Die zijn erg jaren 70, en dus voor een habbekrats te verkrijgen in een goed gesorteerde kringloopwinkel. De bakmethode is kinderlijk eenvoudig, en je krijgt een fantastisch brood, waarmee keizer Nero zich een hoop bloedvergieten had kunnen besparen: ondanks, dat het geen zoet brood is, had hij die er toch mee kunnen bakken bij zijn volk. 37 op één lijn 51 Meng 200 gram bloem en 200 gram volkorenmeel (echt Limburgs is biologische spelt!) met anderhalve theelepel zout en een pakje instant gist. Voeg daar 350 cc warm water, een eetlepel honing en een paar druppels rode wijnazijn aan toe en meng tot er een deegmassa ontstaat. Zet dat mengsel afgedekt weg op kamertemperatuur gedurende 12 uur. De lange rijstijd (ja: met een lange IJ!) is de prijs die je betaalt voor het niet hoeven kneden. Laat de oven, met de pan erin, op 260 graden komen en doe het opgevouwen, bebloemde deeg in de pan. Leg het deksel erop, sluit de oven en laat het brood een half uur bakken. Het brood moet dan zonder deksel nog een kwartier verder garen en op kleur komen.
op één lijn 51 1 e uitgave 2015 Gezondheidsrechtelijke kwesties Ons beroepsgeheim in het doolhof van het sociale domein DOOR MR. ARIE DE JONG, HUISARTS IN GOIRLE EN JURIST Wie heeft nog nooit het verzoek gehad om informatie te verstrekken aan een sociaal wijk team, home team of netwerk (jeugd) hulpverlening? Vaak betreft dit veelplegers, multiprobleemgezinnen, huiselijk geweld of bemoeizorg, maar sinds 1 januari 2015 kan het ook een verzoek zijn van het gemeentelijke intaketeam bij toegang tot de jeugdzorg. Hoe zat het ook alweer met ons beroepsgeheim? Van de actualiteitenrubrieken op TV worden we niet veel wijzer. Mag je als geheimhouder, in de casus van Els Borst, wel informatie aan Peter R. de Vries geven, maar niet aan de politie? Vaak wordt vanuit de genoemde teams ook nog beweerd dat informatie verstrekken mag, omdat we met zijn allen in het team zitten en dus een behandeleenheid vormen. Een ander gebruikt argument is, dat het achteraf informeren van de patiënt ook goed is. De nieuwste trend is dat het beroepsgeheim ondergeschikt is, wanneer er sprake is van bescherming van de menselijke waardigheid, vastgelegd in internationale verdragen. De nationale wetgeving is ondergeschikt aan internationale verdragen. Tijd om het beroepsgeheim in relatie tot wijkteams, in samenwerking met Gemeenten en andere samenwerkingsverbanden onder de loep te nemen. Beroepsgeheim Artsen en andere BIG-geregistreerden zijn geheimhouders op grond van de wet. Dit beroepsgeheim bestaat uit zwijgplicht en het verschoningsrecht. De zwijgplicht garandeert een geheimhouding van alles wat in de behandelrelatie ter kennis komt van de arts. Het verschoningrecht garandeert dat ook ten opzichte van de rechter de zwijgplicht wordt gehandhaafd. Dit waarborgt het beginsel van de persoonlijke autonomie, het recht op zelfbeschikking en de vrije toegang tot medische hulp. Alle drie zijn nodig als waarborg voor de menselijke waardigheid, in een bredere uitleg dan de hierboven genoemde menselijke waardigheid. Tegenover het zelfbeschikkingsrecht staat het beschermingsbeginsel, waar alleen in uitzonderlijke gevallen gebruik van gemaakt mag worden om de patiënt tegen zichzelf te beschermen. Er zal altijd een belangenafweging moeten worden gemaakt tussen deze beginselen. 38 Doorbreking beroepsgeheim Het beroepsgeheim is echter niet absoluut. Met uitdrukkelijke toestemming mag de geheimhouder doorbreken, maar hij hoeft dat niet altijd te doen. Op grond van een wettelijke verplichting moet de geheimhouder informatie verstrekken1 en in een conflict van plichtensituatie mag de geheimhouder zijn of haar beroepsgeheim doorbreken mits aan alle voorwaarden is voldaan2. Door recente nieuwe wetten3 is er veel veranderd en dus kunt u om informatie worden gevraagd over uw patiënten door samenwerkingsverbanden, sociale wijkteams, veiligheidshuizen maar ook in de ketenzorg. Vaak zijn dit geen BIG-geregistreerde zorgprofessionals, maar andere deelnemers van deze sociale teams. Het is soms lastig laveren met het beroepsgeheim, maar de BIG-geregistreerde loopt wel als enige het risico dat hij of zij zich voor de tucht-, straf- of civiele rechter moet verantwoorden. Daarom hieronder alles nog eens op een rij4. Doorbreking met toestemming Met toestemming van de patiënt mag de geheimhoudingsplicht worden doorbroken. Voorwaarden: • de toestemming moet vrij5, geïnformeerd en doelgericht6 worden verleend • duidelijk moet zijn aan wie de informatie mag worden verleend • er mag niet meer informatie worden verstrekt dan strikt noodzakelijk om het doel te bereiken Ook met toestemming is de geheimhouder niet verplicht om informatie te verstrekken als: • de verstrekking niet in het belang van de patiënt is • in strijd is met goed hulpverlenerschap • het algemeen maatschappelijk belang, dat burgers zich vrij tot een arts moeten kunnen wenden, in het geding is7 1 Denk aan de Wet op de lijkbezorging, de Wet publieke gezondheid 2 Denk aan de 6 cumulatieve criteria van Leenen (zie Op één lijn 41, 2011) 3 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, Jeugdwet 4 Zie ook ‘Het beroepsgeheim in samenwerkingsverbanden, een wegwijzer voor zorgprofessionals’, december 2014 5 Vrij wil zeggen dat de patiënt zo nodig de tijd krijgt om te beslissen 6 Met welk doel wordt de informatie gevraagd en een gerichte vraagstelling 7 Hoge Raad 26 mei 2009 (LUMC)
1 e uitgave 2015 Als er dan informatie wordt verstrekt, dient deze ook nog aan voorwaarden te voldoen: • de informatie moet feitelijk, juist en betrouwbaar zijn • geen conclusies of waardeoordelen te bevatten • geen informatie te bevatten die buiten het medisch terrein van de arts liggen of buiten zijn/haar competentie valt • niet meer informatie te bevatten dan voor het doel noodzakelijk • let op bij het bijsluiten van specialistenbrieven, dat daar niet meer informatie instaat dan waarvoor toestemming is. Tevens opletten dat er geen informatie in staat over andere personen dan de patiënt (familie anamnese, ziekte van familieleden) Doorbreking als wettelijk verplichting Als de wet het verplicht dan moet de zorgprofessional informatie aan derden verstrekken. Voorbeelden zijn: • De Wet op de lijkbezorging (invullen van de overlijdenspapieren) • De Wet publieke gezondheid (aangifte van besmettelijke ziekten) • De Zorgverzekeringswet (de zorgverzekeraar heeft het recht te controleren of de gedeclareerde zorg ook de geleverde zorg is) • De Wet BOPZ (melding dwangbehandelingen) Informatie op grond van bovengenoemde wetten moet ook, als er geen toestemming is van de patiënt. Een vreemde eend in de bijt is de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015, ingegaan op 1 januari 2015. Hierbij wordt de zorgverlener verplicht om informatie aan de gemeente te verstrekken mits de patiënt daarvoor zijn ondubbelzinnige en vrij gegeven toestemming heeft verleend! Dus een geval van wettelijke plicht mits toestemming8 (hier zal het laatste woord nog niet over gezegd zijn). In het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) mogen we ook wat van de gemeente verlangen. Het verdient aanbeveling om na te gaan of de gemeente aan haar verplichtingen heeft voldaan. We mogen, in het kader van de Wmo verwachten dat: • er waarborgen zijn omtrent privacy, met name beveiliging en geheimhouding van medische gegevens • dat bekend is wie er verantwoordelijk is voor deze gegevens en wie inzage heeft • de doelbinding wordt nagekomen (de informatie niet voor een ander doel gebruikt wordt dan waarvoor het gevraagd is) • dat de subsidiariteit en de proportionaliteit wordt nagekomen (kan het anders, kan het minder) • bewaartermijnen worden aangehouden • de registratie van de gegevens is gemeld aan het CPB • de bezwaar en beroepsprocedures geregeld zijn voor de burger met betrekking tot zijn medische gegevens 8 Wmo 2015, artikel 5.2.5 • dat de informatie plicht aan en het inzage recht van de patiënt geregeld is. Dit alles zou moeten volgens de stappen in de Privacy Scan VISD9 voor gemeenten. Tot dat dit allemaal duidelijk is, mag je als arts terughoudend zijn met het verstrekken van medische gegevens aan niet BIG geregistreerden, zeker in het begin, omdat lang niet alle gemeenten hun zaken op orde hebben. Conflict van plichtensituatie Als er geen toestemming is verkregen of verkregen kan worden maar de arts ernstige schade aan de patiënt of een ander kan voorkomen door informatie aan een derde te verstrekken, dan mag die informatie worden verstrekt met een beroep op een conflict van plichten, als aan alle onderstaande voorwaarden (cumulatief) is voldaan: Conflict van plichten, toetsingscriteria van Leenen10 1. Het is niet mogelijk om toestemming te vragen dan wel te krijgen. Alles is in het werk gesteld om dit wel te doen. 2. De arts is in gewetensnood door handhaving van zijn beroepsgeheim. 3. Het niet doorbreken van het beroepsgeheim kan voor een ander (verdere) ernstige schade opleveren. 4. Het doorbreken van het beroepsgeheim kan (verdere) ernstige schade aan een ander voorkomen. 5. Het geheim wordt zo min mogelijk geschonden. 6. De arts ziet geen andere weg dan doorbreking van het beroepsgeheim om het probleem op te lossen. 7. Uit de jurisprudentie blijkt dat overleg met een collega, die niet direct betrokken is, eigenlijk ook als een toegevoegd criterium gezien wordt. Noteer bij een conflict van plichten ook de gemaakte afwegingen in het dossier! Bij huiselijk geweld en kindermishandeling bestaat er bij een vermoeden al een meldrecht op basis van het stappen plan uit de meldcode.11 Tot slot Het beroepsgeheim en het verschoningsrecht hebben een belangrijke maatschappelijke functie in het waarborgen van de vrije toegang voor iedereen tot de gezondheidszorg. Onder de veiligheid van het beroepsgeheim kunnen vele moeilijke en vervelende zaken besproken worden en vaak tot een betere oplossing worden gebracht. Praat liever met uw patiënt dan over uw patiënt en beslis samen wat de beste oplossing is, waarbij het soms van belang kan zijn het beroepsgeheim te doorbreken, indien mogelijk met toestemming. Noteer uw overwegingen en afwegingen in het dossier en gebruik het bovenstaande als richtlijn in het doolhof van het sociale domein. 9 VISD, Verkenning Informatievoorziening in het Sociale Domein 10 H.J.J. Leenen, zie Handboek Gezondheidsrecht 11 ‘Op één lijn’ , nr. 49, 3e uitgave 2014 39 op één lijn 51
Op één Lijn is een uitgave van: Vakgroep Huisartsgeneeskunde FHML Maastricht University Postbus 616 6200 MD Maastricht op1lijn@maastrichtuniversity.nl www.huisartsgeneeskundemaastricht.nl www.familymedicinemaastricht.nl Based in Europe, focused on the world. Maastricht University is a stimulating environment. Where research and teaching are complementary. Where innovation is our focus. Where talent can flourish. A truly student oriented research university.
1 Online Touch