32

tos Kinderen met TOS vinden het soms moeilijk om te praten: ze zeggen bijvoorbeeld geen gedag, geen ‘dankjewel’ of ‘alsjeblieft’. DE SIGNALEN VAN TOS Hoe TOS er precies uitziet, kan verschillen. Daarnaast veranderen de problemen waar kinderen tegenaan lopen vaak als kinderen ouder worden. De belangrijkste signalen van TOS zijn: • De ontwikkeling van taal en spraak loopt achter bij leeftijdgenootjes en verloopt soms ook echt anders. Een kind maakt bijvoorbeeld niet alleen kortere zinnen dan leeftijdgenootjes, maar maakt ook fouten met de woordvolgorde. • Ondanks de extra ondersteuning van de logopedist verbetert de uitspraak en de taalontwikkeling niet of niet genoeg. Bij een kind met TOS merk je vaak dat er problemen zijn met zinsbouw, werkwoordsvormen, taalbegrip, woordenschat, taalgebruik en spraak. Vaak heeft een kind niet op al deze punten problemen: een kind kan taal dan bijvoorbeeld wel goed begrijpen, maar vindt het moeilijk om zelf zinnen te maken. ZINSBOUW Het maken van zinnen begint als een kind woorden gaat combineren. Dit gebeurt meestal rond het tweede levensjaar en begint met het zeggen van losse woorden, zoals ‘papa, mama, ja’. Daarna volgen korte zinnen en uiteindelijk kan een kind hele zinnen maken die kloppen volgens de taalregels. Sommige kinderen met TOS maken veel simpelere en kortere zinnen dan leeftijdgenoten. Of ze zetten woorden op de verkeerde plaats in de zin of laten woorden weg. Ze gebruiken de lidwoorden ‘de’ en ‘het’ vaak niet juist of laten ze weg. Sommige kinderen hebben moeite met woorden zoals ‘ik, mij, hij, zij, jou, hem’. Of ze maken minder lange zinnen met de woorden ‘maar, en, want, als of omdat’. En als ze dit op een gegeven moment wel gaan doen, dan is het vaak met meer fouten dan kinderen zonder TOS. WOORDVORMING Kinderen met TOS hebben meer moeite met het vormen van woorden. Zo vinden zij het vaak lastig om werkwoorden goed te gebruiken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het woord ‘lopen’. ‘Liep’ en ‘gelopen’ vinden zij moeilijk om te gebruiken, dus maken ze er vaak ‘loopte’ en ‘geloopt’ van. Ook als ze deze fase in de taalontwikkeling al voorbij zijn. TAALBEGRIP Sommige kinderen met TOS begrijpen taal minder goed, maar als ouder merk je dit niet altijd op. Soms lijkt een kind je te begrijpen omdat het doet wat je gevraagd hebt. Bijvoorbeeld na het voorlezen van een boek, zeg je: ‘Leg het boek maar in de mand.’ Je kind legt het boek in de mand. Het is nu de vraag of je kind de opdracht begreep, of dat je kind uit de situatie opmaakte wat er verwacht werd. Het kan zijn dat je kind in een andere situatie, op een andere plek, een opdracht met het woord ‘in’ niet begrijpt. Kinderen met problemen in het taalbegrip hebben moeite met het uitvoeren van ongewone opdrachten zoals: ‘Leg je schoenen op het bed’. Opdrachten die bestaan uit twee onderdelen geven vaak problemen, zoals: ‘Leg het speelgoed maar in de blauwe kist onder de tafel’. Ook lange zinnen en vraagzinnen met de woorden ‘wie, wat, waar, waarom, wanneer en hoe’ kunnen zij niet altijd begrijpen. WOORDENSCHAT Het totaal aan woorden dat een kind begrijpt en gebruikt, noemen we de woordenschat. Meestal is de woordenschat van een kind met TOS kleiner dan die van leeftijdgenoten. Kinderen met TOS begrijpen woorden soms niet goed genoeg, omdat deze onduidelijk voor hen zijn. De problemen waar kinderen met TOS tegenaan lopen veranderen vaak als ze ouder worden. 32 | VAN NUL TOT TAAL - ouders

33 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication