48

Over de oorsprong van het orgel staat niets met zekerheid vast. Stijlkritisch dateert de orgelkast, in Lodewijk XV-stijl van ± 1775. Het staat vast dat dit instrument niet gebouwd werd voor deze kerk. Misschien is het afkomstig uit een door Jozef II afgeschaft klooster (1783), samen met de borstwering van het doksaal, afkomstig van een vroegere communiebank. (Jozef II, wilde de kerk ondergeschikt maken aan de staat) De kerk werd in 1793 door de Fransen geplunderd, ze namen vooral zilverwerk en de klokken mee, het is mogelijk dat er toen ook orgelpijpen verdwenen. Wie het orgel bouwde blijft een vraag: om reden van het zeldzame onderwerk van het orgel, denkt men aan Jean-Joseph Vander Haeghe uit Rijsel, die een soortgelijk onderwerk bouwde in Reningelst (1780) en in Krombeke (1789). Of is Jean-François Guilmant uit Sint-Omaars de bouwer: om reden dat de naam “François Guilmant 1798”, in stuntelig schrift geprikt staat in het orgelbuffet. In dit geval zou het orgelmeubel, zonder pijpwerk, eerst na de “Beloken Tijd” door de kerk zijn aangeschaft. (met Beloken Tijd wordt in de Zuidelijke Nederlanden de tijd bedoeld van ongeveer 1796 tot 1801, de tijd van de Franse bezetting. “Beloken” is het voltooid deelwoord van “beluiken”: van luiken voorzien. Het was dus de tijd waarin dingen niet openlijk gedaan konden worden) Dit wordt echter tegengesproken door een aantekening in de kerkrekening van 1836 i.v.m. het terugplaatsen van pijpwerk: “’t welk is weggenomen geweest door de troepen tijdens de Franse Omwenteling” Over het orgel schrijft Fr. Loncke in de Ware Vlaming (jan. 1883, blz 79): “De kerkorgel wierd eerst gezet in de andere eeuwe …” Na het hervatten van de openbare eredienst in 1802, werd het orgel, naarmate er geld beschikbaar was, opnieuw uitgerust met pijpwerk. René Germain, orgelbouwer uit Ieper, plaatst in 1803 enkele spelen in het hoofdwerk: o.m. de thans nog bestaande frontpijpen. 1823-1824, vervolledigt Philippus Liem, timmerman te Izenberge en amateur-orgelbouwer, het hoofdwerk met Nasard, Flûte en Clairon. Vanaf 1826 wordt zijn zoon Franciscus genoteerd, die in 1831 het klavier uitlengt. In 1836 het onderwerk uitrust met Prestant, Bourdon en Flûte en in 1840 het hoofdwerk voorziet van een Fourniture. In 1845 plaatste Simon-Gerardus Hooghuys uit Brugge drie nieuwe spelen: Viola, Quintadena en Fourniture. Hij vernieuwde ook de twee klavieren. In 1852, een grote en grondige herstelbeurt door Petrus Loncke, orgelbouwer te Hoogstade. Hij breidde de Fourniture uit met een derde rang. In 1866 leverde hij een nieuwe windlade met pijpwerk voor het onderwerk en een blaasbalg. In 1883 brengt hij een aangehaakt pedaal aan. Zeven jaar later plaatst zijn zoon Frederik een Salicional 4 en een Violon 8. Op de C-pijp van de Prestant staat: “Laus Deo-Frederik Loncke eesen 1901”.

49 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication