38 SERIE DE MINISTERIES DOOR: MIEL GROTEN FOTO: JACO KLAMER / ANP-HH Ooit waren het twee prestigieuze reuzendepartementen: Binnenlandsche Zaken en Koloniën. In de twintigste eeuw slankten beide ministeries echter zo ver af, dat hun overgebleven taken verrassend goed bij elkaar passen. BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EEN CURIEUZE COMBINATIE De combinatie van binnenlandse zaken met de aangelegenheden van juist ver buiten Nederland gelegen gebieden roept de vraag op hoe deze beleidsterreinen in hetzelfde ministerie zijn beland. Inderdaad vielen ze oorspronkelijk beide onder hun eigen ministerie, en niet het minste: ‘Binnenlandse Zaken’ was in het verleden verantwoordelijk voor een zeer brede portefeuille en ‘Koloniën’ was een prestigieus departement met een duidelijke Indische invloed. Het ministerie van Binnenlandse Zaken wordt traditioneel het ‘moederdepartement’ genoemd: veel beleidsterreinen die nu hun eigen, gespecialiseerde ministerie hebben – cultuur, onderwijs, economische zaken, volksgezondheid, landbouw – waren oorspronkelijk onderdeel van dit ene ministerie. Vanaf de vestiging van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813-1815 kreeg het departement immers zeggenschap over alle terreinen die niet van oudsher tot het takenpakket van de overheid behoorden (en onder de ministeries van Buitenlandse Zaken, Oorlog en Financiën vielen), maar wel de verantwoordelijkheid van de nieuwe natiestaat werden. En zo waren in 1815 de ambtenaren van het ministerie van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor het toezicht op het binnenlands bestuur, onderwijs, landbouw, kerkelijke zaken en de openbare gezondheid. De basis voor de vele verantwoordelijkheden van het ministerie was gelegd in de Bataafse en Franse tijd. Met de eerste Nederlandse grondwet, of Staatsregeling, van 1798, waren drie agentschappen opgericht voor de binnenlandse aangelegenheden van de Bataafse Republiek. Daaronder vielen niet alleen het dijktoezicht en de economie, maar ook het beschermen van de republiek tegen mogelijke samenzweringen en het handhaven en verbreiden van de nieuwe liberale ideeën, zoals de persvrijheid. In 1801 werden de agentschappen samengevoegd tot het departement van Binnenlandse Zaken, waarmee het latere ministerie werd geboren. Het takenpakket bleef in de basis hetzelfde, maar in de rumoerige Bataafse en Franse tijd werden regelmatig beleidsterreinen toegevoegd en (weer) onttrokken. Het nieuwe ministerie van Binnenlandse Zaken van 1815 hield in de eerste jaren van zijn bestaan niet alleen het brede takenpakket in ere, maar ook de vele reorganisaties. Dit kwam deels door het piepjonge staatsbestel, in een tijd waarin men in Europa überhaupt nog moest aftasten hoe een moderne staat precies moest functioneren. Maar het is ook op het conto te schrijven van de ijverige micromanager koning Willem I, altijd op zoek naar manieren om ’s lands bestuur doelmatiger te maken. In ieder geval bleef vanaf 1825 de naam ‘Ministerie van Binnenlandsche Zaken’ ongewijzigd. DE MINISTERIES Historici van de Radboud Universiteit staan in deze serie stil bij de geschiedenis van belangrijke ministeries. Wat moeten de bewindspersonen over hun ministerie weten? Deel 6: Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties UITDIJEND PAKKET Het takenpakket van het departement werd na de Belgische revolutie van 1830 stabieler. Toch bleef het, langzaam maar zeker, groeien. In de loop van de negentiende eeuw was of werd het ministerie verantwoordelijk voor binnenlands bestuur, waterstaat, nationale nijverheid (vanaf 1841), milities en schutterijen, onderwijs, kunsten en wetenschappen, het armenwezen, en voorts nog voor een reeks kleinere taken waaronder de bosbouw, de jacht, de spoorwegen en de gevangenissen. De bekendste minister uit deze tijd moet Thorbecke zijn, die – zoals lang gebruikelijk was – het ministerie bestierde tijdens zijn drie premierschappen en in 1872 in het harnas stierf. Thorbecke had het uitgedijde takenpakket van het ministerie nog hartstochtelijk verdedigd vanuit het idee dat het ministerie, en daarmee de premier, tegenmacht moest kunnen uitoefenen versus de meer specialistische ministeries, het parlement en de vorst. In de kringen van politiek en bestuur kwam eind negentiende eeuw echter steeds sterker het idee op dat één minister nooit al die uiteenlopende beleidsterreinen de aandacht kon geven die ze verdienden, in lijn met de veranderende opvattingen over de rol van de staat. En zo begon het grote afstoten: in 1877 verdwenen de zorg voor waterstaat, de spoorwegen en de nijverheid (waaronder een groot deel van het landbouwbeleid) naar hun eigen ministeBINNENLANDS BESTUUR - WEEK 23 | 2021
39 Online Touch Home