15

Blik op Zeewolde - 30 juni 2021 babys 15 Goochelaar Vannacht voelde ik me een goochelaar. Het kwam niet door de draaiende ventilator die ons koelte toewuifde. Waar bepaalde illusionisten hun blonde haren flink laten wapperen, zat het mijne in een nette knot. Ik had geen toverstafje en riep geen Abracadabra of Wingardium-Leviosa. Ik had slechts een vliezenbreker klaarliggen en fluisterde: ‘Zuchten-Lidazuchten,’ of: ‘Pers-maar-weer-Lida, goedzo.’ Misschien kwam het door de magie van het zilveren maanlicht, of omdat ik de barende onder een dun blauwwitgestippeld lakentje haar werk liet doen. Af en toe lichtte ik het laken op om de vordering te bekijken. De grote lampen bleven gedimd, en we praatten zachtjes. Zelfs de barende kreunde nagenoeg onhoorbaar, want: de kleine jongen was wakker. Hij zat pontificaal bij zijn vader op schoot, compleet met speen, rode brandweerauto en bruine knuffelbeer. Wakker geworden door ons gestommel midden in de nacht, geen oppas voor handen en dit alles juist rond het tijdstip dat zijn aankomende broertje of zusje tevoorschijn wilde komen. ´Wat kunnen we het beste met Bertwin doen?’ had Lida eerder die nacht gevraagd. ‘Lekker laten slapen,’ was mijn simpele antwoord. Tot hij liefjes om zijn moeder riep. Het roepen dat allengs over ging in huilen en harder huilen, en nog harder huilen met lange uithalen. Lida was niet bij machte om naar hem toe te snellen voor troost. Pappa’s pogingen liepen uit op niets. Zelf bleef ik sowieso buiten beeld, een vreemde aan bed zou de boel alleen maar verergeren. Oma bellen? Buurvrouw ene kant, andere kant? Respectievelijk: te ver weg: nee kent hij amper, en: op vakantie. ‘Haal hem maar uit zijn ledikantje, we doen net of er niets aan de hand is,’ zei Lida dapper maar vastberaden. Luisteren naar Bertwins gehuil was voor haar slechter te verdragen, dan de inspanning die het zou kosten om geluidloos de pijn Maria Janne Een schattig dochtertje van een nette zes pond werd geboren op een redelijk saaie doordeweekse dinsdag, de 21e januari 1964. Het was de huisarts die de voorspoedige thuisbevalling begeleidde, het was rond acht uur in de ochtend, een graadje boven nul, bewolkt maar droog. Waar hij ongeveer dertien maanden ervoor tijdens een kerstconcert werd weggeroepen -in smoking en op lakschoenen- om enkele minuten na middernacht de stamhouder op de wereld te zetten, arriveerde de dokter deze maal in de veel minder spectaculaire, maar onberispelijk gestreken witte jas. De baby draaide lege artis hechtingloos naar buiten en zo werd het gehele bevallingsgebeuren mooi voor de start van het ochtendspreekuur afgerond. Het kostte de kraamvrouw moeite om de verplichte tien dagen bedrust te houden, maar ze luisterde gedwee naar de strenge kraamzuster. Ze herinnerde zich de doopplechtigheid op eerste kerstdag, krap negen dagen na de geboorte van haar eersteling, de dominee die het zo bijzonder vond een kerstkindje te dopen, het kussentje wat ze nodig had en een winter, koud genoeg voor de Elfstedentocht. Reinheid, rust en regelmaat predikte de zuster. ‘U zult het nog druk genoeg krijgen.’ Anderhalf jaar na de dochter volgde een zomerzoontje om het gezin compleet te maken. In het fotoalbum prijkt zijn geboortekaartje naast een foto van twee peutertjes in de zandbak met zonnehoedjes op. Alsof zij daar wachtten terwijl het kindje geboren werd. Zo groeide het meisje op als middelste tussen twee broers. Ze hield van boompje-klimmen en niet van borduren of breien. Ze wilde balletdanseres worden, of peuterjuf, vervolgens lagerschooljuf en toen wist ze het zeker: politieagente. Ze ging een jaartje au-pair, verkocht ijsjes in de zomermaanden, werkte bij C&A, in een slagerij, en de bejaardenzorg, werd afgewezen voor de politieopleiding omdat ze te jong was en leerde, om tijd te overbruggen, voor verpleegster. Het was inmiddels 1985, er werd eindelijk weer een Elfstedentocht verreden, en ja, ze wilde nog steeds bij de politie. Tot ze stage liep op de kraamafdeling van het Haagse BethlehemZiekenhuis en een verloskundige aan het werk zag… Haar moeder zei: ‘Moet dat nou?’ toen ze aankondigde weer te gaan studeren, maar ze overtuigde haar ouders van het feit dat dit echt haar roeping was en verkreeg de benodigde studiefinanciering. Het eerste jaar bleef ze zitten, waardoor ze bijna afhaakte, maar haar toenmalige verkering -nu alweer 30 jaar haar man en vader van hun twee dochters- zei dat hij afhaken slap vond. Ze zette door. Een geboorte op deze feestelijke dag, dat maakt het alleen nog maar feestelijker! Is het een meisje? Dan kan ze ballerina worden, of juf, of politievrouw of misschien wel verloskundige. Lege artis= volgens de regelen der kunst. te doorstaan. Het kraambed stond niet op klossen. Om het bed te verhogen lag er op de kraamkant een extra eenpersoonsmatras. Het hoogteverschil tussen berg en dal zorgde dat Bertwin, zonder besef van al het gedoe op de bergtop, op zijn gemakje in het veilige ravijn kon bivakkeren. Pappa zat in een relaxte kleermakerszit samen met peuter, brandweerwagen en beertje. ‘Broembroem, mamma, broem,’ zei Bertwin ietwat slissend vanwege de speen. ‘Ja lieverd,’ mompelde Lida, ‘…altijdis-Kortjakje-zieeeeeek.’ Vader en zoon wiegden mee op het ritme en hadden geen idee wat zich afspeelde onder het gestippelde goocheldoek. Lida gaf geen krimp terwijl het kindje uit haar gleed en ik het met een boogje op haar buik liet belanden. ‘Broembroem.’ Toen de baby het op en huilen zette, veerde Bertwin op. ‘Broe-huh-m?’ Werkman ‘Hee, Bob de Bouwer die voor me open doet!’ Geruit overhemmetje, spijkerbroek, bretels, gereedschapsriem compleet met schroevendraaiertjes, rode veiligheidshelm, stoer en schattig tegelijk. ‘Nee, ik heet Werkman.’ Hij heeft er een gewichtige zware stem bij opgezet. ‘Luuk is naar sgool en nou ga ik pappa helpen met de sguur bouwen!’ ‘Zohee, Werkman, da’s mooi.’ Hij rent richting tuin, waar ik zijn vader naast een enorme stapel planken zie. In de keuken tref ik Monique, ze zet ontbijtbordjes in de gootsteen en veegt de laatste kruimels van tafel. ‘Goh, ben je er al?’ tijdens het koffiedrinken. Werkman graaft luidruchtig in de doos met Lego, Jack schenkt twee mokken tot de rand toe vol en Monique ploft, met de vaatdoek nog in de handen geklemd, naast me neer. ‘Phoephoe, dat was er weer eentje…’ Werkman heeft kennelijk het speelgoedje gevonden wat hij zocht en gaat aan de andere kant van zijn moeder zitten. ‘Kijk, mamma, mamma, mahmaaah, mammaatje…’ Mamma heeft de ogen alweer dicht. ‘Mamma, zal ik de bank doorzagen?’ ‘Laten we… dat maar… niet doen… hè?’ Monique fluistert het tijdens het uitblazen van de wee. Werkman fluistert terug: ‘Mamma…, pssst..., kijk…, het is niet echt hoor…, het is maar…, Lego…’ ‘Oh, dan is het wel goed.’ Ook ik denk, ach, een speelgoedzaagje van nog geen twee centimeter groot, wat kan ons gebeuren? ‘Jack zei dat de vaart erin zat, dus ik ben meteen maar vertrokken.’ Waarschijnlijk heeft Werkman zijn vader ingelicht over de komst van Babydokter want ze komen samen weer naar binnen. ‘Ik zou vandaag de schuur gaan bouwen, wat denk jij? Wil je koffie?’ Monique ziet wat bleekjes, zij wil geen koffie. Ze heeft de ogen dicht gedaan en aan de witheid van knokkels zie ik hoe hard ze in het vaatdoekje knijpt. Ik installeer me op de bank, zo kan ik de weeën van Monique observeren ‘Roarrrr! ROAAAAAAARRRRRRR! ROARROARROARRRRRRRRR!' Van schrik veren we een halve meter van de bank omhoog, ik mors bijna met mijn koffie. Werkman produceert hier met gemak het aantal decibellen horende bij een originele Black&Decker Kingsize kettingzaag en completeert zijn imitatie met bijpassende kingsize zaagbewegingen. ‘ROOOAAAARRRRR!!’ -Dingdong- Gered door de bel. Daar is oma. Werkman mag mee met helm en al. We zwaaien hem vrolijk uit. Vervolgens duikt Monique echt in de weeën, de remmen kunnen eindelijk volledig los, en zo wordt om zeven minuten over elf onze relatieve stilte wederom doorbroken. Deze maal vanwege het krachtige huilgeluid van Werkmannetje numero drie. ROOAAR! Hij zag de baby, hief zijn hoofd met een ruk omhoog, liet het speentje uit zijn mond vallen en staarde recht naar boven. Ik volgde zijn blik. Hij speurde naar een luikje, een gat of een opening en kon het niet bevatten. Keek weer naar de baby en spiedde nogmaals het plafond van voor naar achter af. Toen wees hij naar mij. Ik glimlachte vriendelijk, maakte een kleine buiging en zei: ‘HocusPocusPilatusPas, ik wou dat er een baby was!’ Vooropgesteld; ik ben geen verloskundige geworden enkel en alleen omdat ik baby’s zo schattig vind en ze constant in mijn armen wil houden. Het gaat me om de mens in het algemeen. De bijzondere band met elk stel dat zich meldt voor het laten begeleiden van hun zwangerschap. Het zit hem in het onbeschrijfelijke wat je iedere keer mag meebeleven bij het zien van een geboorte. Een hoofdje wat tevoorschijn komt, het lijfje, en daar is opeens een baby. Roze huilend en een beetje verfomfaaid vanwege zijn tocht door het krappe baringskanaal. Als ze dan zo vers bij mamma op de borst liggen, en ik zie de blijdschap, de ontlading, de stiekeme traan bij pappa, de opluchting en de onvoorwaardelijkheid van liefde, ja, dan kan ik wel zeggen: ‘Dit is het plaatje waar ik enorm van houd.’ ‘Wat goochel je toch met onze baby,’ zei mijn broer toen ik zijn dochtertje, na haar geboorte, woog, opmat, beluisterde en met vaste hand van top tot aan de petieterige teentjes secuur nakeek. Hij bewonderde mijn handigheid, -hij had mij nooit live aan het werk gezien- en verbaasde zich over de relaxedheid waarmee de baby zich door mij liet onderzoeken. Was ik tot dan toe slechts zijn kleine zusje. ‘Stond daar -bij onverwachte afwezigheid van de gynaecoloog en plotselinge aanwezigheid van onbedwingbare persdrang- opeens Mevrouw de Verloskundige,’ vertelde hij me later. Ook al was ik in eerste instantie incognito mee ter support, ook al was ik in een voor mij vreemd ziekenhuis en ook al liet ik me bijna overrulen door een coassistent die op wachten aandrong. Toentertijd was ik ruim tien jaar verloskundige en na het wisselen van enkele blikken met mijn verhit strijdende schoonzus begreep ik; “wachten” is geen optie hier, en zo coachte ik mijn eigen nichtje soepeltjes de wereld in. De gynaecoloog verscheen pas halverwege de derde acte, net toen de placenta spatloos het opvangbekkentje ingleed. De dokter knikte goedkeurend, plaatste mij zonder enige aarzeling “in charge”: ‘Jij kunt het kind ook nakijken?’ en verdween ijlings weer van het toneel, de panden van zijn onbespetterde doktersjas vrolijk achter hem aan flapperend. Ik was me onbewust van mijn zogenaamde goochelarij. Het zijn Haptonomische handgrepen die ik ooit leerde, waarbij het kindje zich voegt naar je hand. Als je in die tien jaar ruim duizend baby’s in handen hebt gehad, voelt het allemaal zo vanzelfsprekend. Dat het op gegoochel lijkt voor het toekijkend publiek, heb ik niet meer door. Handigheid zou ik het noemen. Ik, die vroeger amper een baby mocht vasthouden van mijn moeder: ‘Nee Majanne, doe maar niet, jij laat toch altijd alles vallen.’ Een uitspraak die mijn broer vast ergens in zijn achterhoofd had opgeslagen, net zoals de boze kleine ik. Misschien koos ik daarom voor dit beroep. Gewoon om mijn moeder het tegendeel te bewijzen. Al zal ik zelden een baby ongevraagd uit de wieg halen, bij een: ‘Wil jij even vasthouden?’ strek ik mijn armen subiet naar de kleine uit. ‘Ja! Hier met dat wolkje.’

16 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication