0

DE GEZONDE LEER VERSIEREN DE TITUS-BRIEF vers voor vers besproken André Piet Stichting GoedBericht

Colofon Titel: DE GEZONDE LEER VERSIEREN DE TITUS-BRIEF, vers voor vers besproken © 2024 André Piet, goedbericht.nl Eerste druk: juni 2024 Uitgever: Stichting GoedBericht, Rijnsburg Alle rechten voorbehouden Samenstelling: EON, evangelieomniet.nl Cover ontwerp: Art den Boer Foto cover © AdobeStock Technische realisatie: Cora Sanders, Schrijverspunt ISBN 978-94-6266-713-6 NUR 707

INHOUD Titus 1:1 – Paulus, slaaf en apostel 9 Titus 1:1 – geloof van uitverkorenen van God 10 Titus 1:1 – waarheid die naar de goede verering is 11 Titus 1:2 – op hoop van aeonisch leven 12 Titus 1:2 – de God die niet liegt 13 Titus 1:2 – beloofd vóór aeonische tijden 14 Titus 1:3 – nu geproclameerd 15 Titus 1:3 – God onze Redder 16 Titus 1:4 – Titus, mijn waar kind 17 Titus 1:4 – genade en vrede 18 Titus 1:5 – op Kreta achtergelaten 19 Titus 1:5 – om deze reden 20 Titus 1:5 – ouderen, senioren 21 Titus 1:6 – onaanklaagbaar 22 Titus 1:6 – man van één vrouw 23 Titus 1:6 – geen kinderen in opspraak 24 Titus 1:7 – de opziener 25 Titus 1:7 – huisbeheerder van God 26 Titus 1:7 – contrast 27 Titus 1:8 – gastvrij en bezonnen 28 Titus 1:8 – rechtvaardig, integer, zelfbeheerst 29 Titus 1:9 – het betrouwbare woord hooghouden 30 Titus 1:9 – aanmoedigen in de gezonde leer 31 Titus 1:9 – tegensprekers ontmaskeren 32 Titus 1:10 – ijdel gezwets 33 Titus 1:11 – de mond snoeren 34 Titus 1:12 – een Kretenzer die de waarheid spreekt 35 Titus 1:13 – scherp 36 Titus 1:14 – afkeren van de waarheid 37 5

Titus 1:15 – rein in denken en geweten 38 Titus 1:16 – schijnheilige praatjes 39 Titus 2:1 – maar jij! 40 Titus 2:2 – oude mannen 41 Titus 2:3 – oude vrouwen 42 Titus 2:4 – jonge vrouwen (1) 43 Titus 2:5 – jonge vrouwen (2) 44 Titus 2:5 – jonge vrouwen (3) 45 Titus 2:6 – jongere mannen (1) 46 Titus 2:7 – een voorbeeld betonend 47 Titus 2:7 – onbedorven en eerbaar in de leer 48 Titus 2:8 – een gezond onaanvechtbaar woord 49 Titus 2:9 – de boodschap aan slaven 50 Titus 2:10 – de leer van God onze Redder versieren 51 Titus 2:10 – de leer versieren 52 Titus 2:11 – alle mensen! 53 Titus 2:12 – opvoedende genade 54 Titus 2:12 – verloochenen als bijproduct 55 Titus 2:12 – oneerbiedigheid versus eerbiedig 56 Titus 2:12 – wereldlijke begeerten versus bezonnenheid 57 Titus 2:13 – de gelukkige hoop! 58 Titus 2:13 – de verschijning van de heerlijkheid 59 Titus 2:14 – Christus’ overgave 60 Titus 2:14 – voor Zichzelf een volk reinigen 61 Titus 2:14 – ijveraar van voortreffelijke werken 62 Titus 2:15 – met alle gezag 63 Titus 3:1 – onderschikken aan overheden 64 Titus 3:1 – nog eens: onderschikken 65 Titus 3:1 – schikken, tot elk goed werk gereed 66 Titus 3:2 – laster en vechtlust vs. inschikkelijkheid 67 Titus 3:2,3 – bescheidenheid betonen aan alle mensen 68 Titus 3:3 – van dwaas tot erger 69 Titus 3:3 – zwart-wit 70 6

Titus 3:4 – maar toen… 71 Titus 3:5 – naar Zijn ontferming 72 Titus 3:6 – bad van wedergeboorte 73 Titus 3:6 – rijkelijk uitgegoten 74 Titus 3:7 – gerechtvaardigd in Zijn genade 75 Titus 3:7 – lotbezitters 76 Titus 3:7 – ons universeel lotbezit 77 Titus 3:7 – hoop van aeonisch leven! 78 Titus 3:8 – het woord is betrouwbaar! 79 Titus 3:8 – voortreffelijke werken 80 Titus 3:9 – dwaze vragen en geslachtsregisters 81 Titus 3:9 – ruzies en gevechten over de wet 82 Titus 3:10 – een sektarisch mens (1) 83 Titus 3:10: een sektarisch mens (2) 84 Titus 3:11 – een sektarisch mens (3) 85 Titus 3:12 – overwinteren in Nikopolis 86 Titus 3:12 – Tychikus 87 Titus 3:13 – Zenas de wetgeleerde 88 Titus 3:13 – Apollos 89 Titus 3:14 – niet onvruchtbaar 90 Titus 3:15 – groeten & afsluiting 91 Bijbelteksten: werkvertaling op basis van Interlinear Scripture Analyzer (scripture4all.org). 7

Titus 1:1 – Paulus, slaaf en apostel Paulus, slaaf van God, apostel echter van Jezus Christus… Een nieuwe brief van Paulus ligt voor ons om te worden besproken: de Titus-brief. Geen brief aan een ekklesia maar een persoonlijke brief van Paulus aan zijn medewerker Titus. Wie deze Titus was en wat de achtergrond en aanleiding is van Paulus’ schrijven zal tijdens de bespreking vanzelf aan de orde komen. Althans, wanneer de inhoud van de tekst daar aanleiding voor geeft. Dat Paulus zich in de aanhef van deze brief introduceert als “slaaf van God” is tamelijk uniek. Wij kunnen het ons misschien moeilijk voorstellen, maar in de Bijbel heeft het begrip ‘slaaf’ beslist niet de louter negatieve lading die het tegenwoordig bij ons wel heeft. Een slaaf is een lijfeigene die geacht wordt 24-7 in dienst te zijn van zijn heer. Maar ook iemand die voor rekening is van zijn eigenaar omdat deze geacht wordt voor hem zorg te dragen. Dat is de verhouding waarin Paulus zich tot God verstaat. Hij is niet van zichzelf maar eigendom van God. Ten opzichte van Jezus Christus echter typeert Paulus zich hier als apostel, dat wil zeggen: als afgevaardigde. Hoogst persoonlijk geroepen op de weg naar Damascus om Gods genade die reddend is verschenen aan alle mensen (Tit.2:11), bekend te maken! 9

Titus 1:1 – geloof van uitverkorenen van God Paulus, slaaf van God, apostel echter van Jezus Christus, naar geloof van uitverkorenen van God en besef van waarheid die naar [de] goede verering is… Opmerkelijk dat niet één keer in dit vers een bepaald lidwoord (= de, het) wordt gebruikt. Paulus spreekt niet van het geloof van de uitverkorenen maar van “geloof van uitverkorenen van God”. Niet “het geloof” d.w.z. hetgeen geloofd wordt is hier het onderwerp maar het feit dat uitverkorenen van God geloven. Buiten Paulus’ apostelschap om is dat bepaald geen vanzelfsprekend gegeven. Uitverkiezing in Israël was vooral een kwestie van afstamming. Israëlieten zijn uitverkoren omdat zij deel uit maken van het nageslacht van Jakob. En zo was men uitverkoren om als Leviet of priester dienst te doen in de tempel op basis van afkomst. Maar Paulus is een apostel van Jezus Christus “naar geloof van uitverkorenen van God”. Uitverkoren is men niet op grond van DNA of prestaties maar omdat men gelooft. Behalve “geloof” (=vertrouwen) is ook “besef van waarheid” karakteristiek voor “uitverkorenen van God”. Daaraan kunnen ze worden herkend. Degenen die God heeft uitverkoren geloven en hebben besef van waarheid door wat Paulus als afgevaardigde van Jezus Christus mocht bekendmaken. Dat woord maakte hen gelovig en daardoor ontving men besef van waarheid. 10

Titus 1:1 – waarheid die naar de goede verering is Paulus, slaaf van God, apostel echter van Jezus Christus, naar geloof van uitverkorenen van God en besef van waarheid die naar [de] goede verering is… Het is typisch Paulus die hier aan het woord is: compact en met vele zinswendingen. Als tweede kenmerk waar zijn apostelschap van Jezus Christus mee in overeenstemming is noemt hij “besef van waarheid die naar [de] goede verering is”. “Besef van waarheid” is meer dan alleen kennis van waarheid. Het gewone woord voor kennis is in het Grieks ‘gnosis’ maar hier gebruikt Paulus het woord ‘epi-gnosis’, dat is wat ‘op-kennis’ gebaseerd is. Ons woord ‘besef’ benadert de betekenis daarvan wellicht het beste. Wie besef heeft van waarheid realiseert zich het belang ervan en is daarvan doordrongen. Het “besef van waarheid” waar Paulus op doelt is “in overeenstemming met” of “naar goede verering”. ‘Goede verering’ is een vrij letterlijke weergave van het ene Griekse woord ‘eusebia’. Van oudsher wordt het vertaald met ‘godsvrucht’ (van het Duitse ‘Gottesfurcht’ – Godsvreze) als verwijzing naar de bekende frase “de vreze des HEREN”. ‘Goede verering’ duidt op een houding van eerbied en ontzag voor de almachtige GOD die alles een plaats toewijst. ‘Goede verering’ houdt in: “God als GOD verheerlijken en danken” (Rom.1:21). 11

Titus 1:2 – op hoop van aeonisch leven …op hoop van aeonisch leven, dat de God die niet liegt, beloofde vóór aeonische tijden… Na de eerder genoemde eigenschappen van Paulus’ apostelschap volgt hier het derde kenmerk. Hij wijst op de grondslag van zijn apostelschap: het is “op grond van hoop”. Deze hoop is een “gelukkige hoop” (vergl.2:13) en bovendien zeer vast omdat ze gebaseerd is op het woord van de God die niet liegt. De hoop hier is die “van aeonisch leven”. Gewoonlijk wordt deze term vertaald met “eeuwig leven” en dat mag, mits men er op bedacht is dat ‘eeuwig’ niet verwijst naar ‘eeuwigheid’, maar naar ‘eeuw’. Het woord betekent dus: eeuw-ig. Aeonen in de Bijbel zijn wereldtijdperken met zowel een begin als een einde. Het aeonische leven is in de Schrift de benaming van het leven van “de toekomende aeon” (Luc.18:30). Die aeon vangt aan als de huidige boze aeon plaats zal maken voor Christus’ heerschappij in “de duizend jaren” en Gods wil “zal geschieden in de hemelen alzo ook op de aarde”. Israël en Jeruzalem zullen op aarde toonaangevend zijn onder leiding van Christus… samen met de ekklesia die Zijn lichaam is met een hemelse positie. En dan te bedenken dat die aeon nog maar het begin is. Het LEVEN zal steeds helderder gaan stralen! 12

Titus 1:2 – de God die niet liegt … op hoop van aeonisch leven, dat de God die niet liegt, beloofde voor aeonische tijden… De woorden die God uitspreekt zijn zeer veelbelovend, maar dat op zichzelf maken deze woorden nog niet uniek. Ook woorden van mensen kunnen veelbelovend zijn, denk maar aan schoonklinkende beloftes die politici doen tijdens verkiezingscampagnes. Maar wat heb je aan veelbelovende lieden die niet in staat blijken hun woorden waar te maken? Inderdaad, niets. Sterker nog: ze laten je teleurgesteld met een ‘kater’ achter. In Numeri 23:19 lezen we: “God is geen man dat Hij liegen zou of een mensenzoon dat Hij spijt zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen? Of spreken en niet volbrengen?” (zie ook 1Sam.15:19). Dat God almachtig is betekent niet, zoals het vaak wordt uitgelegd, dat God alles zou kunnen. Dat is Goddank niet waar. Hebreeën 6:18 verklaart nadrukkelijk dat het onmogelijk is voor God om te liegen. Gods almacht betekent niet dat Hij alles kan, maar het betekent dat (zoals een lied zegt) “wat Zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem Zijn vermogen niet”. Gods wil zal geschieden en Zijn liefde overwint. En wat GOD voornemens is en voorzegt, zal plaatsvinden. Alles staat onder Zijn controle en niets en niemand is in staat Hem te dwarsbomen! 13

Titus 1:2 – beloofd vóór aeonische tijden …op hoop van aeonisch leven, dat de God die niet liegt, beloofde vóór aeonische tijden… Bij de eerdere overdenking van de term “aeonisch leven” kwam al aan de orde dat ‘eeuw-ig’ niet verwijst naar ‘eeuwigheid’ maar naar ‘eeuw’ of ‘aeon’ (Gr. aion). Een aeon is in de Schrift een wereldtijdperk met zowel een begin als een einde. Het idee dat ‘aeon’ als eeuwigheid tegenover tijd zou staan, wordt nergens zo duidelijk weerlegd als in de uitdrukking die we hier aantreffen: “vóór aeonische tijden” (zie ook Rom.16:25 en 2Tim.1:9) . Er zijn tijden van dagen, maanden, jaren maar ook van aeonen. En zoals we spreken van dagelijkse, maandelijkse en jaarlijkse tijden, zo spreekt de Schrift ook van “aeonische tijden”. Deze tijden zijn ooit begonnen, immers God “beloofde vóór aeonische tijden”. “Aeonische tijden” volgen elkaar ook weer op, want er zijn meerdere “aeonische tijden”. De Schrift spreekt “van aeonen her”, “de tegenwoordige aeon” en “de toekomende aeonen”. Dat zijn dus minimaal vijf aeonen. Voordat de tijden van de aeonen aanvingen en voordat er dus ook maar iets was, heeft God een belofte gedaan. Aan wie anders dan aan Zichzelf? Toen, “vóór de aeonen” (1Kor.2:7,9) heeft Hij een heerlijkheid voor ons voorbestemd die geen oog heeft gezien en in geen mensenhart is opgekomen. 14

Titus 1:3 – nu geproclameerd …dat de God die niet liegt, beloofde vóór aeonische tijden, maar bij geëigende gelegenheden Zijn woord openbaar maakt in [de] proclamatie, dat mij werd toevertrouwd naar uitdrukkelijk bevel van God onze Redder… Voordat de tijden van de aeonen aanvingen, dus voordat er ook maar iets was, sprak God een belofte. Wat die belofte van God toen inhield, wordt nu openbaar gemaakt in de proclamatie van Zijn woord. De reden waarom dat woord niet eerder werd geopenbaard, is omdat nu de “geëigende gelegenheden” zich voordoen. Het is Goddelijke timing! Ook in Romeinen 16:25,26 vertelt Paulus dat het hem gegeven is een geheim te onthullen dat gedurende “aeonische tijden verzwegen is”, maar nu openbaar wordt gemaakt door profetische geschriften. Geboekstaafd, zwart-op-wit. Want zó moest het gaan en vandaar dat Paulus er telkens bij vermeldt: het is naar uitdrukkelijk bevel van God. En ook in Kolosse 1:26 schrijft Paulus over het geheim, dat sinds aeonen en generaties verborgen is gehouden, maar nu wordt geopenbaard. Deze proclamatie werd aan Paulus toevertrouwd en vandaar dat hij spreekt van “mijn Evangelie” (Rom.16:25). Want aan hem viel de genade ten deel om aan de natiën de onnaspeurlijke rijkdom van de Christus te evangeliseren (Ef.3:8,9). Zij maken samen deel uit van “de Christus”, als Hoofd en lichaam (Ef.3:6)! 15

Titus 1:3 – God onze Redder …maar bij geëigende gelegenheden Zijn woord openbaar maakt in [de] proclamatie, dat mij werd toevertrouwd naar uitdrukkelijk bevel van God onze Redder… Aan Paulus werd een unieke bediening toevertrouwd en daar blijkt hij zich zeer van bewust te zijn. Een dienst voor de natiën, terwijl het Joodse volk tijdelijk terzijde is gesteld. In deze tussentijd mag Paulus een woord van louter genade in de wereld herauten. Dat mag hij, want het is een groot voorrecht. Maar hij moet het ook herauten, want het is “naar uitdrukkelijk bevel van God…”. De boodschap die Paulus wereldkundig zou maken mag hij dus zeker niet naar eigen goeddunken invullen. Wat die boodschap is, verklaart hij hier door aan te geven van wie hij het uitdrukkelijke bevel heeft gekregen. “Van God onze Redder”. Deze waarheid loopt als een rode draad door al zijn brieven. God wil dat alle mensen worden gered en komen tot kennis van de waarheid (1Tim.2:4). Want de genade Gods is reddend verschenen aan alle mensen (Tit.2:10). Zie daar het Evangelie! Het is de mededeling dat de levende God de Redder is van alle mensen, in het bijzonder van gelovigen (1Tim.4:10). En van dat bericht zegt Paulus: “beveel en leer dit!”. En vandaar dus “naar uitdrukkelijk bevel van God onze Redder”. 16

Titus 1:4 – Titus, mijn waar kind …aan Titus, [mijn] waar kind naar gemeenschappelijk geloof… De Titus-brief die we nu onder ogen hebben is evenals de beide brieven aan Timothëus een persoonlijke brief. Geschreven aan één iemand. De brief aan Philemon is dat trouwens niet. In vergelijking met Paulus’ brieven aan Timotheüs (en zeker de laatste) is de toon minder vertrouwelijk en ligt de nadruk op de opdracht waarvoor Titus wordt geïnstrueerd. De figuur van Titus komen we in Paulus’ brieven regelmatig tegen. Zijn naam wordt vooral genoemd in de tweede Korinthe-brief (9x) omdat hij in Korinthe een tijdlang heeft gearbeid en daar een gezaghebbende en gewaardeerde rol speelde (2Kor.7:13-15). In de Galaten-brief wordt hij ook 2x genoemd (2:1 en 2:3) omdat Paulus hem als testcase had meegenomen naar de vergadering in Jeruzalem aangezien Titus een onbesneden Griek was. Tot het einde aan toe is Titus een naaste medewerker van de apostel gebleven (2Tim.4:10) maar opvallend genoeg ontbreekt zijn naam in het boek ‘Handelingen’. Is dat misschien omdat ‘Handelingen’ geschreven is met het oog op Israëls bekering (Hand.1:6) en Titus’ (heidense) bediening buiten die sfeer valt? Van Titus’ achtergrond weten we niet veel, behalve dat hij evenals de Joodse Timotheüs, als gelovige ‘verwekt’ is door Paulus’ prediking (1Tim.1:2, 2Tim.1:2). Voor Paulus is Titus meer dan een medewerker, hij is zijn “waar kind naar gemeenschappelijk geloof”. 17

Titus 1:4 – genade en vrede …aan Titus, [mijn] waar kind naar gemeenschappelijk geloof: genade en vrede van God de Vader en van Christus Jezus, onze Redder. Zoals in elke brief in het NT worden zowel de schrijver als de geadresseerden in de aanhef genoemd. Een logische volgorde, want dat is wat je primair van een brief wilt weten: wie schreef aan wie? Dan volgt de gebruikelijke groet van genade en vrede. Een groet die strikt genomen geen bede of wens is, maar een vaststelling. Zowel genade als vrede komen (in die volgorde!) daadwerkelijk van God de Vader. Hij alleen is de Bron van genade (Gr. charis) d.w.z. van wat ‘om niet’ waarlijk blij maakt. Het is die gunst die vrede bewerkstelligt omdat het rust en harmonie geeft. Wat heeft een mens nog meer nodig?! In 1Korinthe 8:6 schrijft Paulus: “… één God de Vader, vanuit wie alles is (…) en één Heer Jezus Christus door wie alles is…”. Dit zijn de verhoudingen in de Bijbel. God is als Vader de Bron vanuit Wie alle dingen voortkomen terwijl de Heer Jezus Christus het kanaal is waardoor alle dingen komen. Dat geldt ook voor de genade en vrede waarover het in Titus 1:4 gaat. God de Vader is daarvan de Oorsprong en via “Christus Jezus, onze Redder” komt het tot ons. 18

Titus 1:5 – op Kreta achtergelaten Om deze reden liet ik je op Kreta achter opdat je de ontbrekende zaken [nog] zou rechtzetten… Het is dit vers (samen met het slot in 3:12,13) dat ons de belangrijkste informatie verschaft over de achtergrond van deze brief. Paulus was op het eiland Kreta actief geweest in de prediking van het Evangelie en terwijl hijzelf op doorreis is naar Nikópolis aan de Griekse westkust, had hij Titus op het eiland achtergelaten om nog een aantal ontbrekende zaken in orde te maken. Het is uitgesloten dat dit bezoek van Paulus aan Kreta hetzelfde zou zijn als waar Handelingen 27:12 over schrijft, want toen was hij als gevangene op weg naar Rome en zeker niet naar Nikópolis om te overwinteren. Kennelijk is Paulus na de twee jaar gevangenschap in Rome (Hand.28:30) vrijgelaten (Filp.2:24) en heeft hij zijn reizen kunnen voortzetten. Wellicht is hij toen alsnog naar Spanje gegaan (Rom.15:28) en in elk geval ook naar Kreta. We weten dat op de beroemde Pinksterdag ook Kretenzen het Evangelie hebben vernomen (Hand.2:11) maar of daardoor ook ekklesia’s op Kreta zijn ontstaan, is onbekend. Sinds Paulus’ vertrek van het eiland waren die ekklesia’s er hoe dan ook wel. Maar er was werk blijven liggen, en aan Titus de taak om die leemte op te vullen. 19

Titus 1:5 – om deze reden Om deze reden liet ik je op Kreta achter opdat je de ontbrekende zaken [nog] zou rechtzetten en stadsgewijs ouderen zou aanstellen, zoals ik je opdroeg. Nu door Paulus’ prediking in diverse steden op Kreta ekklesia’s waren ontstaan, wilde hij hen niet onbeheerd achterlaten. Bij zijn vertrek had Paulus Titus al opgedragen om in elke stad (waar een ekklesia was) ouderen aan te stellen. Het “om deze reden” verwijst terug naar “de proclamatie van Zijn woord, dat mij werd toevertrouwd” (1:3). Als aan Paulus van Godswege een woord werd toevertrouwd, dan is het ook zijn taak dit woord en “de gezonde leer” te handhaven (1:9). En nu hijzelf niet in de gelegenheid is mensen aan te stellen, draagt hij die taak over aan iemand die dit namens hem doet. Een uiterst precieze zaak waar Paulus heel speciaal een gekwalificeerd iemand voor aanwijst. Het kwam niet in hem op om ekklesia’s op Kreta aan te schrijven om haar eigen opzieners aan te stellen. Het idee van democratie is in de Bijbel onbekend. Gezag komt van boven, nooit van onderaf. Paulus laat Titus op Kreta achter om als zijn delegaat (representant) te werk te gaan. Niets is belangrijker dan toe te zien op “de gezonde leer”. 20

Titus 1:5 – ouderen, senioren Om deze reden liet ik je op Kreta achter opdat je de ontbrekende zaken [nog] zou rechtzetten en stadsgewijs ouderen zou aanstellen, zoals ik je opdroeg. Titus wordt door Paulus op Kreta achtergelaten om stadsgewijs ouderen aan te stellen. De vertaling ‘oudsten‘ is niet helemaal correct omdat het Griekse woord (presbuteros) geen overtreffende maar een vergrotende trap is: ouderen. Bedenk daarbij dat het woord ‘ouderen’ een relatief en geen absoluut begrip is. Een tiener te midden van kleuters is een oudere. En trouwens, iemand met kinderen is sowieso een ouder. Men kan ook een ‘oudere’ zijn in termen van ervaring. In het bedrijfsleven is een ‘senior’ iemand met meer ervaring op zijn vakgebied. De ouderen die Titus zou aanstellen hoeven niet noodzakelijk mensen van gevorderde leeftijd te zijn. Wanneer ze al langer dan anderen gelovig zijn, zijn ze qua geloof dus ‘ouderen’. We moeten ook bedenken dat ‘ouderen’ (of ouderlingen) geen functieaanduiding is. Titus moest geen mensen tot ‘senior’ aanstellen, alsof ze door die aanstelling een ‘senior’ zouden worden. Een oudere ben je (of niet) en dat staat los van aanstelling. Titus zou ook niet alle ouderen aanstellen, maar slechts die ouderen die voldoen aan bepaalde kenmerken (1:6-9). Hun taak is om opziener te zijn: toe te zien op “de gezonde leer”. 21

Titus 1:6 – onaanklaagbaar Als iemand onaanklaagbaar, man van één vrouw, gelovige kinderen heeft die niet in opspraak zijn vanwege liederlijkheid of niet-onderschikkend. Titus was door Paulus opgedragen om op Kreta stadsgewijs (d.w.z. in elke stad) ouderen aan te stellen. Niet naar willekeur, maar mannen die aan bepaalde kenmerken voldoen om als opziener geschikt te zijn. In vers 6 en 7 somt Paulus zeven negatieve kwalificaties op: eigenschappen die (op één na) beginnen met het woordje ‘niet’ of ‘on’. In vers 8 en 9 vult Paulus dit aan met zeven positieve kwalificaties waaraan deze ouderen zouden voldoen. De eerste vereiste van de aspirant opziener die Paulus opsomt is: onaanklaagbaar. Het werkwoord ‘aanklagen’ is vooral een juridische term: beschuldigen, een aanklacht indienen (Han.18:38; 23:28). Het spreekt voor zich dat voor iemand die in staat van beschuldiging is gesteld, het vrijwel onmogelijk is om leiding te geven. Voordat we verder gaan in de bespreking van alle kwaliteiten die Paulus noemt, is het wellicht goed te onderstrepen dat het hier om functievereisten van opzieners (1:7) gaat. Diverse eigenschappen zijn wellicht in het algemeen wenselijk (niet eens allemaal!), maar daar gaat het hier niet om. Het zijn vereisten voor geschikt en geloofwaardig opzienerschap. Dat niet iedereen aan dat profiel voldoet is geen reden om zich schuldig over te voelen. “God rechtvaardigt, wie zal veroordelen?”. 22

Titus 1:6 – man van één vrouw Als iemand onaanklaagbaar, man van één vrouw, gelovige kinderen heeft die niet in opspraak zijn vanwege liederlijkheid of niet-onderschikkend. De tweede vereiste die aan de kandidaat opziener wordt gesteld is: man van één vrouw. Dat de opziener een getrouwde man zou zijn, wordt verondersteld en toch staat er niet “man van een vrouw”, maar “man van één vrouw”. Geen onbepaald lidwoord maar een bepaald telwoord. Strikt genomen wordt polygamie in de Bijbel niet verboden. Heel wat Godsmannen in de Schrift hadden meerdere (en soms zelfs vele) vrouwen. Denk aan Abraham, Jakob, David en vooral Salomo. Wat daarbij echter opvalt is dat waar in de Schrift polygamie wordt beschreven, het altijd een bron van rivaliteit, conflict en andere narigheid is. Dat is ook logisch, want we kunnen vaststellen dat het “van den beginne niet zo is geweest” (Mat.19:8). Een man zou “zijn vrouw aanhangen” (enkelvoud) en niet “zijn vrouwen” (Gen.2:24). Dat is het originele concept. Vermoedelijk bevonden zich in de ekklesia’s op Kreta mannen die gelovig waren geworden maar getrouwd waren met meerdere vrouwen. Niets aan te doen. Zij worden niet opgeroepen hun vrouwen te verstoten (vergl. 1Kor.7:11). Toch grijpt Paulus in zijn instructies (zie ook 1Tim.3:2) terug op het prototype als richtinggevend: “man van één vrouw”. 23

Titus 1:6 – geen kinderen in opspraak Als iemand onaanklaagbaar, man van één vrouw, gelovige kinderen heeft die niet in opspraak zijn vanwege liederlijkheid of niet-onderschikkend. Tegen de senior die Titus moest aanstellen, mochten geen aanklachten lopen. Hij zou ook niet polygaam zijn. Een derde vereiste betreft het gezin van de senior. In 1Timotheüs 3:4 en 5 beschrijft Paulus dezelfde vereisten voor een opziener maar motiveert hij dit ook. Een opziener die niet in staat blijkt zijn eigen huis te besturen is gediskwalificeerd om de ekklesia als huis van God te besturen. Als de kinderen thuis in opspraak zijn (Gr. kategoria > categorisch) vanwege liederlijk of rebellerend gedrag, moet de aspirant opziener eerst maar eens thuis optreden. Daarom is het logisch dat Titus uit moest kijken naar mannen die thuis bewijzen bekwaam te zijn om leiding te geven. Evenals in 1Timotheüs 3 gaan de eisen die in Titus 1 worden gesteld aan de opziener, over de kinderen thuis. Zijn zij eenmaal volwassen en het huis uit, dan kan hun gedrag uiteraard niet meer de ouders worden aangerekend. Het gaat er sowieso niet om dat ouders schuldig zijn als kinderen niet in het gareel lopen. Het profiel dat Paulus schetst is niet moralistisch of veroordelend. Het gaat om de geloofwaardigheid van de opziener. Of beter nog: om die van “de gezonde leer” (:9)! 24

Titus 1:7 – de opziener Want de opziener moet onaanklaagbaar zijn als huisbeheerder van God… We lazen dat Titus werd opgedragen om op Kreta stadsgewijs senioren aan te stellen, waarvan Paulus tweemaal zeven vereisten opsomt. Een senior is een oudere en dat verwijst naar ervaring. De functie die hij moet waarnemen is die van opziener of opzichter, wat een letterlijke weergave is van het Griekse woord ‘epi-skopos’. Als werkwoord wordt het ook vaak vertaald als ‘omzien naar’ (Luc.1:68,78). God ziet naar Zijn volk om, waarmee ook gezegd is dat Hij Zich over hen ontfermt. In Hand.20:28 zegt Paulus tegen de senioren van Efeze dat ze als opzieners zouden herderen over de ekklesia van God. Zoals een herder omziet naar de kudde, zo ziet de opziener om naar de ekklesia van God. Het verklaart ook Paulus’ terminologie: “de opziener”, enkelvoud en we zien daarin het principe van “één kudde, één herder” (Joh.10:16; Ezech.37:24). “De opziener” is die ene die toeziet op één plaats op “de gezonde leer”. Niet minder maar vooral ook niet meer. De Bijbel kent geen synode, kerkenraad of broederraad die vergadert en dan bij meerderheid van stemmen knopen doorhakt. De Bijbel is simpel en zet het hele kerkelijke systeem schaakmat met de pion van “de opziener”. 25

Titus 1:7 – huisbeheerder van God Want de opziener moet onaanklaagbaar zijn als huisbeheerder van God… Dat de opziener onaanklaagbaar zou zijn, wordt hier herhaald. Het zou natuurlijk uiterst schadelijk zijn als “de opziener” negatief de aandacht op zijn persoon zou vestigen in plaats van op “het betrouwbare woord” en “de gezonde leer” (1:9). “De opziener” is een “huisbeheerder van God”. Dat verdient toelichting. Het Griekse woord dat Paulus gebruikt is ‘oikonomon’, waar ons woord ‘econoom’ van afgeleid is. Een ‘huis’ is de plek waar men woont en dat kan zelfs de brede betekenis hebben van een stad. Zo lezen we van Erastus dat hij “de huisbeheerder van de stad” Korinthe was (Rom.16:23). Als Paulus “de opziener” een “huisbeheerder van God” noemt doelt hij niet zo zeer op het eigen huis van de opziener (1Tim.3:4,5) maar bovenal op “de ekklesia van God” die “het huis Gods” wordt genoemd (1Tim.3:15). Dat huis is uiteraard niet het eigendom van “de opziener” (het is immers Gods huis!) en hij zou er ook niet de baas spelen. Hij is slechts beheerder en aansprakelijk voor de leer (1:9) die op een bepaalde plaats onderwezen wordt. Nu Paulus Kreta had verlaten wilde hij beslist dat het toezicht op de leer in goede handen zou blijven. Ziedaar (ook vandaag!) de taak van “de opziener”. 26

Titus 1:7 – contrast Want de opziener moet onaanklaagbaar zijn als huisbeheerder van God, niet zelfingenomen, niet driftig, geen drinker, geen vechtersbaas, niet inhalig… Paulus somt nog vijf extra eigenschappen op die onverenigbaar zijn met de opziener als Gods huisbeheerder. De eerste is die van zelfingenomenheid of letterlijker: zelf behagend. Zo iemand staat niet open voor kritiek en correctie en is eigenzinnig. De opziener zou ook “niet driftig” zijn. Wie driftig is beheerst zichzelf niet eens, laat staan dat hij bekwaam is om Gods huis te beheren. Om dezelfde reden zou de opziener ook “geen drinker” zijn. Want hoewel de Bijbel niets tegen wijn op zichzelf heeft (vergl. Richt.9:13), zou men zichzelf daarin wel beheersen. Ook zou de opziener “geen vechtersbaas” zijn. Dit kenmerk ligt in de lijn van de voorgaande eigenschappen omdat ook een vechtersbaas (lett. slaander) zichzelf niet beheerst. Zo’n agressieve opstelling hoeft zich niet eens per se in ‘losse handjes’ te uiten, men kan ook verbaal gewelddadig zijn. De laatste negatieve eigenschap die Paulus van de opziener geeft is dat hij “niet inhalig” is. Het betekent dat hij niet de intentie heeft om van zijn functie materieel beter te worden. Door al deze contrasten heeft Paulus inmiddels duidelijk gemaakt wat de opziener niet is. Nu gaat hij zeggen wat hij wel is… 27

Titus 1:8 – gastvrij en bezonnen …maar gastvrij, houdend van het goede, bezonnen, rechtvaardig, integer, zelfbeheersing hebbend. Vanaf hier volgen zeven (!) positieve eigenschappen waaraan de opziener zou voldoen. Enkel eigenschappen noemen die niet bij hem gevonden zouden worden, zou geen goed beeld geven. Van alle zes kenmerken die in dit vers worden genoemd, kan men zeggen dat ze geen van de gelovigen zouden misstaan, maar bij iemand als de opziener die een voorbeeldfunctie heeft, zijn ze een must. De opziener zou gastvrij zijn en dat betekent dat zijn huis altijd open staat. In letterlijke zin is het woord (philo-xenos) het tegenovergestelde van wat wij xenofobie noemen en het betekent daarom: hij houdt van vreemdelingen. Trouwens, in het algemeen houdt hij van wat goed is en is daaraan gehecht (Rom.12:9). Er is geen eigenschap die in deze brief zo vaak genoemd wordt, als die van ‘bezonnenheid’. In hoofdstuk 2 zullen we het maar liefst nog vijf keer tegenkomen (:2,4,5,6,12). Het Griekse woord (sophron) is opgebouwd uit de elementen voor ‘redden’ en ‘gezind’ en duidt op een houding van gezond verstand. Wie bezonnen is laat zich niet meeslepen door hypes, emoties en verraderlijke redeneringen. Niet in het minst ook in de religieuze wereld. Juist voor iemand die leiding geeft mag verwacht worden dat hij bezonnen is. 28

Titus 1:8 – rechtvaardig, integer, zelfbeheerst …maar gastvrij, houdend van het goede, met gezond verstand, rechtvaardig, integer, zelfbeheersing hebbend. “Rechtvaardig” is de volgende in de opsomming van zeven positieve eigenschappen van de opziener. Dat betekent hier niet dat hij rechtvaardig voor God is, want dat zijn immers alle gelovigen. Dat het hier specifiek van de opziener wordt gezegd, betekent dat hij als zodanig in de praktijk ook bekend staat. Iemand met een recht, onpartijdig en billijk oordeel. Het woord ‘integer’ hier is de weergave van het Griekse ‘hosios’. Het is jammer en verwarrend dat dit woord in de gangbare vertalingen wordt weergegeven met (vooral) ‘heilig’, omdat voor ‘heilig’ een heel ander Grieks woord is gereserveerd (hagios). De Concordant Version geeft ‘hosios’ consequent weer met ‘benign’ dat ‘rechtschapen’ of ‘integer’ betekent. Wie integer is, is gaaf, uit één stuk: hij zegt wat hij doet en hij doet wat hij zegt. Het is één van de geweldige kenmerken van onze GOD. Vaak wordt het in één adem gebruikt met rechtvaardigheid (Luc.1:75; 1Thes.2:10; Ef.4:24; Openb.16:5). De zesde positieve eigenschap is die van zelfbeheersing. Het duidt op het vermogen zich ‘in te houden’. Niet door eigen aandriften en gevoelens te bestrijden, maar door deze te sturen. Daar begint goed bestuur. Want wie zichzelf beheerst, is sterker dan wie een stad inneemt (Spr.16:32). 29

Titus 1:9 – het betrouwbare woord hooghouden …hooghoudende het betrouwbare woord naar de lering, opdat hij in staat zou zijn zowel aan te moedigen in de gezonde leer alsook de tegensprekers te ontmaskeren. We zijn nu gearriveerd bij de laatste van de veertien vereiste kwaliteiten van “de opziener”. Maar er is een groot verschil tussen deze laatste en alle voorgaande kwaliteiten. Tot dusver beschreef Paulus het profiel van de mannen waar Titus naar uit zou kijken om aan te stellen. In deze zevende en laatste kwaliteit treffen we de functieomschrijving van de opziener. Wat staat de opziener te doen? En waarom zou Titus hen aanstellen? De functie van de opziener is “het betrouwbare woord naar de lering” hoog te houden. Dit “woord dat betrouwbaar is” komen we in Paulus’ persoonlijke brieven nogal eens tegen, vooral in verband met het Evangelie (1Tim.1:15; 4:9) dat geleerd zou worden (1Tim.4:11). Dat het “naar de lering” is betekent dat het in overeenstemming is met wat Paulus op Kreta had geleerd. De opziener zou dus uitdrukkelijk niet naar eigen goeddunken zijn persoonlijke mening brengen, integendeel. Hem stond één ding te doen: het betrouwbare woord hooghouden. En welk woord is dat? Antwoord: het is het woord dat aan Paulus was toevertrouwd en dat door hem is onderwezen (1:3). Dat en niet anders. 30

Titus 1:9 – aanmoedigen in de gezonde leer …hooghoudende het betrouwbare woord naar de lering, opdat hij in staat zou zijn zowel aan te moedigen in de gezonde leer alsook de tegensprekers te ontmaskeren. Het is de functie van de opziener om het betrouwbare woord (naar de lering) hoog te houden. Wanneer hij dat doet, stelt dat hem in staat tot twee dingen. In de eerste plaats om aan te moedigen in de gezonde leer. Het woord voor ‘aanmoedigen’ betekent vanuit de woordopbouw ‘naast-roepen’ en dat kan inhoudelijk zowel vertroostend als vermanend zijn. Het werkwoord roept de associatie op van supporters die atleten in de renbaan toeroepen. De uitdrukking “de gezonde leer” komen we behalve hier en in 2:1 ook tegen in de beide Timotheüs-brieven. In 1Tim.1:10 en 11 zegt Paulus dat in de gezonde leer “het Evangelie van de heerlijkheid van de gelukkige God” wordt onderwezen. God is GOD, want Hij is Degene die elk schepsel een plek geeft. Het is Zijn heerlijkheid dat alles Hem gelukt wat Hij Zich ten doel heeft gesteld. Dat is de gezonde leer die zou klinken. En als Paulus zelf niet langer aanwezig kon zijn (zoals hier op Kreta), dan zouden de opzieners erop toezien dat dit onderwijs in de diverse plaatsen zou worden gegeven en gehandhaafd. 31

Titus 1:9 – tegensprekers ontmaskeren …hooghoudende het betrouwbare woord naar de lering, opdat hij in staat zou zijn zowel aan te moedigen in de gezonde leer alsook de tegensprekers te ontmaskeren. Door Paulus’ prediking waren ekklesia’s op Kreta ontstaan. Zolang hij daar verbleef kon hij er zelf op toezien dat de gezonde leer werd gepredikt. Nu moest hij vanwege verblijf elders deze verantwoordelijkheid overdragen aan gekwalificeerde opzieners. Opdat zij “het betrouwbare woord naar de lering” hoog zouden houden, dienden zij tot twee dingen in staat te zijn. In de eerste plaats om aan te moedigen in de gezonde leer en in de tweede plaats tegensprekers te ontmaskeren. Heel de functie van de opziener is gebaseerd op het belang van “de gezonde leer”. Niet slechts in een positieve sfeer maar vooral ook in een context van strijd en conflict. Dan moet “de opziener” niet alleen pal staan voor de waarheid maar ook capabel zijn om tegensprekers te weerleggen. Bij oppositie tegen de gezonde leer is het volkomen misplaatst om ‘verbinding te zoeken’ of lief en aardig gevonden te worden. In een tijd van relativisme (‘het gaat niet om de leer, maar om de Heer’) getuigt het van lef en karakter om leugens aan de kaak te stellen en daarvoor overtuigend bewijs te leveren. 32

Titus 1:10 – ijdel gezwets Want velen zijn niet-onderschikt, ijdele praters en bedriegers, vooral die uit de besnijdenis zijn. Hier wordt de reden opgegeven waarom de opziener in staat moest zijn om de tegensprekers te ontmaskeren. “Want velen zijn niet onderschikt…” Niet-onderschikt is in het Grieks één woord en de ontkennende vorm van ‘onderschikken’, een begrip dat we nog drie keer zullen tegenkomen (in 2:5 en 9 en 3:1). ‘Onderschikt’ of ‘onderdanig’ duidt op een houding waarin de ander als meerdere erkend wordt. Hier is die meerdere degene die staat voor “de gezonde leer” zoals dit aan Paulus was toevertrouwd. Voor Paulus was er een acute noodzaak om gekwalificeerde opzieners aan te wijzen “want velen” op Kreta onderschikten zich niet aan de gezonde leer. Dat is een ramp, want dat betekent dat er op tal van plaatsen onduidelijkheid rees over de leer. Dat “ijdele praters en bedriegers” die Paulus’ onderwijs in diskrediet brachten zich een podium verwierven, kon Paulus uiteraard niet verhinderen. En de opziener evenmin. Maar in “het huis Gods” (1:7; 1Tim.3:15), dat is “de ekklesia van de levende God”, horen zij niet thuis. Punt. Zoals gewoonlijk in Paulus’ brieven kwam ook op Kreta het ergste verzet tegen zijn onderwijs vanuit de Judaïstische hoek. O zó religieus… maar ijdel gezwets! Dat moet aan de kaak worden gesteld. 33

Titus 1:11 – de mond snoeren Die moet men de mond snoeren, die hele huizen omverwerpen en onbehoorlijke dingen leren ter wille van schandelijke winst. De velen op Kreta die zich als gelovigen voordeden (:16) maar rebelleerden tegen “de gezonde leer”, kwamen “vooral uit de besnijdenis” (lees: het Joodse volk). Velen van hen voelden zich superieur omdat ze besneden waren en pretendeerden de wet te kennen. Ze wilden de ‘heidenen’ lasten opleggen waardoor velen van hen in verwarring werden gebracht. Hele huisgezinnen raakten van streek door de dingen die deze “ijdele praters en bedriegers” onderwezen. Het is telkens hetzelfde type leraren waarmee Paulus had te dealen: lieden die gelovigen uit de natiën wilden ‘verjoodsen’ (judaïseren). Niet alleen wat deze mensen leerden was onbehoorlijk maar ook waarom ze dit deden deugde niet. Kennelijk werden ze als ‘influencers’ betaald voor hun activiteiten. Wat Titus en de opzieners te doen stond met deze weerstand was tweeërlei. In de eerste plaats moesten deze tegensprekers inhoudelijk worden ontmaskerd en weerlegd (1:9). Maar er was ook een formele kant: de opzieners zouden deze lieden in de ekklesia’s “de mond snoeren”. Geen podium geven. Het is de taak van de opziener om op zijn locatie erop toe te zien dat uitsluitend “de gezonde leer” zou worden onderwezen. 34

Titus 1:12 – een Kretenzer die de waarheid spreekt Iemand uit hen, hun eigen profeet zei: Kretenzen zijn voortdurend leugenaars, kwade beesten, luie buiken. Dit getuigenis is waar. In vers 10 sprak Paulus over velen op Kreta die zich niet onderschikten aan de gezonde leer. Paulus herkent daarin de volksaard op Kreta die in het algemeen niet in hoog aanzien stond. Er bestond zelfs een werkwoord (‘kretizo’) dat letterlijk ‘doen als een Kretenzer’ betekende en doelde op liegen. Ook om hun onbehouwen gedrag (“kwade beesten”), luiheid en vraatzucht stonden de Kretenzers bekend. En ook al mogen daarom niet alle Kretenzers over één kam worden geschoren, deze reputatie kwam niet uit de lucht vallen. Zelfs hun eigen profeet oordeelde bepaald niet mals over de volksaard van de Kretenzers. Paulus voert de befaamde Kretenzer Epimenides op omdat deze met zijn uitspraak de spijker op de kop sloeg. Ook bij andere gelegenheden refereert de apostel soms aan bekende dichters in zijn dagen (zie Hand.17:28 en 1Kor.15:33). Merk op, de ironie waarmee Paulus Epimenides citeert. Want als een Kretenzer profeet getuigt dat Kretenzers “voortdurend leugenaars” zijn, dan zou dat getuigenis noodzakelijk zelf ook een leugen zijn. En om die tegenwerping voor te zijn, voegt Paulus aan zijn citaat toe: “dit getuigenis is waar”. Zie je z’n ogen twinkelen? 35

Titus 1:13 – scherp Dit getuigenis is waar. Ontmasker hen om die reden scherp opdat zij gezond zouden zijn in het geloof… Paulus moet helaas instemmen met het weinig verheffende oordeel dat iemand van de Kretenzers zelf had gegeven over zijn volksgenoten. Het bevestigt wat hij eerder vaststelde aan invloeden in de ekklesia’s op Kreta: velen onderschikten zich niet aan de gezonde leer (:10). Paulus herhaalt wat hij in vers 9 schreef: tegensprekers moeten ontmaskerd worden. Hun beweringen zouden aan de kaak worden gesteld en worden weerlegd. Ontmaskeren is één van de belangrijke redenen waarom elk God-geïnspireerd Schriftwoord nuttig is (2Tim.3:16). Paulus voegt er nog aan toe dat dit ontmaskeren scherp moest gebeuren. Dit onderstreept dat het woord waarmee Titus en “de opziener” zich bedienen, de werking heeft van een zwaard (Hebr.4:12). Het woord verbindt niet alleen, maar (waar nodig) scheidt het ook vaneen. Of in medische termen gesproken: waar het woord opereert, snijdt het kwaadaardig weefsel uit. Laat je niet wijsmaken dat het woord altijd aardig en zacht zou zijn. Dat is niet waar. Als “de gezonde leer” in het geding is, dienen we scherp te zijn. En de waarheid is vaak hard, maar juist daarom kunnen we er ook op staan en bouwen! Opdat we “gezond zouden zijn in het geloof”! 36

Titus 1:14 – afkeren van de waarheid Ontmasker hen om die reden scherp opdat zij gezond zouden zijn in het geloof, en geen acht geven op Joodse mythen en voorschriften van mensen die hen afkeren van de waarheid. We zien hier bevestigd dat de kwalijke invloeden in de ekklesia’s op Kreta uit de Joodse hoek kwamen. “Vooral die uit de besnijdenis zijn” (1:10) voelden zich vanwege hun afkomst superieur ten opzichte van “de voorhuid” (lees: de heidenen). Paulus heeft geen enkele achting voor alles waarmee men argeloze gelovigen wilde imponeren. Het is slechts ‘gebakken lucht’: ongegrond en nietszeggend. De boodschap van “de ijdele praters en bedriegers” (1:10) komt volgens Paulus neer op twee typen drogredenen: “Joodse mythen” en “voorschriften van mensen”. Bij de “Joodse mythen” kunnen we denken aan verzinsels en bijgeloof buiten de Schrift om. In 1Tim.1:4 waarschuwt Paulus ook Timotheüs voor mythen en noemt deze in één adem met “eindeloze geslachtsregisters”. Dat laatste verwijst uiteraard niet naar de geslachtsregisters in de Bijbel, maar naar de genealogieën en dubieuze oorsprongsverhalen buiten de Bijbel om. Denk onder andere aan de Kabbala met haar mystieke fantasieën. Deze mythen gingen hand in hand met “voorschriften van mensen”, zoals het Judaïseren van de natiën. De remedie tegen dit alles is “de waarheid”. Dat wat zwart-op-wit onder bewijs kan worden gesteld vanuit hetgeen “er staat geschreven”! 37

Titus 1:15 – rein in denken en geweten Alles is rein voor de reinen, maar voor hen die verontreinigd zijn en ongelovigen is niets rein. Maar bij hen zijn zowel het denken als het geweten verontreinigd. Paulus reageert op hen die zich afkeren van de waarheid door acht te geven op Joodse mythen en voorschriften van mensen. Gelovigen uit de natiën werden belast met voorschriften waarbij van alles en nog wat als niet-kosher werd beschouwd. Allerlei voedsel werd verboden en het was “raak niet, smaak niet en roer niet aan” (Kol.2:21). De reactie van Paulus luidt kort en bondig: alles is rein voor de reinen. Alles wat reinen tot zich nemen is rein, omdat zij niet afgaan op “voorschriften van mensen“, maar op het oordeel van God. En wat Hij rein verklaart, zou een mens niet voor onheilig houden (Hand.11:9). De “ijdele praters en bedriegers, vooral die uit de besnijdenis” (1:10) waren besmet en aangetast met ziekelijke leringen. Ware reinheid begint van binnen: in het denken en in het geweten. Een zuiver geweten is een ‘medeweten’ (consciëntie, Gr. ‘suneidesis’): het weten dat God deelt met de mens. Een zuiver geweten stuurt ook het denken aan, zodat het waarheid van leugen weet te onderscheiden. De waarheid heeft het bewijs lief terwijl de leugen het bewijs vreest. 38

Titus 1:16 – schijnheilige praatjes Zij belijden van God te weten maar in de werken verloochenen ze het, zij zijn gruwelijk en ongezeglijk en voor elk goed werk gediskwalificeerd. Een heel scala aan kwalijke eigenschappen van “de tegensprekers” (1:9) is inmiddels opgesomd. Maar het laatste wat Paulus hier van hen zegt spant de kroon. Deze lieden gingen er prat op dat ze weet hadden van God. Maar “de werken” waarover ze zo graag praatten, toonden precies het tegendeel. Hun belijdenis was als een vlag op een modderschuit. Paulus waarschuwt in de tweede Timotheüs-brief dat in “de laatste dagen”, deze hypocrisie karakteristiek zal zijn voor de christenheid als geheel. Men zal een schijn van godsvrucht hebben, terwijl men de kracht ervan verloochent (2Tim.3:5). Paulus voegt er nog aan toe dat deze lieden met al hun godsdienstigheid “gruwelijk en ongezeglijk” waren. Door het woord “gruwelijk” te gebruiken (dat altijd met “gruwelen” oftewel met afgoden verband houdt), stelt Paulus de religiositeit van “de tegensprekers” aan de kaak. Hun religieuze ijver is zo pervers als afgoderij. Daar komt bij dat ze ook niet open stonden voor correctie: door “de gezonde leer” lieten ze zich niet gezeggen. Zo diskwalificeerden zij zich voor ieder goed werk. Tot zover de duistere achtergrond op Kreta. En dan nu het positieve contrast… 39

Titus 2:1 – maar jij! Maar jij, spreek hetgeen de gezonde leer betaamt. In de eerste vier verzen van de brief aan Titus zette Paulus uiteen wat de inhoud is van de prediking die aan hem van Godswege was toevertrouwd. Vanaf vers 5 draagt hij Titus op om gekwalificeerde senioren aan te wijzen die “de gezonde leer” zouden handhaven in de ekklesia’s op Kreta. Dat was nodig want er waren vele tegensprekers en die moesten worden weerlegd en de mond worden gesnoerd. Deze tegensprekers, “ijdele praters en bedriegers” wierpen hele huizen omver met hun gezwets. Heel krachtig zou Titus hier de waarheid van God tegenover stellen. Tegen de achtergrond van de leringen en praktijken op Kreta, zegt Paulus dan: “maar jij…” (vergl. 2Tim.3:10; 4:5). Titus zou het contrast demonstreren. Titus krijgt hier niet zozeer de opdracht om “de gezonde leer” te onderwijzen (zoals in 1:13), maar om te spreken die dingen die “de gezonde leer” betamen. Het ‘spreken’ hier (Gr. lalo) is niet zozeer het openbaar leren, als wel het alledaagse spreken. In het navolgende noemt Paulus diverse groepen van gelovigen die Titus zou aanspreken op een gedrag en houding die passen bij “de gezonde leer”. Of zoals hij het later zo mooi formuleert (2:10): om de leer van God onze Redder in alles te versieren! 40

Titus 2:2 – oude mannen Oude mannen zouden nuchter zijn, eerbaar, bezonnen, gezond in het geloof, in de liefde, in het verduren. Titus zou met verschillende categorieën gelovigen spreken over houding en gedrag die passen bij “de gezonde leer”. Eerst worden respectievelijk de oude mannen (:2) en vrouwen genoemd (:3), vervolgens de jonge vrouwen (:4,5) en mannen (:6-8) en ten slotte de slaven (vanaf :9). Veel eigenschappen die hier en in het vervolg worden genoemd betamen alle gelovigen. Vandaar dat diverse kenmerken ook telkens terugkomen. Er is dus overlap maar sommige eigenschappen zijn extra belangrijk bij bepaalde groepen. Zo zouden oude mannen vooral nuchter, eerbaar, bezonnen en gezond in geloof, liefde en verduren zijn. Op grond van hun leeftijd en ervaring mag van hen verwacht worden dat ze letterlijk nuchter zijn, d.w.z. niet onder invloed van bedwelmende middelen, maar zeker ook figuurlijk, d.w.z. realistisch en in staat te relativeren. Vanwege hun levenservaring mag tegen hen op worden gekeken en daarom zouden ze eerbaar zijn: gedegen en respect afdwingend. Ook de eigenschappen “bezonnen” en “gezond in het geloof” wijzen in die richting. Mannen op zekere leeftijd worden geacht stabiel en evenwichtig te zijn en zich niet te laten (af)leiden door emoties of de waan van de dag. Zo mogen ze een voorbeeld zijn van volhouden en verduren in zowel geloof als liefde! 41

Titus 2:3 – oude vrouwen Oude vrouwen eveneens in [hun] optreden zoals het toegewijden betaamt, geen verdachtmaaksters, niet aan veel wijn verslaafd, leraressen van het ideale… Met “oude vrouwen” doelt Paulus, blijkens het contrast met “de jonge vrouwen” in vers 4 op de leeftijdscategorie van oma’s. Evenals de “oude mannen” zouden ook zij nuchter en verstandig zijn. Hun hele optreden (gedrag, uiterlijk, houding en spreken) zou passen bij mensen die aan God zijn toegewijd. Van het Griekse woord voor ’toegewijd’ (Gr. hieros) zijn ook de woorden voor ’tempel’ en ‘priester’ afgeleid. Wellicht meer dan mannen staan vrouwen bloot aan het gevaar zich te buiten te gaan aan roddelen en achterklap. Een neiging die vaak met de jaren toeneemt en zelfs spreekwoordelijk is (‘oudwijven’). Opvallend dat Paulus hier het woord ‘diabolos’ gebruikt, waarvan ons woord ‘duivel’ is afgeleid. Het is ‘duivels’ om kwaad te spreken en te insinueren. Zoals eerder al van oude mannen werd gezegd zouden ook “oude vrouwen” zich beperken in drankgebruik. Dat kan bij afnemende gezondheid, kwalen en moeiten een excuus zijn om zich te verdoven met buitensporig drinken, maar het maakt per definitie ‘meer kapot dan je lief is’. In plaats daarvan zouden “oude vrouwen” hun levenservaring inzetten om het goede te onderrichten en in woord en daad op GOD te wijzen! 42

Titus 2:4 – jonge vrouwen (1) …leraressen van het ideale, opdat zij de jonge vrouwen bezonnen maken, houdend van hun mannen, houdend van hun kinderen… “De oude vrouwen” kregen slechts enkele instructies, maar voor “de jonge vrouwen” zijn het er zeven stuks. Dat is ook wel begrijpelijk want jonge vrouwen staan nog volop in een drukte die voor oudere vrouwen deels al voorbij is. Het opmerkelijke is dat de instructies voor de jonge vrouwen niet door Titus zelf zouden worden onderwezen, maar door de oude vrouwen. Zij zouden als “leraressen van het ideale (…) de jonge vrouwen bezonnen maken”. Titus was waarschijnlijk evenals Timotheüs nog een jonge man (2:15; vergl. 1Tim.4:12) en daarom was hij voor die taak minder geschikt. Het zou bovendien onnodig praatjes kunnen geven. Oude vrouwen daarentegen weten uit eigen ervaring wat jonge vrouwen nodig hebben. Jonge vrouwen zouden zich toeleggen op het liefhebben van man en kinderen. Het Grieks leest hier twee keer één woord: ‘philandros’, dat is ‘manlievend’ en ”philo-teknos’, dat is ‘kindlievend’. Verondersteld wordt dat de jonge vrouwen getrouwd zijn en kinderen hebben, wat uiteraard geen wet is, maar wel regel. De primaire taak van de moeder ligt thuis. Zij draagt niet de last van ‘de moderne vrouw’ die zo nodig onafhankelijk moet zijn en carrière moet maken. Steeds verder van huis… 43

Titus 2:5 – jonge vrouwen (2) …opdat zij (= de oude vrouwen) de jonge vrouwen bezonnen maken, houdend van hun mannen, houdend van hun kinderen, bezonnen, zuiver, huishoudelijk, goed, zich onderschikkend aan de eigen mannen… Behalve dat de jonge vrouwen ‘manlievend’ en ‘kindlievend’ zouden zijn, worden ze ook geïnstrueerd om “bezonnen” te zijn. Het is reeds de derde keer (1:8; 2:2) in deze brief dat Paulus aan deze houding zo’n hoge prioriteit toekent. Omdat bij vrouwen vaak de ‘hormonen’ sterk opspelen moeten zij leren zich daardoor niet te laten leiden, maar door gezond verstand. De eigenschap ‘zuiver’ wordt ook vertaald met ‘kuis’ (vergl. 2Kor.11:2) en duidt erop dat ze niet flirt met andere mannen maar de relatie met haar eigen man zuiver houdt. De jonge vrouwen zouden ook ‘huishoudelijk’ zijn en dit onderstreept wat we eerder opmerkten: de taak van getrouwde vrouwen en moeders ligt in de eerste plaats in huis en niet in een carrière buiten de deur. Hoe ‘politiek incorrect’ dit tegenwoordig ook moge klinken. Overigens, bij ‘huis’ moeten we niet alleen denken aan de woning maar vooral ook het gezin. Het is aan de vrouw om van het huis een thuis te maken. In combinatie met een blijmoedig en opgeruimd humeur zorgt zij dat het “goed” (Gr. agathos) toeven is in huis! 44

Titus 2:5 – jonge vrouwen (3) …bezonnen, zuiver, huishoudelijk, goed, zich onderschikkend aan de eigen mannen, opdat het woord van God niet gelasterd worde. De aanwijzingen die hier worden gegeven voor de jonge vrouwen staan haaks op wat ons dagelijks vanuit de media wordt voorgehouden. Dat vrouwen zich zouden toeleggen om van hun man en kinderen te houden en huishoudelijk zouden zijn, klinkt als hopeloos ouderwets. Maar Gods woord is niet tijdgebonden en overstijgt gelukkig alle trends en hypes. Dit tijd overstijgende karakter van de Schrift geldt niet in het minst ook voor de zevende en laatste instructie die de jonge vrouwen krijgen. Ze zouden zich onderschikken aan hun eigen man. Zeker, een maatschappij die God wegredeneert verstaat hier niets van, maar in de Schrift geldt deze hiërarchie reeds “vanaf den beginne”. De man is een type van de Schepper terwijl de vrouw een uitbeelding is van de schepping. Daarom is het mannelijk om voorop te gaan, te sturen en leiding te geven en vrouwelijk om geleid te worden. De slotzin “opdat het woord van God niet gelasterd worde” motiveert alle zeven voorafgaande aansporingen. Het woord Gods is hoe dan ook geloofwaardig, maar zal worden bespot waar de levenspraktijk van haar belijders ermee strijdt. Daarom zeggen de Engelsen: ‘practice what you preach‘. 45

Titus 2:6 – jongere mannen (1) Roep de jongere mannen evenzo op bezonnen te zijn in alles, uzelf een voorbeeld betonend… Na de richtlijnen voor resp. “oude mannen”, “oude vrouwen”, “jonge [vrouwen]” volgen nu die voor de “jongere [mannen]”. Bij de bespreking van de jonge vrouwen merkten we al op dat niet Titus zelf maar de oude vrouwen hen zouden leren aangaande de praktijk. Op één uitzondering na, krijgt Titus richting de jongere mannen geen opdracht hen te instrueren. Hij zou zichzelf hen een voorbeeld voorhouden. Het enige waar Titus de jongere mannen toe zou oproepen is “bezonnen te zijn in alles”. Het woord “bezonnen” is één van de meest karakteristieke woorden in de Titus-brief. Bij alle groepen wordt het genoemd (2:2,4,5,6), zoals eerder ook al in verband met “de opziener” (1:8). Later ook nog waar het gaat om de gelovigen in het algemeen (2:12). Evenals het gedierte heeft de mens aandriften en instincten, maar de mens onderscheidt zich van het gedierte door het vermogen zich te bezinnen. Om te kunnen (over)denken en om af te zien van gevoelens en te gaan voor gezond verstand. Niet zielsmaar geest-georiënteerd te zijn! Jonge mensen (en jonge mannen wellicht in het bijzonder) hebben de neiging om overhaast te handelen en dan onverstandige keuzes te maken. Vandaar de oproep “bezonnen te zijn in alles”. 46

Titus 2:7 – een voorbeeld betonend Roep de jongere mannen evenzo op bezonnen te zijn in alles, uzelf een voorbeeld betonend van voortreffelijke werken… Men kan bovenstaande zin lezen als “bezonnen te zijn in alles”, maar men zou “in alles” ook kunnen betrekken op het volgende zinsdeel: “in alles uzelf een voorbeeld betonend…”. Beiden geven een goede zin. Het woord voor “voorbeeld” is in het Grieks ’tupos’ waar ons bekende woord ’type’ van afgeleid is. Het woord heeft de betekenis van een afdruk of sjabloon en daarmee ook van een model of voorbeeld. Dat laatste woord geeft het eigenlijk treffend weer: Titus zou zelf een beeld zijn om anderen voor te houden. Een jonge man als Titus moet vooral niet gaan ‘preken’ over hoe andere jonge mannen zich zouden opstellen of handelen. Vooral jonge mensen zijn daar allergisch voor en terecht. Praatjes vullen geen gaatjes. Laat maar gewoon zien hoe het werkt. Titus zou zichzelf een voorbeeld betonen van voortreffelijke werken. In de gangbare vertalingen komt het verschil niet uit de verf, maar hier wordt een andere term gebruikt dan in 1:16 (“goede werken”). Goed (Gr. agathos) verwijst naar de heilzame uitwerking van daden, terwijl voortreffelijk (Gr. kalos) meer spreekt van werken die in zichzelf mooi en van kwaliteit zijn. Waarin GODS heerlijkheid wordt gezien (Mat.5:16)! 47

Titus 2:7 – onbedorven en eerbaar in de leer …in alles, uzelf een voorbeeld betonend van voortreffelijke werken, in de leer onbedorvenheid, eerbaarheid… Titus zou zichzelf een voorbeeld betonen “van voortreffelijke werken”. Maar ook een voorbeeld om “in de leer onbedorvenheid” te betonen. “De leer” kan hier op twee wijzen worden opgevat. Het kan verwijzen naar zowel de inhoud van de leer alsook naar de manier waarop geleerd wordt. Het woord “onbedorvenheid” is sterk verwant aan het woord “onvergankelijkheid” dat gewoonlijk betrekking heeft op God Zelf (1Tim.1:17) of op het leven van de opstanding (2Tim.1:10). Dat leven is niet aan bederf onderhevig en vergaat dus ook niet. Onbedorvenheid in de leer is het onderwijs dat de dood teniet gedaan wordt, oftewel dat alle mensen worden levend gemaakt, zoals Christus de Eersteling. Betrekken we de “onbedorvenheid” op hoe de leer wordt doorgegeven, dan leert het ons dat Titus geen bederfelijke elementen aan zijn onderwijs zou toevoegen. Het wordt in één adem genoemd met “eerbaarheid”. In het onderwijs dat Paulus voor ogen staat zijn valse motieven daarom uitgesloten (vergl. “schandelijke winst”; 1:11). Het weigert ook de leer attractief te maken of aan te passen aan de verlangens van de luisteraars. Menselijke elementen als fantasie, verhaaltjes en toneelspel vertroebelen en zijn “de gezonde leer” onwaardig. 48

Titus 2:8 – een gezond onaanvechtbaar woord …een gezond onaanvechtbaar woord, opdat degene vanuit de tegenpartij verlegen gemaakt zal worden, niets slechts te zeggen hebbend aangaande ons. Paulus had zijn jonge medewerker Titus op het eiland Kreta achtergelaten opdat zaken waar hijzelf niet aan was toegekomen, alsnog gedaan zouden worden. Paulus benadrukt dat Titus een voorbeeld of rolmodel zou zijn voor de jonge mannen. Zowel in zijn opstelling en levenswijze alsook in zijn prediking (2:6,7). Van het woord dat Titus zou uitdragen worden hier twee kwalificaties gegeven: gezond en onaanvechtbaar. Beide kwaliteiten hangen met elkaar samen. Want niemand zal een medicijn dat onmiskenbaar gezond maakt aanvechten. Gezond wil zeggen: heilzaam. Maar ook verstandig en in balans. En onaanvechtbaar betekent in dit verband: solide, betrouwbaar, onder bewijs gesteld. Zodat zelfs tegenstanders er niets tegen in kunnen brengen. De prediker van een “gezond onaanvechtbaar woord” is geen handelsman die iets moet ‘verkopen’. Zijn meningen doen totaal niet ter zake. Want hij is niet meer dan een boodschappenjongen. Het gaat hem er slechts om het woord van zijn Zender door te geven. Niets minder maar vooral ook niets meer. Want dát woord “is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard”. Dat zwaard hoef je niet te verdedigen. Het bewijst zichzelf! Ziedaar de power van het woord Gods. 49

Titus 2:9 – de boodschap aan slaven Slaven zouden zich onderschikken aan hun eigen meesters… Na de aansporingen die Titus direct of indirect zou doorgeven aan mannen en vrouwen, ouderen en jongeren volgt nu een categorie apart: de slaven. Het zijn van een slaaf is immers geen natuurlijk gegeven maar een maatschappelijke status. En in het algemeen is het ook een ongewenste status. In 1Korinthe 7 leert Paulus dat een slaaf zich niet om zijn positie behoeft te bekommeren, al zegt hij er ook bij dat wanneer hij de kans krijgt om vrij te komen, hij deze zeker moet aangrijpen (1Kor.7:21). De aanwijzingen die de slaven in deze passage krijgen typeren het oogmerk van het Evangelie in deze aeon. Die boodschap is niet bedoeld om de wereld te verbeteren of de maatschappij te hervormen. Paulus pleit niet voor afschaffing van de slavernij en hij predikt evenmin revolutie. Integendeel zelfs! De slaven krijgen te horen dat ze zich zouden onderschikken in de positie waarin zij zich bevinden. Sterker nog: ze zouden het hun meesters in alles naar de zin maken en zich meegaand betonen! De reden die Paulus voor deze opstelling geeft (zie volgend vers) illustreert treffend dat het in het Evangelie niet gaat om de verandering van maatschappelijke structuren maar om de transformerende kracht van het Evangelie in mensenlevens te tonen! 50

Titus 2:10 – de leer van God onze Redder versieren Slaven zouden zich onderschikken aan hun eigen meesters, in alles welgevallig zijn, zonder tegenspraak, niet iets ontvreemden, maar alle goede trouw betonen, opdat zij de leer van God onze Redder zouden versieren in alles. De aanwijzingen die Paulus geeft voor de slaven zijn van een bijzondere aard. Slaven zijn van hun vrijheid beroofd en als lijfeigenen van hun meesters in de praktijk veelal rechteloos. Maar uitgerekend zij zijn vanwege die positie als geen ander in staat de geweldige glorie van “de leer van God” te laten zien. Niet door in verzet te komen tegen hun meesters of door met een grote mond op hun strepen te gaan staan. Ook niet door wraakzuchtig (van) hun meesters terug te pakken, maar integendeel “alle goede trouw betonen”. De houding die Paulus beschrijft is duidelijk niet “naar de mens” maar juist daarom gaat er zo’n bijzondere sprake vanuit! Een slaaf die in alles (!) naar zijn meester zo’n onvoorwaardelijke loyaliteit toont zegt zonder woorden: Gods reddende genade omvat heel de mensheid, om niet (2:11)! En ook al verdient u met uw opstelling als meester niet mijn respect, ik mag u laten zien dat God ook uw Redder is. Zou zo’n houding geen schitterend sieraad van “de leer van God onze Redder” zijn?! 51

Titus 2:10 – de leer versieren …opdat zij de leer van God onze Redder zouden versieren in alles. Geen van de instructies die Paulus in deze brief geeft voor de opzieners, mannen, vrouwen, ouderen en jongeren, worden zo schitterend gemotiveerd als die voor de slaven. Alle aanwijzingen die Paulus aan de andere groepen geeft zijn logisch en in lijn met de gezonde leer (2:1), maar wat de slaven te horen krijgen stijgt qua motief daar ver bovenuit. Het gangbare idee is dat het in de leer van de Bijbel zou gaan om de praktijk. Zoals een theorie-examen vooral instructies bevat voor het eigenlijke autorijden. Maar in “de leer van God onze Redder” is het precies andersom! Die leer vertelt ons namelijk niet wat wij moeten doen maar ze onderwijst wie God is en wat Hij doet. Ze onderwijst dat “Gods genade reddend is verschenen aan alle mensen!” (2:11). Die leer is het onderwerp. En onze praktijk (in dit geval die van de slaven) dient ter decoratie van die leer! In het Griekse woord voor ‘versieren’ (‘kosmeo’, lett. ordenen) herkennen we gemakkelijk onze woorden ‘kosmetisch’ en ‘kosmos’ (= orde). “De leer van God onze Redder” is ultiem en verdient het om voortreffelijk te worden versierd. Geen groep die daartoe beter in staat is dan juist rechteloze slaven! 52

Titus 2:11 – alle mensen! Want de reddende genade van God verscheen aan alle mensen… Deze zin motiveert (“want”) Paulus’ instructie aan gelovige slaven om zich loyaal te onderschikken aan hun meesters “opdat zij de leer van God onze Redder zouden versieren in alles”. Een praktijk die dient om te demonstreren hoe geweldig deze leer is! Wat “de leer van God onze Redder” inhoudt, wordt hier uitgelegd. Gods genade is reddend aan alle mensen verschenen. En dat betekent, zoals Paulus het in 1Timotheüs 4 vers 10 formuleert: God is de Redder van alle mensen! Niet slechts “vóór alle mensen” als een aanbod, maar als een mededeling: “van alle mensen”. Deze leer staat haaks op elke menselijke filosofie en religie die zegt wat de mens moet doen om redding te bereiken. Het staat ook haaks op de ‘evangelische’ variant die de keuze van de mens beslissend acht. “De leer van God onze Redder” is geen oproep of programma. Er valt niets in te verdienen. Het is een bericht. Een mededeling die als een lichtstraal elke sterveling verlicht. De dood is overwonnen en alle mensen zullen worden gerechtvaardigd en levend gemaakt (1Kor.15:22; Rom.5:18). Om niet, gratis. De levende GOD redt alle mensen. Wat een hoop, vreugde en kracht gaat daar vanuit! Dit licht verdrijft alle duisternis. Laat het schijnen! 53

Titus 2:12 – opvoedende genade Want de reddende genade van God verscheen aan alle mensen, ons opvoedend… God wil dat alle mensen worden gered (1Tim.2:4) en Hij is ook de Redder van alle mensen (1Tim.4:10). In Christus Jezus die de losprijs voor allen betaalde (1Tim.2:6) is deze waarheid manifest geworden en Paulus heeft als heraut, apostel en leraar van natiën dit wereldkundig mogen maken. Genade (Gr. charis) betekent: vreugde ‘om niet’. Gods genade is als de zon die ‘om niet’ opkomt en haar licht laat schijnen voor alle mensen. Gods genade redt echter niet alleen alle mensen, ze voedt ook op. Het eerste is universeel (“alle mensen”), het tweede (“ons opvoedend”) is het voorrecht dat slechts wordt genoten door gelovigen in de tegenwoordige tijd. Het woord voor ‘opvoeden’ is in het Grieks ‘paideuo’ (afgeleid van het woord voor ‘kind’, Gr. pais) en we herkennen ons woord ‘pedagoog’ er nog in. In Galaten 3:24,25 betoogt Paulus dat de wet voor Israël vanaf Sinaï tot aan Christus een ‘pedagoog’ is geweest. Dat is voorbij. Nu geldt een heel ander principe dat ons opvoedt. Niet de wet, maar genade (Rom.6:14)! Dat is een levensgroot verschil, want de wet eist, maar genade daarentegen geeft. Genade maakt blij en vormt van binnenuit de drive om voor God te leven! 54

Titus 2:12 – verloochenen als bijproduct Want de reddende genade van God verscheen aan alle mensen, ons opvoedend, opdat we de oneerbiedigheid en de wereldlijke begeerten verloochenen: met bezonnenheid en rechtvaardig en eerbiedig zouden leven in de huidige aeon… Gods reddende genade is verschenen aan alle mensen. Ziedaar het Evangelie! Zij die deze reddende genade erkennen, worden vervolgens door diezelfde genade ook opgevoed. Het doel van deze opvoeding (“opdat”) is enerzijds negatief doordat we “oneerbiedigheid en wereldlijke begeerten” gaan verloochenen en anderzijds positief doordat we “met bezonnenheid en rechtvaardig en eerbiedig zouden leven in de huidige aeon”. Het negatieve motief van verloochenen kan niet zonder het positieve motief van bezonnen, rechtvaardig en eerbiedig. Verloochenen betekent: ontkennen of ‘niet willen rekenen met’. Het drukt uit wat ons woord ‘negatief’ ook in zich heeft: negeren. Negeren is per definitie een ‘bijproduct’. Je kunt niet bewust iets negeren want juist dan denk je er aan (‘denk niet aan een blauwe auto’). Negeren is het resultaat van de aandacht aan iets anders geven. En zo is het ook hier. Besef van Gods reddende genade voor alle mensen maakt dat we bezonnen, rechtvaardig en eerbiedig in de huidige aeon gaan leven en zó verloochenen (of negeren) we de oneerbiedigheid en wereldlijke begeerten. Gods genade maakt ons tot positieve, stralende mensen! 55

Titus 2:12 – oneerbiedigheid versus eerbiedig …ons opvoedend, opdat we de oneerbiedigheid en de wereldlijke begeerten verloochenen: met bezonnenheid en rechtvaardig en eerbiedig zouden leven in de huidige aeon… Paulus benoemt in dit vers de tegenstelling tussen “oneerbiedigheid” en “eerbiedig”. In de meeste vertalingen komt dat contrast niet goed uit de verf doordat beide woorden veelal worden weergegeven met ‘goddeloosheid’ en ‘godvruchtig’. In het Grieks speelt Paulus met het woord ‘sebeia’ dat ‘vereren’ betekent (> ‘a-sebeia’ en ‘eu-sebeia’). De genade Gods voedt op om “de oneerbiedigheid” te verloochenen. Het is karakteristiek voor de huidige aeon dat ze God niet als GOD verheerlijkt en dankt (Rom.1:21). Die oneerbiedigheid van de wereld hoeven we niet te bestrijden of actie te voeren om dat tegen te gaan. Want dat zou niet alleen onbegonnen werk zijn, het leidt ook tot niets. In plaats van tekeer te gaan tegen de oneerbiedigheid, richten we ons positief op de goede verering van de ene, ware GOD. Merk ook hier op wat de boodschap van GODS genade uitwerkt die reddend is verschenen aan alle mensen. Het geeft GOD de eer! Hij laat nooit varen de werken van Zijn handen en staat ‘om niet’ (!) garant voor de redding van heel het mensdom. Aan Hem daarom alle eer! 56

Titus 2:12 – wereldlijke begeerten versus bezonnenheid …ons opvoedend, opdat we de oneerbiedigheid en de wereldlijke begeerten verloochenen: met bezonnenheid en rechtvaardig en eerbiedig zouden leven in de huidige aeon… Tegenover de oneerbiedigheid die de huidige aeon kenmerkt, staat het rechtvaardige (lees: gelovige) en eerbiedige leven dat gelovigen mogen leven. De andere tegenstelling is die van “de wereldlijke begeerten” en “bezonnenheid”. Het woord ‘wereldlijk’ of ‘werelds’ is de bijvoeglijke vorm van ‘wereld’ (kosmikos – kosmos) en komt behalve hier ook nog in Hebreeën 9:1 voor. Daar wordt de tabernakel een ‘wereldlijk heiligdom’ genoemd: een heiligdom zoals de wereld dat kent, d.w.z. met handen gemaakt (Hebr.9:11,24; Hand.17:24). In Titus 2:12 is sprake van “wereldlijke begeerten”, dat zijn de begeerten waardoor de wereld geregeerd wordt. Niet die begeerten zelf zijn per definitie fout, maar wel wanneer men zich daardoor laat leiden. Paulus plaatst tegenover “de wereldlijke begeerten” bezonnenheid, een begrip dat we nu reeds voor de zesde keer in deze brief tegenkomen. Deze prominente rol die Paulus aan bezonnenheid toekent wordt verklaard tegen de decadente achtergrond van de Kretenzers die zich gedroegen als beesten (2:12). Trouwens, onze ‘moderne cultuur’ leert dat de mens eigenlijk een ‘dier’ is, zodat geleid worden door instincten en gevoelens eigenlijk heel normaal geacht wordt. Maar Gods genade voedt op tot een verstandig en bezonnen leven! 57

Titus 2:13 – de gelukkige hoop! …met bezonnenheid en rechtvaardig en eerbiedig zouden leven in de huidige aeon, terwijl we uitzien naar de gelukkige hoop en de verschijning van de heerlijkheid van de grote God en van onze Redder Jezus Christus… Het Evangelie van de genade van God die reddend aan alle mensen is verschenen heeft een levens veranderende kracht voor wie gelooft. Het voedt op en maakt dat we in de huidige aeon een bezonnen, rechtvaardig en eerbiedig bestaan gaan leiden. Maar daar blijft het niet bij. Dezelfde “leer van God onze Redder” biedt ook een onvoorstelbaar uitzicht op de toekomst! Paulus spreekt van “de gelukkige hoop” en dat is een prachtige term, te meer omdat ze dubbelzinnig is. “De gelukkige hoop” kunnen we in de eerste plaats objectief opvatten, d.w.z. de inhoud van de hoop is gelukkig. We verwachten immers “de verschijning van de heerlijkheid van de grote God”! Zouden we ook maar een fractie van die alles overtreffende glorie naar waarde kunnen schatten? Men zou “de gelukkige hoop” ook subjectief kunnen opvatten. In dat geval denken we er aan dat deze hoop ons nu reeds gelukkig maakt. Met vertrouwen zien we immers de toekomst tegemoet en het blijde vooruitzicht vermag al ons leed te verzachten! 58

Titus 2:13 – de verschijning van de heerlijkheid …terwijl we uitzien naar de gelukkige hoop en de verschijning van de heerlijkheid van de grote God en van onze Redder Jezus Christus… Twee keer is in deze verzen sprake van ‘verschijning’. In vers 11 lazen we over de reddende genade van God die verscheen voor alle mensen. Die verschijning verwees naar de eerste komst van Christus, naar Zijn dood en opstanding ten behoeve van alle mensen. In vers 13 is sprake van “de gelukkige hoop en de verschijning van de heerlijkheid…” waar we naar uitzien. Deze verschijning houdt verband met de wederkomst van Christus, oftewel met Zijn parousia (lett. aanwezigheid). Bij die gelegenheid zal Hij niet alleen arriveren en aanwezig zijn, maar ook tevoorschijn komen. In 2Thessalonika 2:8 noemt Paulus beide begrippen in één zin: “de verschijning van Zijn parousia”. Het uitzicht op “de gelukkige hoop” is “de verschijning van de heerlijkheid”. In de eerste plaats betreft dat “de heerlijkheid van de grote God” maar vervolgens ook die “van onze Redder Jezus Christus”. Beiden zijn niet identiek want “de grote God” is per definitie onzienlijk terwijl “Jezus Christus” juist Zijn beeld en afstraling is (Kol.1:15; Hebr.1:3). Vandaar dat “de verschijning van de heerlijkheid van de grote God” automatisch ook de verschijning inhoudt van “onze Redder Jezus Christus”. Wat een uitzicht! 59

Titus 2:14 – Christus’ overgave …onze Redder Jezus Christus, die Zichzelf ten behoeve van ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou vrijkopen van alle wetteloosheid en voor Zichzelf zou reinigen een volk rondom Hem… We zien uit naar de verschijning van onze Redder Jezus Christus. Deze verschijning is toekomstig maar de waarheid dat Hij onze Redder is, gaat terug naar de tijd dat Hij Zichzelf ten behoeve van ons gegeven heeft. Dat begon toen Hij Zichzelf overgaf om te sterven (Joh.10:17; Rom.5:8; 2Kor.5:14). Hij gaf Zichzelf tot een losprijs (1Tim.2:6) en deze gedachte van “vrijkopen” dringt zich ook in bovenstaand vers aan ons op. Christus’ sterven was de prijs die Hij betaalde om ons los te kopen “van alle wetteloosheid”. In Zijn dood en opstanding bezitten we hiervan de garantie. In de meest fundamentele betekenis van het woord is “wetteloosheid” (Gr. anomia; zonder norm) synoniem voor zonde (1Joh.3:4; Rom.6:19). Christus’ overgave ten behoeve van ons begon in Zijn sterven, maar eindigt daar zeker niet. Want nu Hij is opgewekt en opgevaren, geeft Hij nog steeds Zich actief over ten behoeve van ons. Hij wijdt Zijn aandacht nu niet aan de wereld maar aan een volk dat vandaag wordt uitgeroepen voor Zichzelf en rondom Hem. Hen heiligt en reinigt Hij! 60

Titus 2:14 – voor Zichzelf een volk reinigen …onze Redder Jezus Christus, die Zichzelf ten behoeve van ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou vrijkopen van alle wetteloosheid en voor Zichzelf zou reinigen een volk rondom Hem, ijveraar van voortreffelijke werken. Behalve dat Christus Jezus Zichzelf heeft gegeven om ons vrij te kopen van alle wetteloosheid, noemt Paulus nóg een motief. Het is opdat Hij “voor Zichzelf zou reinigen een volk rondom Hem, ijveraar van voortreffelijke werken”. Dit motief spreekt specifiek van Jezus Christus’ overgave in de tegenwoordige tijd. Het doet sterk denken aan wat Paulus in Efeze 5 naar voren brengt over Christus die de ekklesia liefheeft en Zich voor overgeeft om haar te heiligen (=apart te stellen) door haar te reinigen door het waterbad, dat is door Zijn woord. Het is onvermijdelijk dat we tijdens ons verblijf ‘in het vlees’ op aarde, worden verontreinigd. Daarom is het zo nodig dat “het woord van Christus” ons telkens weer her-oriënteert, ‘reset’ en van binnenuit schoonmaakt. Dat is waartoe Christus Zich vandaag overgeeft. Die inzet is hier niet gericht op gelovigen individueel, maar collectief als volk. Zoals ook in Efeze 5 Christus “de ekklesia” liefheeft. Waar gelovigen samenzijn om te luisteren naar het woord van Christus, reinigt Hij hen als “volk rondom Hem”! 61

Titus 2:14 – ijveraar van voortreffelijke werken …opdat Hij ons (…) voor Zichzelf zou reinigen een volk rondom Hem, ijveraar van voortreffelijke werken. Dat Christus Zich ten behoeve van ons heeft gegeven, is om voor Zichzelf een volk te reinigen. Dat doet Hij, zoals we eerder zagen, door het waterbad van Zijn woord. Wij reinigen niet onszelf, maar Christus reinigt ons wanneer wij als volk rondom Hem (lees: Zijn woord) verzameld zijn. Negatief betekent dit dat Hij ons verschoont van onzuiverheden in ons denken. En het positieve oogmerk is om ons tot “ijveraar van voortreffelijke werken” te maken. ‘Ijveraar’ is hier enkelvoud en verwijst dus naar het “volk rondom Hem”. Het woord ‘ijveraar’ (Gr. zelotes) komt van een werkwoord dat ‘kokend’ betekent. Dat kan zowel negatief als positief zijn. Negatief heet het ‘naijver’ of ‘jaloezie’ (Hand.7:9; 13:45) en in een positieve context wordt het ‘vurig’ en ‘bruisend’ genoemd (Hand.18:25). IJver is mooi, mits uiteraard in het goede. Want zonder verstand deugt zelfs ijver niet (Rom.10:2; Spr.19:2). De “voortreffelijke werken” hier onderscheiden zich subtiel van “goed werk”, zoals genoemd in 1:16. ‘Goed’ (Gr. agatos) slaat op de heilzame uitwerking van een daad, terwijl “voortreffelijke (Gr. kalos) werken” mooi in zichzelf zijn. Christus’ woord maakt ons van binnenuit bruisend zodat we in alles de leer van God onze Redder willen versieren! 62

Titus 2:15 – met alle gezag Spreek van deze dingen en moedig aan en ontmasker met alle gezag. Niemand mag je verachten. Dit hoofdstuk begon met de instructie dat Titus zou spreken over “hetgeen de gezonde leer betaamt”. Met voor elke groep bijpassende aanwijzingen. Hier onderstreept Paulus dit. “Spreek van deze dingen”. Maar ook: “moedig aan”, dat is: aansporen en supporten. En waar nodig zou Titus ook “ontmaskeren” en aan de kaak stellen. Titus moest niet ‘preken’ maar spreken en met verve aanvuren. Ook zou hij de confrontatie niet schuwen want als leugen en bedrog in het spel zijn dienen deze te worden weerlegd en tegengesproken. “Met alle gezag” voegt Paulus eraan toe. Ieder die Titus aanhoort zou moeten opmerken dat men om zijn woorden niet heen kan. Dat is ook wat ons ‘gezag’ uitdrukt: iemands woorden hebben zeggingskracht. Daar komt bij dat Titus op Kreta maar niet op eigen houtje opereerde, maar gedelegeerd was door Paulus zelf (1:5). Kennelijk was Titus evenals Timotheüs nog een jonge man (2:7; vergl. 1Tim.4:12) en wellicht dat hij daarom schroom had om op te treden. Mensen zouden hem om zijn onervarenheid kunnen geringschatten, maar Paulus bindt Titus op het hart dat hij zich dat niet moet laten aanleunen. Titus’ spreken was bekleed met de autoriteit van Paulus zelf! 63

Titus 3:1 – onderschikken aan overheden Herinner hen eraan zich te onderschikken aan overheden en autoriteiten… Na de specifieke instructies voor verschillende groepen in hoofdstuk 2, volgen nu zeven algemene aanwijzingen die Titus zou doorgeven aan de gelovigen op Kreta. In de eerste plaats moest hij hen eraan herinneren zich te onderschikken aan overheden en machten. Kennelijk hadden zij hierover reeds eerder onderwijs ontvangen. Dat Paulus dit als eerste noemt, wijst er niet alleen op dat hij dit belangrijk vond, maar wellicht ook dat de Kretenzen de neiging hadden om te rebelleren (vergl.1:12). Onderschikken (onderdanig zijn) duidt op een houding waarbij de één de ander als meerdere erkent. Het onderscheidt zich van gehoorzaamheid dat niet slechts een passieve houding is, maar een actief gehoor geven aan wat wordt opgedragen. Normaal gesproken vloeit gehoorzaamheid voort uit onderschikking, maar dat hoeft niet per se. Wanneer overheden en autoriteiten iets vragen waar men als gelovige onmogelijk gehoor aan kan geven (bijvoorbeeld Gods woord te verloochenen), dan is gehoorzaamheid uiteraard misplaatst (Hand.5:29). Toch kan men zelfs in zo’n situatie zich nog steeds onderschikken en zulke overheden en autoriteiten als meerdere erkennen. Onze taak als gelovigen is niet om overheden en autoriteiten de les te leren of om zich met haar te bemoeien. Laat staan hen omver te werpen. Onderschikking, dat is de houding. 64

Titus 3:1 – nog eens: onderschikken Herinner hen eraan zich te onderschikken aan overheden en autoriteiten, zich te schikken, tot elk goed werk gereed te zijn… De frase “overheden en autoriteiten” (in zowel enkel- als meervoud) komen we acht keer tegen in het NT, uitsluitend bij Paulus. De term “overheid” (Gr. arché) betekent ook ‘begin’ en verwijst naar de origine van de macht. Het woord voor ‘autoriteit’ daarentegen (Gr. exousia) betekent ‘volmacht’ en duidt op macht die wettig is verleend. Het is afgeleide macht.Een politieagent bijvoorbeeld heeft volmacht van de overheid om op te treden. Trouwens, niet alleen op aarde kennen we “overheden en autoriteiten” maar ook in de hemelse regionen is men met deze hiërarchie bekend (Ef.3:10; 6:12; Kol.1:16). Paulus’ oproep om zich te onderschikken aan “overheden en autoriteiten” is geheel in lijn met de rest van zijn onderwijs. Zoals we eerder bij de instructies aan de slaven al opmerkten, maakt Paulus zich niet druk om maatschappelijke structuren. Niet op afschaffing van de slavernij lag zijn focus, maar op de veranderde slaaf en diens eigenaar. Low-profile, zonder politieke oogmerken. Hoe “overheden en autoriteiten” functioneren is onze zorg niet. GOD heeft “overheden en autoriteiten” ingezet (Rom.13:1) en aan Hem zijn zij verantwoording schuldig. Opdat wij een stil en rustig leven zouden leiden (1Tim.2:2). 65

Titus 3:1 – schikken, tot elk goed werk gereed Herinner hen eraan zich te onderschikken aan overheden en autoriteiten, zich te schikken, tot elk goed werk gereed te zijn… Het lijkt erop dat Paulus in dit vers de relatie tot overheden en autoriteiten geleidelijk laat overgaan naar de verhouding naar alle mensen (3:2). Maar de instructie “zich te schikken” is vooral nog van toepassing in relatie tot hen die boven ons staan. Het woord heeft de betekenis van: opvolgen, gehoor geven (zie ook Hand.5:29,32). Omdat we “overheden en autoriteiten” als onze meerdere erkennen, dan zal onze standaard-instelling zijn dat we ons schikken in wat ons door hen wordt opgedragen. Daarom betalen we belasting (Rom.13:6), ook al hebben we nog zoveel bedenkingen over de wijze waarop die besteed wordt. Die bedenkelijke bestedingen zijn onze verantwoordelijkheid niet, en dus ook niet onze zorg. Pas wanneer “overheden en autoriteiten” dingen van ons vragen die tegen ons geweten ingaan, zullen we weigeren. Want uiteraard kunnen we geen dingen doen die strijdig zijn met wat we vanuit het woord weten. Of die schade berokkenen of die funest zijn voor de mensen waarvoor we zorgdragen. Ons schikken in de bepalingen van de boven ons geplaatsten is dus niet onbegrensd. Ons criterium zal altijd zijn om “tot elk goed (=heilzaam) werk gereed te zijn”. 66

Titus 3:2 – laster en vechtlust vs. inschikkelijkheid …niemand te lasteren, niet vechtlustig te zijn, inschikkelijk, alle bescheidenheid betonende aan alle mensen. Ging het in vers 1 in aanvang over de verhouding van gelovigen tot de overheden en autoriteiten, in vers 2 gaat het duidelijk over de relatie tot alle mensen. In totaal zeven instructies. Gelovigen zouden niemand lasteren. Van het Griekse woord dat Paulus hier gebruikt is ons woord ‘blasfemie’ afgeleid. Lasteren is kwaadspreken, met de bedoeling iemands naam en reputatie te beschadigen. Zelfs al zou het kwade waarvan men spreekt op zichzelf kloppen, de intentie deugt niet. Laster verspreiden kan soms verleidelijk zijn. In Spreuken 18:8 lezen we dat de woorden van de lasteraar als lekkernijen zijn, ‘ze gaan erin als koek’. Denk maar aan de roddelpers die van laster een verdienmodel heeft gemaakt. Laster breekt af en is daarmee het tegenovergestelde van liefde die juist opbouwt. In lijn hiermee voegt Paulus toe “niet vechtlustig te zijn”. Laster en twisten of vechten zijn uitingen van agressie. Spreuken 16:28 zegt dat een lasteraar scheiding tussen vrienden brengt. Oftewel: waar geen lasteraar is, komt de twist tot rust (Spreuken 26:20). De positieve tegenhanger van laster en vechtlust is ‘inschikkelijkheid’. Wie inschikkelijk is accepteert de mensen om zich heen en weet zich te schikken. Het geeft blijk van vrede in het hart. 67

Titus 3:2,3 – bescheidenheid betonen aan alle mensen …inschikkelijk, alle bescheidenheid betonende aan alle mensen, want ook wij waren eens dwaas, ongezeglijk, dwalende… Veruit de meeste vertalingen lezen in bovenstaand vers het woord ‘zachtmoedig(heid)’, maar ‘bescheidenheid’ drukt wellicht beter uit wat de betekenis ervan is. Vaak wordt het Griekse woord (prautes) in één adem genoemd met ‘nederigheid’ (Mat.11:29, Ef.4:2, Kol.3:12). Beide begrippen zijn aan elkaar verwant. Bovenstaande tekst onderstreept de betekenis van ‘bescheidenheid’ heel treffend. Paulus zegt dat we als gelovigen bescheidenheid zouden tonen “aan alle mensen WANT ook wij waren eens dwaas, ongezeglijk, dwalende…”. We zouden ons weliswaar moreel onderscheiden van alle mensen (niet lasterend, niet vechtlustig, inschikkelijk), maar last but not least daarin “alle bescheidenheid betonen”. We zijn namelijk geen haar beter dan de andere mensen. We zijn ook niet wijzer dan de rest van de mensheid, zoals veel christenen (stiekem) menen. Zij denken dat zij zo wijs en verstandig zijn geweest door te kiezen voor Jezus en dat zij om die reden worden gered. Dat is pure hoogmoed. Niets daarvan, zegt Paulus “want ook wij waren eens dwaas”. Het is GODS genade die reddend is verschenen aan alle mensen (Tit.2:11) en ons die vandaag reeds mogen geloven de ogen en oren daarvoor heeft geopend. Dat is geheel Zijn werk. Alle roem is uitgesloten! 68

Titus 3:3 – van dwaas tot erger …want ook wij waren eens dwaas, ongezeglijk, dwalende, verslaafd aan begeerten en allerlei geneugten in kwaadaardigheid en afgunst doorbrengende, verafschuwd en elkaar hatende. Gelovigen hebben niet de minste reden zich te verheffen boven de rest van de mensheid. Want voordat we de universele reddende genade van God leerden kennen (Tit.2:11) verschilden we niet van de anderen. Ook als we inmiddels wel anders zijn, is dit geen verdienste maar de uitwerking van Gods genade en vriendelijkheid (Tit.3:4). De lijst die in vers 3 wordt opgesomd telt evenals die in vers 1 en 2 zeven eigenschappen. Een volheid dus. Dit keer zeven kwalijke eigenschappen omdat het de mensheid typeert die geen besef heeft van Gods mensenliefde. De eerste vier eigenschappen (dwaas, ongezeglijk, dwalende, verslaafd) beschrijven onze houding in het algemeen, de laatste drie eigenschappen (in kwaadaardigheid en afgunst, verafschuwd en elkaar hatende) beschrijven de relatie tot onze medemens. De afwijking begint in het denken (dwaas) zodat we afkerig worden van correctie (ongezeglijk) en (ver)dwalen en verslaafd raken “aan begeerten en allerlei geneugten”. Waar gezond verstand niet langer leidend is, nemen gevoelens (begeerten) de controle over. Wat Paulus laat zien is dat moreel verval niet op zichzelf staat, maar het gevolg is van het los geraken van GOD. Waar Zijn licht verdwijnt wordt het automatisch donker. 69

Titus 3:3 – zwart-wit …want ook wij waren eens dwaas, ongezeglijk, dwalende, verslaafd aan begeerten en allerlei geneugten in kwaadaardigheid en afgunst doorbrengende, verafschuwd en elkaar hatende. Het ‘plaatje’ dat hier wordt geschetst is heel zwart-wit. Het toont de mensheid zonder de ene God in uitsluitend donkere kleuren. Gelukkig vertoont ook een mensheid zonder God in de praktijk nog verstandigheid, gezeglijkheid, zelfcontrole en vriendelijkheid. Zelfs op de duisterste plaatsen zijn altijd nog restanten van Gods licht te vinden. Maar om het contrast te schilderen laat Paulus die nuance hier achterwege. Ook in een ander opzicht is het ‘plaatje’ hier zwart-wit. De verleden tijd veronderstelt namelijk (“ook wij waren eens…”) dat zij die GOD wel kennen, al deze kwalijke eigenschappen achter zich hebben gelaten. Dus dat gelovigen niet dwaas, ongezeglijk, dwalend, verslaafd of elkaar hatend zou zijn. Dat zou natuurlijk mooi zijn, maar als we eerlijk zijn weten we dat dit een te rooskleurige voorstelling van zaken zou zijn. Maar Paulus beschrijft hier ook niet de praktijk van gelovigen maar hun positie. Juist deze brief laat zien hoezeer die twee soms haaks op elkaar zijn (3:7). Dat is onze positie en zó mogen we rekenen. 70

Titus 3:4 – maar toen… Maar toen de vriendelijkheid en de filantropie van onze Redder God verscheen… In zeer donkere tinten schilderde Paulus in het voorgaande vers de morele toestand van de mensheid. Dit om het grote contrast van het “maar toen!” van vers 4 te laten uitkomen. Het is tegen een gitzwarte achtergrond dat “de vriendelijkheid en filantropie van onze Redder God verscheen”. De toestand waarin de mensheid verkeerde leek verloren en hopeloos, maar juist dat geeft de ommekeer vanaf vers 4 des te meer glans. Vers 4 vertelt wanneer die ommekeer plaatsvond (“toen”) en vers 5 vertelt hoe dat ging (“naar Zijn ontferming”). Tegenover het “elkaar hatende” van de mensheid (:3) staat “de vriendelijkheid… van onze Redder God”. Of zoals oudere vertalingen zeggen: de goedertierenheid. Het wordt in één adem genoemd met een woord dat wij kennen als filantropie. Letterlijk betekent dat ‘genegenheid voor mensen’. Het verklaart waarom onze God Redder is: Hij houdt van de mensheid. Niet vanwege hun gezindheid en daden maar ondanks dat. Gods hart klopt voor de kroon op Zijn schepping: de mens. De vriendelijkheid en menslievendheid van God zijn geen abstracties. Het verscheen. De wereld nagelde Gods Zoon aan het hout maar God wekte Hem op om aan diezelfde wereld het Leven te geven. Gods filantropie kent geen grenzen! 71

Titus 3:5 – naar Zijn ontferming Maar toen de vriendelijkheid en de filantropie van onze Redder God verscheen, niet uit werken die wij in rechtvaardigheid deden, maar naar Zijn ontferming… Zoals eerder in 2:11, treffen we ook hier een prachtige verwijzing naar de essentie van het Evangelie. God houdt van de mensheid en vanaf het eerste mensenpaar heeft Hij de komst van “de Redder der wereld” beloofd. Het Evangelie is de blijde tijding dat God deze belofte inmiddels in vervulling heeft doen gaan. Om te accentueren dat de redding die God bewerkt volledig gebaseerd is op Zijn vriendelijkheid en filantropie, verklaart Paulus in vers 5 nader: het is niet “uit werken die wij in rechtvaardigheid deden”. In dat geval zou de mensheid de redding deels aan zichzelf hebben te danken. Niet ‘om niet’ maar verdiend. Het is Paulus er alles aan te doen om die suggestie volkomen uit te sluiten. Dit is zwart-wit. Het Evangelie is geheel gebaseerd op wat GOD belooft en op wat Hij realiseert in Christus. “JAHWEH redt”, dat is de betekenis van de naam JEZUS/JESJOEA. Maak van dit bericht een aanbod dat de mens moet aannemen, en het Evangelie is geen Evangelie meer. Want redding zou dan afhangen van de reactie van de mens. Niets daarvan! Het is 100% “naar Zijn ontferming”. 72

Titus 3:6 – bad van wedergeboorte …niet uit werken die wij in rechtvaardigheid deden, maar naar Zijn ontferming, redde Hij ons door [het] bad van wedergeboorte en van vernieuwing van heilige geest… Het moet inmiddels duidelijk zijn: redding is geen verdienste, maar de uitwerking van Gods ontferming. Hij ontfermt Zich en Hij redt. En hoe doet Hij dat? Door het bad van wedergeboorte en van vernieuwing van heilige geest. De term “bad van wedergeboorte” komen we uitsluitend hier tegen. Het begrip ‘wedergeboorte’ komen we sowieso slechts twee keer tegen in het NT: hier en in Matteüs 19:28. De terminologie in Johannes 3:3-6 en 1Petrus 1:3 is anders, hoewel aanverwant. Wedergeboorte verwijst naar nieuw leven, regeneratie of (op z’n Frans) renaissance. Maar is dat ook niet waar “vernieuwing van heilige geest” naar verwijst? Het woord ‘geest’ is synoniem voor leven en heilige geest voor speciaal leven namelijk opstandingsleven. Oftewel, het spreekt van vernieuwing. Het middel waardoor “wedergeboorte en vernieuwing van heilige geest” plaatsvindt is een “bad” of “wassing”. Dat is uiteraard geen ritueel, want werk van mensenhanden bewerken geen nieuw leven. Nee, het “bad” verwijst hier (evenals in Efeze 5:26!) naar Gods woord en uitspraken. Ziedaar de manier waarop God redt! Door Zijn woord in ons hart te doen (weer)klinken wast en reinigt God ons en geeft Hij nieuw leven! 73

Titus 3:6 – rijkelijk uitgegoten …maar naar Zijn ontferming, redde Hij ons door [het] bad van wedergeboorte en van vernieuwing van heilige geest, die Hij rijkelijk over ons uitgiet, door Jezus Christus, onze Redder… Redding is Gods werk. In het “waterbad van Zijn woord” (Ef.5:26) doet Hij ons herboren worden. Min of meer synoniem hiermee is de uitdrukking “vernieuwing van heilige geest” wat uiteraard niet betekent dat “heilige geest” (zonder lidwoord) wordt vernieuwd maar dat heilige geest ons vernieuwt. Paulus doelt op wat een mens overkomt als hij wordt ‘ondergedompeld’ in Gods woord. Dat is wedergeboorte en een totale vernieuwing. Het is hetzelfde als wanneer God rijkelijk heilige geest over een mens uitgiet. Want vergeet niet dat Gods woorden “geest en leven zijn” (Joh.6:63). Paulus verwijst met het ‘rijkelijk uitgieten’ naar de overweldigende kracht en impact van Gods woord. Dat woord is levend en krachtig en geen mens kan er aan worden blootgesteld zonder te worden veranderd. Paulus wist daar alles van. God had hem uitverkoren (Gal.1:15). Niet hij zocht Jezus Christus, maar Christus Jezus zocht hem en overweldigde hem met Zijn genade (1Tim.1:14). Als GOD vandaag eerstelingen kan roepen en vernieuwen, zou Hij dat wonder dan niet bij elk mens kunnen verrichten? Hij opent immers oren en harten… ieder op Zijn tijd! 74

Titus 3:7 – gerechtvaardigd in Zijn genade …opdat wij gerechtvaardigd wordende in Zijn genade, lotbezitters zouden worden overeenkomstig hoop van aeonisch leven. Het begrip ‘rechtvaardiging’ wordt vaak gelijkgesteld en verward met ‘vergeving’. Maar de verschillen tussen beide begrippen zijn groot. Vergeving wil zeggen: iemands schuld wordt niet aangerekend. Bij rechtvaardiging daarentegen wordt iemand rechtvaardig (onschuldig) verklaard. Iets totaal anders dus. Vergeving betekent: afzien van vervolging, maar rechtvaardiging betekent vrijspraak. Dat God ons rechtvaardigt staat volkomen los van onze werken, zoals Paulus kort tevoren opmerkte (:5). We worden gerechtvaardigd door het geloof van Jezus Christus (Gal.2:16). Door Zijn weg in geloof komt een totaal nieuwe mensheid en schepping tot stand. En God ziet ons nu reeds zoals we straks zullen zijn: volmaakt en rechtvaardig! Hij ziet niet ons verleden, maar onze toekomst! In bovenstaande woorden klinkt de echo door van wat dezelfde apostel ooit aan de Romeinen voorhield (3:23,24): “Want allen zondigden, en hebben tekort van de heerlijkheid van God en worden om niet gerechtvaardigd, in Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is”. Zoals allen zondigden en allen tekort hebben van de heerlijkheid Gods, zo zullen ook allen worden gerechtvaardigd. Dit is geen aanbod maar een bericht. Niemand die hier ook maar iets aan af of toe kan doen. Het is ‘om niet’ en dus genade! 75

Titus 3:7 – lotbezitters …opdat wij gerechtvaardigd wordende in Zijn genade, lotbezitters zouden worden overeenkomstig hoop van aeonisch leven. “Gerechtvaardigd wordende”, d.w.z. door God rechtvaardig worden verklaard, is geen eindstation. Het is de sfeer waarin God de gelovigen “in Zijn genade” plaatst. Ook het begrip “lotbezitters” laat zien dat het geen verdienste is. In de gangbare vertalingen wordt het Griekse woord (> kleronomos) weergegeven met ‘erfgenamen’ en vaak dekt dat vertaalwoord ook die lading. Wie een erfenis ontvangt valt iets ten deel zonder dat daaraan een verdienste ten grondslag ligt. In het genoemde Griekse woord zit echter het woord ‘lot’ (>loting) en dat is niet zonder betekenis. Zo ontving het volk Israël het land Kanaän als erfdeel, maar dat viel hen ten deel via loting (Hand.13:19; Joz.18:10). Het bezit was hen van Godswege toegevallen. Het fundamentele idee achter loting is dat de mens geen aandeel in de keuze heeft. God doet het toevallen. Dus niet alleen dat we worden gerechtvaardigd is genade, dit geldt ook voor het gegeven dat we “lotbezitters zouden worden”. Opmerkelijk trouwens dat Paulus hier niet vermeldt wat ons ‘lotbezit’ (erfenis) is. Wat hij slechts aangeeft is dat wij ‘lotbezitters’ zijn “overeenkomstig hoop van aeonisch leven”. Kennelijk heeft ons ‘lotbezit’ van doen met het leven van de toekomende aeonen… 76

Titus 3:7 – ons universeel lotbezit …opdat wij gerechtvaardigd wordende in Zijn genade, lotbezitters zouden worden overeenkomstig hoop van aeonisch leven. Wij die vandaag gerechtvaardigd worden, worden ook “lotbezitters” (of zo u wilt ‘erfgenamen’). Dat klinkt tamelijk vaag, want wat ontvangen wij dan als lotbezit? Het is de rest van de zin die ons daarvoor op het spoor zet: “overeenkomstig hoop van aeonisch leven”. Daaruit kunnen we opmaken dat het ‘lotbezit’ verband houdt met de toekomst van de komende aeonen (wereldtijdperken). Immers, wanneer “de tegenwoordige boze aeon” (binnenkort) zal worden beëindigd, zal ze plaats maken voor “de komende aeonen” waarin Christus zal regeren. Eerst in “de duizend jaren” (Openb.20) en daarna in de nog overtreffender aeon van het hemelse Jeruzalem (Openb.21,22). Het is in de komende aeonen dat Christus Zijn Koninkrijk zal vestigen. Hemel en aarde zullen in deze “volheid van de tijdperken” (Ef.1:10) onder één Hoofd worden samengevat. En… nu komt het: in Hem, de Christus, hebben ook wij als gelovigen ons lotdeel ontvangen (Ef.1:11). Samen met het Hoofd vormen we als ekklesia één Lichaam met Hem en alles wat Hem ten deel valt is ook ons lotdeel (of ‘erfenis’). M.a.w. ons lotbezit omvat hemel en aarde en is alomvattend. Dat is onze hoop in het steeds stralender wordende aeonische leven! 77

Titus 3:7 – hoop van aeonisch leven! …lotbezitters zouden worden overeenkomstig hoop van aeonisch leven. Deze brief begon met de “hoop van aeonisch leven” (1:2) en ze sluit ermee af. Het “aeonische leven” is de grote bekroning van Gods “voornemen van aeonen” (Ef.3:11). Wellicht de grootste dwaling waarmee alle gangbare bijbelvertalingen op een dwaalspoor zetten, is het vertaalwoord ‘eeuwigheid’. Het geldt als weergave van het veelvoorkomende Griekse woord ‘aeon’ dat echter een wereldtijdperk is. Met een begin (“vóór de aeonen”) alsook een einde (“voleinding der aeonen”). Het vertaalwoord ‘eeuwigheid’ is niet slechts een misverstand of blunder, het is nog veel erger. Het vertaalwoord verblindt voor het Evangelie! Want hoe kan het Evangelie dat God uiteindelijk allen redt, rechtvaardigt, verzoent en levend maakt waar zijn, als er ook zoiets bestaat als een straf of oordeel ’tot in eeuwigheid’ en dus eindeloos? Het vertaalwoord ‘eeuwigheid’ is een valstrik dat het Goede Bericht ontoegankelijk maakt om te verstaan. “Het aeonisch leven” is niet het leven van ‘de eeuwigheid’ maar het leven van “de komende aeonen” of eeuwen (Luc.18:30). Het zijn de wereldtijdperken waarin Christus zal heersen… totdat de dood als laatste vijand zal worden teniet gedaan en allen worden levend gemaakt. Dan zijn de aeonen voorbij, maar het leven niet. Integendeel, de dood is beëindigd en GOD zal zijn “alles in allen”! 78

Titus 3:8 – het woord is betrouwbaar! Het woord is betrouwbaar en omtrent deze dingen wil ik beslist dat je heel stellig bent… Met de uiteenzetting van zojuist (vers 4 t/m 7) is inhoudelijk het belangrijkste gezegd. Wat nu nog volgt zijn praktische aanbevelingen. De uitdrukking “het woord is betrouwbaar” komen we behalve hier ook nog vier keer tegen in Paulus’ brieven aan Timotheüs (1Tim.1:15; 3:1; 4:19; 2Tim.2:11). Het woord voor ‘betrouwbaar’ in het Grieks (pistos) wordt ook vaak vertaald met ‘gelovig’, het is hetzelfde begrip. Geloven en vertrouwen zijn in het Grieks identiek. God geloven betekent: vertrouwen in wat Hij gezegd heeft. Wanneer Paulus zegt “het woord is betrouwbaar” dan onderstreept hij daarmee de waarheid van wat hij gaat schrijven of (zoals in dit geval) van wat hij zojuist heeft geschreven. De waarheid ervan staat vast en is aan geen enkele twijfel onderhevig. En dat niet alleen: Titus zou er ook openlijk voor uitkomen en klip en klaar onderwijs over geven. Zulke stelligheid wordt tegenwoordig lang niet altijd gewaardeerd. Men twijfelt liever aan het geloof en men gelooft in de twijfel. Men blieft geen objectieve waarheid want alles is (naar men meent) subjectief en betrekkelijk. Absolute claims vanuit wat “er staat geschreven” wuift men weg met ‘dat is jouw waarheid’. Niks daarvan zegt Paulus stellig: het woord is betrouwbaar! 79

Titus 3:8 – voortreffelijke werken Het woord is betrouwbaar en omtrent deze dingen wil ik beslist dat je heel stellig bent, opdat zij die God geloven gezind zijn vooraan te staan in voortreffelijke werken. Die zijn voortreffelijk en nuttig voor mensen. Omdat het woord dat Paulus zojuist had uiteengezet betrouwbaar is, wil hij beslist dat Titus daarin ook heel stellig zou zijn. Waar bewijs voorhanden is, is twijfelachtigheid misplaatst. Als Titus zelfverzekerd, of beter: verzekerd van het woord is dat hij uitdraagt, zal hij een rolmodel zijn van degenen die God geloven. “God geloven” betekent: vertrouwen hebben in wat Hij gesproken heeft. Oftewel, Zijn woord betrouwbaar achten. Paulus’ onderwijs is er niet op gericht om de wereld te verbeteren. Het heeft geen zin om mensen aan te sporen tot voortreffelijke werken, als ze God niet geloven. We dienen namelijk in te zien dat een voortreffelijk werk niet zonder meer hetzelfde is als sociaal- of liefdadigheidswerk. Nee, een werk is voortreffelijk als het demonstreert dat Gods woord betrouwbaar is. Een werk is voortreffelijk wanneer het “de leer van God onze Redder versiert” (2:10). “Voortreffelijke werken” laten niet zien hoe goed wij zijn, maar hoe goed GOD is (Mat.5:16)! Dat is voortreffelijk en nuttig voor mensen. Wat een voorrecht om daarin metterdaad vooraan te staan! 80

Titus 3:9 – dwaze vragen en geslachtsregisters Maar ontwijk dwaze vragen en geslachtsregisters en ruzies en gevechten over de wet, want die zijn nutteloos en zinloos. Tegenover het stellig uitkomen voor het betrouwbare woord en vooraan te staan in wat voor mensen voortreffelijk en nuttig is, staat dit vers. Wat Paulus opsomt is niet alleen nutteloos maar zelfs nog erger dan dat. Titus zou dat moeten vermijden. Het eerste dat Paulus noemt zijn “dwaze vragen”. Dat zijn kwesties die op voorhand nergens toe leiden omdat concrete bewijzen ontbreken. Dwaze vragen leiden tot enkel speculatie waar niemand wijzer van wordt. De geslachtsregisters waar Paulus op doelt zijn uiteraard niet de genealogieën die we in de Bijbel aantreffen. Die maken immers deel uit van de geïnspireerde Schriften en zijn daarom nuttig om te onderzoeken (2Tim.3:16). Nee, de geslachtsregisters hier zijn dubieuze genealogieën met dito verhalen. Ook bijbelstudenten kunnen gemakkelijk in zulk verraderlijk vaarwater terechtkomen door bijvoorbeeld te willen achterhalen of ze misschien afstammen van de zogenaamde ‘verloren tien stammen’ en zo ja, van welke stam. De expliciete uitspraken van de Schrift maken ongemerkt plaats voor de wildste fantasieën. Zulke kwesties zijn niet alleen nutteloos, maar ze geven ook aan vleselijke afkomst een plaats die vreemd en ongepast is binnen het lichaam van Christus (2Kor.5:16). 81

Titus 3:9 – ruzies en gevechten over de wet Maar ontwijk dwaze vragen en geslachtsregisters en ruzies en gevechten over de wet, want die zijn nutteloos en zinloos. Behalve speculatieve kwesties (“dwaze vragen”) en dubieuze genealogieën (“geslachtsregisters”) moest Titus ook “ruzies en gevechten over de wet” uit de weg gaan. Paulus had geen moeite met Joden die Joods leefden (1Kor.9:20), maar wel wanneer zij deze leefwijze onder de natiën wilden promoten (judaïseren). Met de “ruzies en gevechten over de wet” doelt hij op dergelijke lieden die ook nog eens onderling concurreerden en futiele verschillen opbliezen en conflicten veroorzaakten. De instructie om dit soort vragen en kwesties te ontwijken is nog onverminderd actueel. Want de christenheid is vergeven van dergelijke invloeden. Denk bijvoorbeeld aan het willen opleggen van de sabbat, zondag of andere hoogtijden, het geven van tienden of geschillen over avondmaal en doop, enzovoort. Al zulke conflicten zijn een ontkenning van de vrijheid die we in Christus Jezus hebben (Gal.2:4). De overeenkomst tussen alle zaken die Titus moest zien te vermijden, is dat ze allemaal “nutteloos en zinloos” zijn. Nutteloos betekent dat het geen voordeel oplevert en evenmin opbouwend is. En zinloos wil zeggen: het is speculatief en ijdel. Ondanks de verhitte discussies gaat het nergens over. Het betrouwbare woord… dat is het enige wat telt! 82

Titus 3:10 – een sektarisch mens (1) Weiger een sektarisch mens, na hem een en andermaal te hebben geattendeerd. In het voorgaande vers werd Titus geïnstrueerd wat hij zou vermijden: dwaze vragen, geslachtsregisters, ruzies en gevechten over de wet. In bovenstaand vers vervolgt Paulus zijn waarschuwing en benoemt hij wie zich daaraan schuldig maakt (“een sektarisch mens”). Het begrip “sektarisch” verdient een nadere toelichting. Dikwijls wordt het vertaald met ‘ketters’ (‘onorthodox’ of ‘afwijkend van de leer van de kerk’), maar dat is even begrijpelijk als misleidend. Van het Griekse woord waaraan ‘sektarisch’ verwant is (hairesis), is ons woord ‘heresis’ (Eng. heresy) afgeleid. En inderdaad, dat heeft de betekenis van ‘dwaalleer’ of ‘ketterij’. Toch is dat beslist niet de betekenis die ‘hairesis’ in het NT heeft. Oorspronkelijk was een ‘sekte’ (hiresis) een school of richting met een bepaalde favoriete leer of leider. De gedachte van ‘favoriet’ (verheffen, prefereren) ligt ook besloten in het woord ‘hairesis’. Zo lezen we over de sekte van de Saduceeën en de Farizeeën (Hand.5:17; 15:5). En de christenen heten de sekte van Nazarenen (Hand.24:5). Een sekte heeft in zulke gevallen de neutrale betekenis van een partij. Een ‘partijschap’ wordt echter zeer kwalijk wanneer iemand de bestaande geestelijke eenheid miskent en daarvoor een eigen favoriete leer of leider in de plaats stelt. 83

Titus 3:10: een sektarisch mens (2) Weiger een sektarisch mens, na hem een en andermaal te hebben geattendeerd. Zoals we eerder zagen is het begrip ‘sekte’ in het taalgebruik van de Schrift lang niet altijd een negatief begrip. Het verwijst naar een sectie, dat is een afdeling of onderdeel. In het medisch taalgebruik betekent sectie verrichten: snijden in een lichaam. Vooral dit laatste verduidelijkt waarom Titus “een sektarisch mens” zou afwijzen: zo iemand snijdt en brengt scheiding aan in wat een eenheid vormt. Een sektariër brengt tweespalt door een secundaire kwestie op te blazen tot iets fundamenteels. Dat hoeft niet per se een fout standpunt te zijn, maar de sektariër geeft geen ruimte aan mensen met een andere praktijk of mening. Dat is wat iemand sektarisch maakt. Wat een sektariër doet is dus niet slechts hoogmoedig maar ook eng en benepen. Vaak speelt ook angst een rol bij een sektarische opstelling: men is bang weerlegd te worden en daarom creëert men een eigen ‘bubbel’. Titus zou de sektariër één en andermaal attent maken op waar hij mee bezig is. Want mogelijk dat hij zich niet bewust is van zijn kwalijke opstelling. Zou hij zich echter niet laten gezeggen, dan zou Titus de sektariër resoluut afwijzen. Juist om “de eenheid van de geest te bewaren” (Ef.4:3). 84

Titus 3:11 – een sektarisch mens (3) Weiger een sektarisch mens, na hem een en andermaal te hebben geattendeerd. Je weet dat zo iemand het spoor bijster is en dat, terwijl hij zondigt, hij zichzelf veroordeelt. In Galatië voegde men samen wat God vaneen scheidt door een ‘evangelie’ te accepteren dat geen Evangelie is. Een “sektarisch mens” doet precies het tegenovergestelde: hij scheidt vaneen wat God heeft samengevoegd. Wat de sektariër doet is evident verkeerd. Letterlijk zelfs, want de vertaling “het spoor bijster” drukt in het Grieks ongeveer uit dat hij fout is (om)gekeerd. “Hij zondigt” staat er, wat onderstreept dat hij de weg kwijt is (lees: doel mist). Het laatste wat Paulus over “een sektarisch mens” zegt, is dat deze “zichzelf veroordeelt”. De gedachte is dat Titus de volhardende sektariër weliswaar zou afwijzen, maar verdere stappen tegen hem ondernemen hoeft niet. De sektariër veroordeelt zichzelf. Doordat hij polariseert en tegenstellingen opblaast, scheidt hij zichzelf al af. De sektariër houdt het niet uit in een gemeenschap waar men elkaar verdraagt en verschillen accepteert. Hij drijft een wig tussen gelovigen en plaatst daardoor zichzelf buitenspel. Een wig die trouwens ook in zijn nieuwe kring gegarandeerd gaat zorgen voor verdere versplintering. Hoe belangrijk daarom om op basis van “het betrouwbare woord” elkaar te verdragen! 85

Titus 3:12 – overwinteren in Nikopolis Zodra ik Artemas naar jou zal zenden of Tychikus, beijver je dan naar mij te komen in Nikopolis want ik heb besloten daar te overwinteren. Paulus eindigt zijn brief aan Titus met een aantal praktische aanwijzingen. Aangezien de brief niet past in het geschiedkundig relaas van het boek Handelingen, moeten we ervan uitgaan dat deze brief is geschreven na Paulus’ gevangenschap te Rome (Hand.28:30). De historische context van die periode is slechts tot op zekere hoogte te reconstrueren aan de hand van Paulus’ brieven uit die tijd. Hoe dit ook zij, het is in die tijd dat Paulus op Kreta heeft gearbeid en Titus vervolgens daar achterliet om nog zaken te regelen waaraan hijzelf niet meer was toegekomen (1:5). Hier lezen we dat zodra Paulus Artemas of Tychikus naar Kreta zal zenden, Titus z’n best moest doen om Paulus op te zoeken in Nikopolis, omdat Paulus heeft besloten daar te overwinteren. Paulus wil graag Titus bij zich hebben, mogelijk om tijdens en na het overwinteren in Nikopolis met hem samen te werken. Paulus zal zorgen voor een vervanger van Titus, want diens vertrek mag in geen geval ten koste gaan van de ekklesia’s op Kreta. In alles blijkt Paulus’ liefde en zorg voor de voortgang van het Evangelie! 86

Titus 3:12 – Tychikus Zodra ik Artemas naar jou zal zenden of Tychikus, beijver je dan naar mij te komen in Nikopolis want ik heb besloten daar te overwinteren. Nikopolis is een stad in het noord-westen van de Griekse kust dat tegenwoordig Preveza heet. Paulus had besloten daar te overwinteren en hij hoopte Titus daar ook te ontmoeten. Om Titus op het eiland Kreta te vervangen zou hij Artemas of Tychikus naar hem toesturen. Wie Artemas was weten we niet. Zijn naam wordt alleen hier genoemd. De andere naam die Paulus noemt, Tychikus, is daarentegen wel een bekende naam. Mogelijk dat hij als tweede kandidaat wordt genoemd omdat Paulus hem bij voorkeur bij zich wil houden. Voor het eerst wordt zijn naam genoemd in Handelingen 20 vers 4. Samen met Trofimus was hij uit Asia afkomstig en zij vergezelden Paulus op diens reis naar Jeruzalem. Tot aan diens heengaan heeft Tychikus Paulus vergezeld (2Tim.4:12). Paulus noemde hem vol waardering “mijn geliefde broeder en dienaar in de Heer” (Ef.6:21 en Kol.4:7). Tijdens zijn gevangenschap in Rome zond Paulus Tychikus naar Efeze en Kolosse (Ef.6:21; Kol.4:7) om Paulus’ brieven aan hen te bezorgen. De naam Tychikus betekent ‘geluk’ of ‘fortuin’ en past die naam niet als gegoten bij de rijkdom die hij toen met zich meedroeg?! 87

Titus 3:13 – Zenas de wetgeleerde Help Zenas de wetgeleerde en Apollos ijverig voort opdat hen niets ontbreke. In het voorgaande vers noemde Paulus twee namen van arbeiders die hem ten dienste stonden. Bij de twee namen in dit vers ontbreekt dat. Evenals in vers 12 is de eerstgenoemde naam een ons onbekende. En waarom Zenas “de wetgeleerde” (Gr. nomikos) wordt genoemd wordt verschillend beantwoord. Sommigen menen dat het hier een Romeins jurist of rechtsgeleerde betreft en zien dit ondersteund in het gegeven dat Zenas geen Hebreeuwse naam is. Ook lijkt het deze uitleggers onwaarschijnlijk dat een rabbijn betrokken zou zijn in de Evangeliearbeid. Toch is er op deze argumenten wel wat af te dingen. In de eerste plaats wordt in alle andere zeven keren dat de term ‘wetgeleerde’ in het NT voorkomt consequent verwezen naar rabbijnen die doorkneed waren in de Joodse wet. En inderdaad, Zenas is geen Joodse naam, maar wat zegt dat? De naam Apollos is dat evenmin (zie echter Hand.18:24). Dat Zenas “de wetgeleerde” wordt genoemd hoeft ook niet per se te betekenen dat hij nog steeds als rabbijn werkzaam was. Ook Matteüs wordt na zijn roeping nog steeds “de tollenaar” (Mat.10:3) en Simon “de Zeloot” (Hand.1:13) genoemd. Misschien dat “wetgeleerde” herinnert aan Zenas’ vroegere reputatie. Meer dan Paulus’ hier vermeldt weten we niet… 88

Titus 3:13 – Apollos Help Zenas de wetgeleerde en Apollos ijverig voort opdat hen niets ontbreke. Paulus geeft geen context bij deze instructie. Titus wordt geacht te weten waarover het gaat. Zenas en Apollos waren op doorreis en deden Kreta aan terwijl Titus daar verbleef. Wellicht dat zij beiden (of één van hen) bij Paulus vandaan kwamen en deze brief aan Titus hebben overhandigd. Paulus verzoekt Titus z’n best te doen om de beide mannen te voorzien in wat zij nodig hadden voor het vervolg van hun reis. In tegenstelling tot Zenas, is Apollos voor ons geen onbekende. Zijn naam komen we tien keer tegen in het NT. Hij was een Jood afkomstig uit Alexandrië (Egypte), een welsprekend man en machtig in de Schriften (Hand.18:24). Hij arriveerde in Efeze en was aanvankelijk slechts bekend met de doop van Johannes, maar Paulus’ medewerkers Priscilla en Aquila hebben hem nader ingelicht. Toen hij naar Korinthe overstak bleek hij van veel nut te zijn voor de gelovigen aldaar. Voor een Joods publiek bewees hij in het openbaar vanuit de Schriften dat Jezus de Christus is (Hand.18:27,28). In Korinthe probeerden sommigen Apollos uit te spelen tegen Paulus (1Kor.1:12; 3:4), maar Paulus wilde daar niets van weten. Paulus plantte, Apollos begoot en God gaf de wasdom (1Kor.3:6)! 89

Titus 3:14 – niet onvruchtbaar En laat ook de onzen leren vooraan te staan in voortreffelijke werken voor de noodzakelijke behoeften opdat zij niet onvruchtbaar zijn. In het voorgaande vers spoorde Paulus Titus aan om Zenas en Apollos ijverig voort te helpen. Hier breidt hij zijn aansporing uit naar “de onzen” om te leren vooraan te staan in voortreffelijke werken. Mogelijk dat Paulus met “de onzen” hier doelt op de gelovigen in het algemeen (‘onze mensen’), maar het kan ook zijn dat hij meer specifiek doelt op hen die onderwijs geven. In vers 8 lazen we reeds dat degenen die God geloven vooraan zouden staan in voortreffelijke werken. En we zagen ook wat dat betekent. In voortreffelijke werken komt tot uitdrukking dat Gods woord betrouwbaar is (vergl. 2:11). Dat maakt meteen ook duidelijk dat deze voortreffelijke werken altijd spreken van geloof. Het voorthelpen van Zenas en Apollos was voor Titus een voortreffelijk werk omdat deze mannen in dienst stonden van God en Zijn woord. In vers 13 zegt Paulus dat “de onzen” zulke voortreffelijke werken ook zouden leren. Dat is leren wat voortreffelijke werken zijn, maar ook demonstreren dat deze werken daadwerkelijk “nuttig” zijn (3:8) en concreet voorzien in “de noodzakelijke behoeften”. Juist in zulke daden waarin God ondubbelzinnig verheerlijkt wordt, draagt Zijn woord vrucht in ons. 90

Titus 3:15 – groeten & afsluiting Allen die met mij zijn groeten jou. Groet onze vrienden in geloof. De genade is met jullie allen. Dit is het laatste vers in deze brief dat eindigt met de gebruikelijke groeten. In de eerste plaats een groet van de afzender en degenen die met (niet slechts bij) hem zijn. Wie dat zijn wordt niet vermeld. Misschien dat Zenas en Apollos dat persoonlijk aan Titus hebben verteld. In de tweede plaats zou Titus de groeten doen aan de vrienden in geloof. Paulus gebruikt hier niet het woord ‘agapé’ maar het zwakkere ‘phileo’ dat meer ‘houden van’ betekent. ‘Agapé’ is liefde die onafhankelijk is van de reactie van de ander. Ze bestaat en blijft bestaan, ook wanneer ze niet wordt beantwoord. ‘Phileo’ daarentegen is een liefde die getriggerd wordt door een kwaliteit in de ander. Hier is dat vriendschap in geloof. Deze vriendschapsband bestaat dankzij gedeeld geloof. De brief eindigt met een aanzegging van genade. Niet slechts een bede om, of het toewensen van genade. Nee, het is een mededeling. Zonder uitzondering worden al Paulus’ brieven (inclusief die aan de Hebreeën) zo afgesloten, ook al varieert de bewoording soms. Van alle overige brieven eindigt uitsluitend ‘de Openbaring’ zo. Genade is de waardige bekroning, juist van Paulus’ brieven. 91

goedbericht.nl GoedBericht wijst op de ene GOD, Die alles beschikt en bij Wie nooit iets mis gaat. Zij wijst op Jezus Christus als Redder der wereld. Jazeker, van alle mensen! Omdat GOD nooit laat varen de werken van Zijn handen. Uitgangspunt is de Bijbelse boodschap zoals Paulus dit als “apostel en leermeester van de natiën” heeft mogen bekendmaken. GoedBericht wil uitsluitend wijzen op wat “er staat geschreven”. Want “de Schrift” bewijst én verklaart zichzelf. Eerder uitgebracht door Stichting GoedBericht: Ongekende Hoogte De Efeze-brief, vers voor vers besproken Auteur: André Piet 220 pagina’s Eerste druk: mei 2021 ISBN 978-94-6266-486-9 93

Zielig is niet geestig De 1e Korinthe-brief, vers voor vers besproken Auteur: André Piet 450 pagina’s Eerste druk: september 2021 ISBN 978-94-6266-527-9 De alleen wijze GOD De Romeinen-brief, vers voor vers besproken Auteur: André Piet 546 pagina’s Eerste druk: januari 2023 ISBN 978-94-6266-527-9 94

O dwaze Ga laten! De Galaten-brief, vers voor vers besproken Auteur: André Piet 200 pagina’s Eerste druk: april 2023 ISBN 978-94-6266-661-0 Naar Zijn rijkdom De Filippi-brief, vers voor vers besproken Auteur: André Piet 128 pagina’s Eerste druk: november 2023 ISBN 978-94-6266-308-4 95

1 Online Touch

Index

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4
  5. 5
  6. 6
  7. 7
  8. 8
  9. 9
  10. 10
  11. 11
  12. 12
  13. 13
  14. 14
  15. 15
  16. 16
  17. 17
  18. 18
  19. 19
  20. 20
  21. 21
  22. 22
  23. 23
  24. 24
  25. 25
  26. 26
  27. 27
  28. 28
  29. 29
  30. 30
  31. 31
  32. 32
  33. 33
  34. 34
  35. 35
  36. 36
  37. 37
  38. 38
  39. 39
  40. 40
  41. 41
  42. 42
  43. 43
  44. 44
  45. 45
  46. 46
  47. 47
  48. 48
  49. 49
  50. 50
  51. 51
  52. 52
  53. 53
  54. 54
  55. 55
  56. 56
  57. 57
  58. 58
  59. 59
  60. 60
  61. 61
  62. 62
  63. 63
  64. 64
  65. 65
  66. 66
  67. 67
  68. 68
  69. 69
  70. 70
  71. 71
  72. 72
  73. 73
  74. 74
  75. 75
  76. 76
  77. 77
  78. 78
  79. 79
  80. 80
  81. 81
  82. 82
  83. 83
  84. 84
  85. 85
  86. 86
  87. 87
  88. 88
  89. 89
  90. 90
  91. 91
  92. 92
Home


You need flash player to view this online publication