nimmer plaatsgevonden. Maar velen lieten zich door dit nepnieuws meeslepen en verkondigden een fabeltje. Welke opstanding? Met hun bewering dat “de opstanding reeds had plaatsgehad” hadden Hymeneüs en Filétus niet het oog op de opstanding van de Here Jezus. Zijn opstanding heeft immers inderdaad al plaatsgehad, en alle apostelen (Paulus incluis) hebben verkondigd dat Hij is opgestaan (2 Tim. 1:10-11, 1 Kor. 15:20, Rom. 1:4). Onze Heer is op de Paasmorgen verrezen. Dat is de kern van het christelijk geloof. De bewering van Hymeneüs en Filétus dat de opstanding al had plaatsgehad had betrekking op de opstanding van de gelovigen. Misschien vergeestelijkten ze het begrip opstanding en maakten ze het tot een synoniem van wedergeboorte. In dat geval leerden ze dat een mens uit de doden opstaat wanneer hij God en Zijn Zoon, Jezus Christus, leert kennen. Wie zijn vertrouwen op de Messias vestigt gaat immers uit de dood over tot het leven (1 Joh. 3:14). Als dat de kern van hun leer was, zou elke gelovige de opstanding al achter de rug hebben. Het is ook mogelijk, dat ze leerden dat elk gestorven gemeentelid al was opgestaan en de hemelse heerlijkheid was binnengegaan. In de Griekssprekende wereld koesterden velen minachting voor het lichamelijke. Men beschouwde de dood als een bevrijding van de “onsterfelijke ziel” uit de “kerker van het lichaam”. Als Hymeneüs en Filétus van Griekse afkomst waren, hebben ze het Bijbelse begrip “opstanding” waarschijnlijk misverstaan. Ze dachten bij opstanding aan een voortbestaan van de menselijke ziel bij God in de hemel, in het “hiernamaals”, een voortbestaan dat al begint zodra een gelovige is gestorven. Overleden broeders en zusters zouden dan al zijn verrezen. 128
130 Online Touch Home