ze echter geen antenne (2 Tim. 3:7). Ze waren geïnteresseerd in geslachtsregisters, godsdienstige gebruiken, spijswetten en reinheids-geboden maar niet in het goede nieuws van Gods genade (1 Tim. 1:4, 4:7, Tit. 1:14). Dat vooral vrouwen belangstelling koesterden voor de Joodse godsdienst, is niet verbazingwekkend. Het ritueel van de besnijdenis was voor mannen immers een grote drempel om zich bij het Jodendom aan te sluiten. Vrouwtjes Het verkleinwoord dat Paulus in 2 Tim. 3:6 gebruikt, is niet geringschattend bedoeld, maar houdt verband met de boodschap die de apostel in opdracht van God mocht prediken. In de brief aan de Galaten schrijft hij: “Zolang de erfgenaam onmondig is 15… staat hij onder voogdij en toezicht tot op het tijdstip, dat door zijn vader tevoren bepaald was. Zo bleven ook wij, zolang wij onmondig waren, onderworpen aan de wereldgeesten. Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen 16 zouden verkrijgen” (Gal. 4:1-5). De apostel stelt twee perioden uit de heilsgeschiedenis tegenover elkaar. Aanvankelijk was de erfgenaam (Israël) nog een onmondig kind, dat door zijn vader (de HEERE) onder toezicht van een “pedagoog” was geplaatst (de wet van Mozes). Maar sedert de komst van de Messias staat de erfgenaam niet langer onder voogdij (Gal. 3:25). Nu het geloof gekomen is, hebben gelovige Joden het recht van volwassen zonen verkregen. 15 Dat wil zeggen: nog minderjarig. 16 In de oorspronkelijke Griekse tekst staat hier een word dat “volwassen kinderen” betekent. 134
136 Online Touch Home