De rijke dames waarover Paulus spreekt in 2 Tim. 3:6 waren proselieten van de Joodse godsdienst, die zich “onder de wet” wilden stellen en zich door zelfgekozen “leraars” lieten onderrichten (1 Tim. 1:3-11 en 2 Tim. 4:3-4). Omdat ze (evenals velen in Israël) weigerden om het goede nieuws van Gods Zoon te aanvaarden, waren ze nog “onmondig”. Om dezelfde reden waarom Paulus zijn ongelovige volksgenoten in Gal.4:1-5 aanduidde als “onmondige kinderen”, duidt hij de aanzienlijke vrouwen in de Romeinse wereld in 2 Tim.3:6 aan als “vrouwtjes”. Met zonden beladen Hadden zulke vrouwen een zondige levensstijl? Paulus lijkt daarop te zinspelen wanneer hij zegt, dat ze “met zonden beladen zijn en gedreven worden door velerlei begeerten” (2 Tim. 3:6). Maar het is de vraag of dit de bedoeling van de apostel was. Het werkwoord soreuoo, dat in de oorspronkelijke Griekse tekst van 2 Tim.3:6 voor “beladen” wordt gebruikt, betekent “opzadelen” (van een lastdier). Dit woord komt binnen het Nieuwe Testament nog maar in één ander Bijbeltekst voor, in Rom. 12:20: “Zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen”. Paulus schreef niet, dat deze dames een losbandig leven leidden, maar dat ze onder hun zonden gebukt gingen. Ze waren bevreesd voor het toekomstige oordeel van God, en ze probeerden die angst op allerlei manieren kwijt te raken. Ze beseften dat ze dikwijls hadden gefaald. Ze liepen van de ene zielenherder naar de andere. Omdat ze voor veroordeling vreesden, stonden ze open voor de boodschap van dwaalleraars, die leefregels aanprezen om in Gods oog aanvaardbaar te worden. En omdat ze rijk waren, boden zich vele leraars aan. 135
137 Online Touch Home