144

“Toen hij [d.i. Mozes] te vondeling was gelegd, nam de dochter van Farao hem aan en liet hem als haar eigen zoon opvoeden. En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren…” (Hand. 7:21-22) “Ik ben een Jood, te Tarsus in Cilicië geboren, doch in deze stad opgevoed, aan de voeten van Gamaliël opgeleid met nauwgezette inachtneming van de wet onzer vaderen…” (Hand. 22:3) Een opvoeder geeft praktische training in overeenstemming met het niveau van het kind, totdat het kind volwassen is geworden. In de opvoeding gaat het niet alleen om “leren” maar ook om “afleren” (zie 1 Tim. 1:20, 2 Tim. 2:25). Een opvoeder moet een kind soms ook “tuchtigen” door moeilijke opdrachten of straf uit te delen (1 Kor. 11:32, 2 Kor. 6:9, Hebr. 12:6,7,10; Openb. 3:19). Zulke tuchtiging komt voort uit liefde (Openb. 3:19) en heeft de groei van het kind naar volwassenheid op het oog (Hebr. 12:10). Dat de reddende genade van God ons “opvoedt” betekent dat God ons onderwijst door Zijn Woord en Geest en ons traint, door ons zowel vreugdevolle als moeilijke dingen te laten meemaken, met de bedoeling dat onze redding uiteindelijk compleet wordt. Afleren Volgens Paulus leert de reddende genade van God ons bepaalde dingen af. De apostel schreef aan Titus letterlijk: “Want verschenen is de genade van DE God reddend alle mensen, ons opvoedend opdat wij, verzakende de goddeloosheid en de wereldse begeerten, bezonnen en rechtvaardig en vroom zouden leven in de tegenwoordige eeuw” Het is opmerkelijk dat niet Gods wet, maar Gods genade ons de goddeloosheid en wereldse begeerten doet “verzaken”. De apostel droeg Titus niet op om gelovigen te waarschuwen voor 143

145 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication