eigen bestaan en dit naar eigen inzicht kan vormgeven (Jak. 4:1317). Zulke dingen leert Gods genade ons verzaken. Uit het woord “verzaken” blijkt dat wijzelf ook eens goddeloos waren en in wereldse begeerten wandelden. Daarover schreef Paulus aan Titus: “Want vroeger waren ook wij verdwaasd, ongehoorzaam, dwalende, verslaafd aan velerlei begeerten en zingenot, levende in boosheid en nijd, hatelijk en elkander hatende” (Tit.3:3, vgl. Efe. 2:3) Geen enkele gelovige heeft de wereldse begeerten al volledig achter zich gelaten. Want Gods genade is nog met onze opvoeding bezig. Het werkwoord arneomai staat in een tijdloze vorm. Abraham geloofde God en was een rechtvaardige (Rom. 4:3). Hij was de “vader van alle gelovigen” (Rom. 4:11-12, Gal. 3:7). Toch ging hij soms “werken”, uit vrees dat Gods beloften niet in vervulling zouden gaan, en dan gebeurden er allerlei dingen waar hij later spijt van kreeg. Wij maken zulke verkeerde keuzes ook, maar Gods genade laat ons dan niet los. Zij tuchtigt ons om ons geloof te versterken. Leren Wat de genade ons leert, is de tegenpool van wat ze ons afleert. In onderstaande tabel is dat weergegeven. Verzaken Leren Goddeloosheid Wereldse begeerten Vroom (“godvruchtig”) leven Bezonnen, rechtvaardig leven De “wereldse begeerten” die Gods genade ons doet verzaken, leiden tot misbruik (of een overmatig gebruik) van de goede dingen die God heeft gemaakt (seksualiteit, voedsel en drank, 146
148 Online Touch Home