Verlost van wetteloosheid Aangezien Titus werkzaam was onder gelovigen met een heidense achtergrond (Tit. 1:12), heeft het woord “wetteloosheid” niet betrekking op overtreding van de wet van Mozes, maar op overtreding van Gods geboden die voor alle mensen gelden (Hand. 15:29). Voordat ze christen werden, hadden de Kretenzers afgoden gediend, bloed of het verstikte gegeten en zich aan hoererij schuldig gemaakt. Velen hadden zich ook bezig gehouden met bedrog, kwaadsprekerij, vraatzucht, drankmisbruik, diefstal, verduistering, ontrouw, opstandigheid en oplichting (Tit. 1:7,10-12; 2:3,5,9-10). De Messias heeft Zich voor ons gegeven om ons van zulke wetteloosheid te verlossen. Van alle wetteloosheid. De verlossing die Hij tot stand brengt is totaal. Op de dag van de Heer zal Gods werk in de gelovigen zijn voltooid (Fil. 1:6) zodat zij “zuiver en onberispelijk” zullen zijn (Fil. 1:10). Het werkwoord “verlossen” (Gr. lutroo) betekent “loskopen”, dat wil zeggen: “bevrijden door een losprijs te betalen”. Om ons uit de greep van de wetteloosheid te bevrijden, en ons de goddeloosheid en de wereldse begeerten te doen verzaken, heeft onze Heer een hoge prijs betaald. De prijs van Zijn “ziel” (Matth. 20:28, Joh. 10:15), dat wil zeggen: Zijn leven. Wie een slaaf wil verlossen, moet een prijs betalen aan de heer die de slaaf bezit. De Heer die ons heeft gekocht, heeft een prijs betaald aan de wetteloosheid. Hij is het slachtoffer geworden van onze wetteloosheid, om ons van die wetteloosheid te kunnen bevrijden. De apostel Petrus schreef, dat Christus “zelf onze zonden in Zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; en door Zijn striemen zijt gij genezen. Want gij waart dwalende als schapen; maar thans hebt gij u bekeerd tot de Herder en Hoeder van uw zielen” (1 Petr. 2:24-25). 152
154 Online Touch Home