Wie in Gods Zoon geloven, “worden om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus” (Rom. 3:24). De meeste christenen kennen deze tekst van buiten. Toch dreigen we de waarheid die in dit vers wordt onderwezen, na verloop van tijd te vergeten. In ons oordeel over onszelf en over anderen sluipen de begrippen verdienste en eigenwaarde er spoedig weer in. We beginnen over “toegewijde” en minder toegewijde christenen te spreken. We gaan ons ergeren aan medegelovigen, omdat ze een bepaalde waarheid die “toch zo duidelijk in de Bijbel staat” maar niet willen zien. We leggen onszelf strenge regels op en kijken op anderen neer die het (volgens ons) wat minder nauw nemen. We bekleden binnen de gemeente een bepaald ambt en praten geringschattend over kerkgangers die “hun verantwoordelijkheid ontduiken, altijd maar aan de zijlijn blijven staan en alleen maar komen om te consumeren”. Zo beginnen we ons, misschien niet openlijk maar toch wel verholen, te beroemen op onze eigen toewijding, ons inzicht in de Schriften, onze nauwgezetheid en ons plichtsbesef. We gaan op Gods rechterstoel zitten en meten ons over andermans knecht een oordeel aan (Rom. 4:4). Heidendom Volgens Paulus zit er aan dit alles een luchtje. Het riekt naar heidendom. Elke godsdienst leert dat de mens zijn best moet doen om zo goed mogelijk te leven en dat je het op die weg verder of minder ver kunt brengen. Maar de Bijbel spreekt anders. Die beschouwt de mens als een hulpeloze zondaar die volledig afhankelijk is van Gods genade. Een christen kan zich nergens op beroemen, werkelijk helemaal nérgens op! Alle roem is uitgesloten (Rom. 3:27). Voor God kan geen vlees roemen (1 Kor. 1:29). Ons behoud is niet uit onszelf en niet uit werken, opdat niemand zou roemen (Efe. 2:9). 18
20 Online Touch Home