heeft ze voor ons bereid. Wie op zijn goede werken prat gaat, spreekt daarmee uit dat het zijn eigen werken zijn. Maar eigen werken voldoen per definitie niet aan de Goddelijke norm. …tenzij de Vader trekt In zijn brieven aan de christenen in Rome en Korinthe leert Paulus precies hetzelfde. Er is verscheidenheid in genadegaven, verscheidenheid in bedieningen en verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt (1 Kor. 12:6). Al deze dingen werkt een en dezelfde Geest, die aan ieder afzonderlijk toedeelt gelijk Hij wil (1 Kor. 12:11). God heeft aan elkeen een bijzondere mate van geloof toebedeeld (Rom. 12:3). “Maar”, zeggen we misschien, “Sommige mensen nemen Christus toch aan als hun Verlosser terwijl anderen Hem afwijzen? De een is bereid om zich aan God te onderschikken, terwijl de ander weigert om voor Hem te buigen. De eerste groep is toch zeker beter dan de laatste?” Zo redeneren wij, maar wat zegt God? Toen Hij nog op aarde was, heeft Gods Zoon ons voorgehouden: “Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft” (Joh. 6:29). Jezus noemde geloof een werk van God, geen werk van de mens. Niemand is uit zichzelf in staat om God te vertrouwen, slaaf als hij is van de zonde en de boze. Niemand kan tot Jezus komen, tenzij de Vader hem trekt (Joh. 6:44, 14:6). Het geloof is niet uit onszelf, het is Gods gave (Efe. 2:8). Hij opent door Zijn heilige Geest de harten (Han. 16:14). We werpen misschien tegen: “Een geschenk kan men aannemen, maar ook afwijzen. Wij hebben Gods geschenk aanvaard, terwijl 20
22 Online Touch Home