Onze Heer is ook tweemaal gedoopt. Allereerst door Johannes, in het water van de Jordaan, en nogmaals op de heuvel Golgotha, even buiten de stad Jeruzalem, in de doop van de dood die plaatsvond toen zijn Vader hem verliet. De tweede besnijdenis en doop werden verricht “zonder mensenhanden”: ze waren geheel en al het werk van God. De Vader heeft Zijn Zoon gedurende korte tijd verlaten om Hem drie dagen later te doen opstaan uit het graf, niet met een ziels “lichaam van het vlees”, maar met een onvergankelijk en geestelijk lichaam (1 Kor.15:44). De ontvangers van Paulus’ brief waren gelovigen uit de volken en volgens de wet dus onbesneden. Toch waren ze in Christus volmaakt, want ze bezaten de werkelijkheid die door het ritueel van de besnijdenis werd uitgebeeld. De verwijdering van de voorhuid die in de wet wordt voorgeschreven is een symbool van de dood van de Messias, die het afleggen van de vergankelijke en zondige menselijke natuur teweegbrengt in allen die door het geloof met Hem zijn verbonden. Alle gelovigen – ook die uit de heidenvolken – bezitten in de Gekruisigde de ware besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is. Voor gelovigen uit de volken die de ware besnijdenis bezitten is het wegnemen van de voorhuid een “versnijdenis” (Fil. 3:2). Het voegt aan het behoud door Christus niets toe. Het veroorzaakt alleen maar een verminking van het lichaam. Gedoopt “Met Hem begraven in de doop” (Kol. 2:12) betekent niet: met Hem ondergedompeld in een “watergraf”. Het betekent: met Hem begraven in de doop van Zijn dood. Zo staat het ook in Rom. 6:4: “Wij zijn met Hem begraven door de doop-in-dedood”. Niets dat door mensenhanden wordt verricht, zelfs de mooiste godsdienstige plechtigheid niet, kan zondaren het ware leven en de volmaaktheid schenken. Alleen de doop van Christus brengt dit teweeg. 89
91 Online Touch Home