Uit de oorspronkelijke Griekse tekst blijkt, dat de doop en de besnijdenis van Christus gelijktijdig hebben plaatsgevonden, er staat: “In de besnijdenis van Christus, daar gij met Hem begraven zijt in de doop, waarin u ook mede bent opgewekt”. Zowel de besnijdenis als de doop van de Messias zijn “geen werk van mensenhanden”. De doop waarover de apostel spreekt is geestelijk, evenals de door hem genoemde besnijdenis. Leden van het Lichaam van Christus bezitten niet alleen de ware besnijdenis, maar ook de echte doop: de realiteit die door elke rituele wassing in Israël werd uitgebeeld. Christus heeft de zonden van Zijn leden weggewassen en Zijn eigen leven in hen gelegd. Als de besnijdenis van Christus door middel van besprenkeling of onderdompeling kon worden voltrokken had Paulus van die besnijdenis niet kunnen zeggen, dat er geen mensenhanden aan te pas kwamen. Zulke godsdienstige handelingen worden immers verricht door een priester of een predikant. Als doopwater de erfzonde kon afwassen en het “afleggen van het lichaam van het vlees” kon teweegbrengen, zou de waterdoop voor elke gelovige een inzetting van levensbelang zijn. De “wet der geboden, in inzettingen bestaande” zou dan niet buiten werking zijn gesteld (vgl. Efe. 2:15). Een nieuw “bewijsstuk” zou dan “door zijn inzettingen tegen ons getuigen en ons bedreigen” (Kol. 2:14) – het doopbevel. Wee degene, die zich niet tijdig of niet op de juiste manier heeft laten dopen! Volgens het onderwijs van Paulus is het lichaam van Christus echter aan geen enkele inzetting onderworpen. De ware besnijdenis en doop zijn van geestelijke aard. Ingelijfd Kol. 2:12 heeft betrekking op de doop van de Messias, waarbij Hij totaal ónderging en aan de dood werd prijsgegeven. Over die doop heeft Jezus tegen Zijn discipelen gezegd: 90
92 Online Touch Home