13

2.4 ... als minnenijd om Israël Het “Lied der liederen”, het Hooglied, slaat geheel terug op de liefdesrelatie die Jahweh met Zijn volk onderhoudt. In dat verband is Zijn jaloezie des te beter voor te stellen: “Hard als het dodenrijk (de sheol) is jaloezie, haar vlammen vuurvlammen, een vlammend vuur!”18 Een ander beeld geeft Jahweh aan de profeet Ezechiël, aan wie Hij Jeruzalem voorstelt als een overspelige vrouw, Oholiba.19 Uit de woorden “Ik zal mijn jaloezie tegen u geven” blijkt wel hoe diep dit afschuwelijke gedrag de Jahweh raakte.20 In Psalm 79 worden beelden opgeroepen uit de periode na Salomo’s dood tot en met de deportatie van Juda naar Babel: beelden van de ontwijding van de Tempel tijdens de regering van Rechabeam tot en met de ontwijdingen tijdens de regering van Jojakim en Jojakin, afgesloten met de verwoesting van het huis Gods en de stad door Nebukadnessar. Daarmee knoopt de psalm aan bij een geschiedenis van ongeveer 380 jaren, waarin koning en volk afwisselend aan Jahweh trouw en ontrouw zijn. Geen wonder dat de psalmist Hem smeekt: “Reken ons de ongerechtigheid der voorvaderen niet toe” (v.8). Hij weet precies hoe Jahweh tegenover Zijn volk staat: “Hoelang nog, o Jahweh, zult Gij voortdurend toornen, zal Uw jaloezie branden als een vuur?” (v.5) Maar wie Gods voornemen der eonen kent, weet het antwoord op deze vraag en ook welk ontzagwekkend heil Hij voor Israël heeft weggelegd. ______________________ 18 Hooglied 8:6 (AED-CV) 19 Ezechiël 23:4 Oholibah betekent “Mijn tent/tabernakel bij haar”. 20 Ezechiël 23:25 (AED-CV) 15

14 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication