20

willen hebben aan die wonderlijke redding die de Heer voor Zijn Lichaam in petto heeft.35 Vergelijk nu eens het evangelie, waarmee Paulus bij de Joden jaloezie hoopte op te wekken om hen zo tot Christus te trekken, met de boodschap van de schrijver van de brief aan de Hebreeën. Met “Hebreeën” bedoelen wij dat deel van de door God verkoren rest dat niet Paulus doch het onderricht van Jacobus en de twaalf andere apostelen volgde. Hun geloof zag uit op de realisatie van het koninkrijk op aarde zoals dat door de profeten verkondigd was. Zij konden dat nog niet ingaan, net als eertijds hun vaderen in de woestijn, maar moesten wachten buiten de grenzen die God aan dat rijk in de tijd gesteld had. Op deze Hebreeën is niet het evangelie Gods van toepassing; voor hen regeert niet de genade, maar de wet. In hun werken moesten zij hun gehoorzaamheid daaraan bewijzen: “En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en uitstekende werken”.36 Het is daarom heel goed te begrijpen waarom de briefschrijver later stelt: “Want volharding hebt gij nodig om, de wil van God doende, weg te dragen hetgeen beloofd is”.37 ______________________ 35 Romeinen 11:1-14 36 Hebreeën 10:24 37 Hebreeën 10:36 22

21 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication