210

JOZEF – Profetische vergezichten 22 En wij zeggen tot mijn heer: De jongen kan zijn vader niet verlaten, want als hij zijn vader verlaat, dan zal deze sterven. 23 En jij zegt tot jouw dienaren: Indien jullie jongste broer niet met jullie afdaalt, zullen jullie mijn gezicht niet meer zien. 24 En het is als wij naar jouw dienaar, mijn vader, waren opgegaan, dat wij hem de woorden van mijn heer vertellen. 25 En onze vader zegt: Keert terug en koopt voor ons een weinig voedsel. 26 En wij zeggen: Wij kunnen niet afdalen. Indien onze jongste broer bij ons is, dan dalen wij af; want wij kunnen het aangezicht van de man niet zien, wanneer onze jongste broer niet bij ons is. 27 En jouw dienaar, mijn vader, zegt tot ons: Jullie weten, dat mijn vrouw voor mij twee zonen heeft gebaard. 28 En de ene gaat uit, weg van mij, en ik zeg: Ja, hij is in stukken gescheurd, ja, in stukken gescheurd. En ik heb hem niet gezien tot nu toe. 29 En indien jullie ook deze van mij wegnemen, en er overkomt hem een ongeluk, dan zullen jullie mijn grijze haar met kwaad naar het dodenrijk doen neerdalen. 30 En nu, wanneer ik bij jouw dienaar, mijn vader, kom, en de jongen is niet bij ons, (zijn ziel is verbonden aan zijn ziel), 31 dan zal het worden, als hij ziet, dat de jongen er niet is, dat hij zal sterven, en jouw dienaren zullen het grijze haar van jouw dienaar, onze vader, met kwelling naar het dodenrijk doen neerdalen. 32 Want jouw dienaar is borg geworden voor de jongen bij mijn vader, zeggend: Indien ik hem niet tot jou terugbreng, dan zal ik al mijn dagen tegenover mijn vader schuldig staan.

211 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication