26

tegenover God als volgt samen: “Uitgaande van Uw bestaan, God, rest ons niets anders dan Uw Naam te heiligen. Uw Naam, dat wil zeggen dat wat U van Uw aanwezig zijn openbaar hebt gemaakt.” Hij verwees naar Gods Naam, הוהי ofwel JHWH, Jahweh. Joden spreken deze Naam uit eerbied niet uit, maar gebruiken dan het woord adonai, heer. In het Grieks, in de Septuaginta, hebben Joodse geleerden de Naam dan ook vertaald met kurios, Heer. Door de brieven van de apostel Paulus weten wij dat met kurios, Heer, de Naam boven alle naam aangeduid wordt, want alle tong zal belijden: “Kurios is Jezus Christus”! In Zijn Naam zal alle knie buigen, van de hemelingen, van hen die op de aarde zijn en die onder de aarde zijn. En het zal zijn tot verheerlijking van God, de Vader! Dat staat in Filippenzen 2:5-11 en zegt wat God inderdaad van Zijn aanwezig zijn openbaar heeft gemaakt! Zo zal het ook op Zijn tijd, volgens Zijn voornemen der eonen, realiteit worden! duisternis19-22 19 Dat U toch de slechte doodt, Eloah, en mannen van bloed zouden zich van mij afwenden. Na al het licht in de voorafgaande psalmregels, worden wij hier geconfronteerd met de duisternis die tot dekmantel dient van de “slechte” (NBG1951 meestal: “goddeloze”) en de “mannen van bloed”. Over de “slechte” (Strongnr. 07563) geeft David in andere psalmen een duidelijk signalement: hij terroriseert de nederige met een tomeloze arrogantie, 27

27 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication