122

Een aorist is dus geen tegenwoordige tijd. Of verleden tijd. Of toekomende tijd. Maar de aorist is ‘zonder tijd’. Een onbepaalde tijd. Dat is de betekenis van het woord ‘aorist’. Dat is het eerste bewijs. Het tweede bewijs is de vorm van het woord. We kijken eerst naar het woord ‘kaleō’, ‘ik ben aan het roepen’. Of: ‘ik ben roepende’ (weet je wel, in de woestijn …). Dat is de eigenlijke ‘onvoltooid tegenwoordige tijd’. De onvoltooid tegenwoordige tijd is: ‘ik ben aan het spreken’. En ik ben nu, op dit moment, nog niet opgehouden met spreken. Dat is dus onvoltooid. Dan kijken we naar het woord ‘ekalon’. ‘Ekalon’, dat is het werkwoord ‘kaleō’ met het voorvoegsel ‘e’. De ‘e’ is het kenmerk van de verleden tijd. Dus: ‘ik riep’. Dan kijken we naar het woord: ‘kalesō’. Hier zie je in het midden van het werkwoord ‘kaleō’ een verbindingsletter ‘s’ staan. Dat is het kenmerk van de toekomende tijd. Dus: ‘ik zal roepen’. Dat wil dus zeggen: van het werkwoord ‘kaleō’, en natuurlijk ook van de andere werkwoorden in de Griekse taal, krijg je een voorvoegsel ‘e’ voor de verleden tijd, en de verbindingsletter (‘s’), in het midden van een werkwoordsvorm, voor de toekomende tijd. Samengevat: ‘ekalon’, de verleden tijd; ‘kaleō’, de tegenwoordige tijd; en ‘kalesō’, de toekomende tijd. Dus de aorist ‘ekalesa’, heeft zowel de kenmerken van de verleden tijd (de ‘e’), de tegenwoordige tijd (kale-) en de toekomende tijd (de ‘s’). Ziet u dat? De aorist is dus eigenlijk een ‘verleden-heden-toekomstige’ tijd. 128

123 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication