173

11 Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan (opdat het voornemen van God naar verkiezing zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan dat Hij roept), 12 werd tot haar gezegd: “De meerdere zal de mindere dienstbaar zijn.” 13 zoals er geschreven is: “Jakob heb Ik lief, maar Esau haat Ik.” 14 Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet! 15 Want hij zegt tot Mozes: “Ik zal Mij ontfermen over wie Ik Mij ontferm, en Ik zal barmhartig zijn jegens wie Ik barmhartig ben.” 16 Het hangt er dus niet van af of iemand wil, of dat iemand rent, maar of God zich ontfermt. 17 Want het Schriftwoord zegt tot Farao: “Hiertoe doe Ik jou opstaan, opdat Ik in jou mijn macht toon en mijn naam over de hele aarde verbreid wordt.” 18 Hij ontfermt zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil. 19 Je zult dan tot mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie weerstaat zijn raadsbesluit? 20 O mens! wie ben jij dan, dat je God tegenspreekt? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom maak je mij zo? 21 Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp enerzijds een eervol en anderzijds een oneervol voorwerp te maken? 22 Als God nu zijn toorn wil tonen en zijn kracht bekend wil maken, door met veel geduld de voorwerpen van de toorn te verdragen, die tot verderf toebereid zijn; 23 juist om de rijkdom van zijn heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van ontferming, die Hij tot zijn heerlijkheid voorbereidt? 24 En dat zijn wij, die Hij ook roept, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de niet-Joden, 25 zoals Hij ook in Hosea zegt: “Ik zal het ‘niet-mijn-volk’ noemen ‘mijn-volk’, en de ‘niet-geliefde’ ‘geliefde’”. 180

174 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication