185

Nee, de hond in het Midden-Oosten is een mager, schurftig scharminkel, die zijn kostje bij elkaar scharrelt uit het afval, dat op straat ligt. Het is een beest die je af en toe een flinke trap moet geven. In het Midden-Oosten is er geen erger scheldwoord dan: ‘hond’. Een hond is een verachtelijk wezen. De Heer Jezus zegt: ‘Het is niet goed om het brood van de kinderen aan de hondjes te geven.’ Nee, natuurlijk niet. Het is ónnatuurlijk. Het brood van de kinderen aan de hondjes geven. Dat moet je niet doen. Dat is ab-so-luut ónnatuurlijk … Dat zegt de afgevaardigde Paulus ook. Hij zegt: ‘Jij bent uit de wilde olijf, waartoe jij naar jouw natuur behoort, weggekapt en tégen jouw natuur op de edele olijf geënt.’ Het is niet alleen on-natuurlijk. Het is tégennatuurlijk. Abnormaal dus. Soms ga ik wel eens naar de troonzaal van God. Ik sta dan een beetje achteraf verlegen te schuifelen. En dan komt de Heer naar mij toe. En dan zegt Hij: ‘Wat sta je daar toch achteraan. Kom mee naar voren.’ En dan neemt Hij mij mee, dwars door de troonzaal, naar een plaats – dicht bij Hem. De plaats van een zoon. En dan stamel ik: ‘Maar, Heer, dat is toch de plaats van een Israëliet. Van hén is toch de aanneming tot zonen?’ En dan glimlacht de Heer. Hij zegt: ‘Dat was vroeger, zoon. Vroeger stond je veraf. Maar door het bloed van Christus ben je dichtbij gekomen.’ En dan applaudisseren de hemelingen. Niet voor mij, hoor. Maar voor mijn gewéldige God. 192

186 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication