209

De bovenstaande Schriftplaatsen zijn dus de verwijzingen, die broeder Ouweneel geeft, waarvan hij zegt: ‘er is een toekomende eeuw’, die hij dan ‘de Messiaanse eeuw’ noemt: een eveneens beperkte tijdsperiode. Dan zegt broeder Ouweneel verder, dat het woord ‘eeuw’ ook in de zin van ‘bedéling’ gebruikt kan worden. Hij geeft hiervoor de volgende verwijzingen: 1 Korintiërs 10:11 “ta telē tōn aiōnōn” Efeziërs 3:9 “apo tōn aiōnōn” Kolossenzen 1:26 “apo tōn aiōnōn” 1 Timoteüs 1:17 “tō de basilei tōn aiōnōn” ‘het einde der eeuwen’ ‘het geheimenis van eeuwen her verborgen gebleven’ ‘het geheimenis, dat eeuwen lang verborgen is geweest’ ‘de Koning der eeuwen …’ Van deze Schriftverwijzingen zegt broeder Ouweneel: hier is ‘eeuw’ bedoeld in meer algemene zin van bedéling. Dat kan best. Dat weet ik niet. Opmerkelijk is wel dat in deze Schriftplaatsen niet de enkelvoudige vorm ‘eeuw’ gebruikt wordt, zoals broeder Ouweneel dat bedoelt, maar wel de meervoudsvormen: ‘eeuwen’. Broeder Ouweneel legt dat verder ook niet uit. Nu zegt broeder Ouweneel vervolgens: ‘eeuw’ kan ook duiden op een lange tijd in het verleden, en wel in de uitdrukking: ‘van oudsher’. Dat zien we hieronder ook uitgewerkt. Lucas 1:70 “elalēsen ap aiōnos” Handelingen 3:21 “elalēsen ap aiōnos” ‘Hij heeft gesproken … van oudsher’ ‘Hij heeft gesproken … van oudsher’ 217

210 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication