228

De volgende avond, vrijdagavond dus, sprak ik met een broeder, met wie ik veel samenwerk. Zijn opinie is voor mij heel belangrijk. We hadden het over mijn dilemma. En ik zei dat ik waarschijnlijk de harde boodschap zou gaan brengen. En toen zei die broeder: ‘Je moet de broeders natuurlijk geen aanstoot geven.’ Ik dacht: ‘Dat is waar.’ Dus tóch de zachte variant … De avond daarna, zaterdagavond dus, was ik op een familieverjaardag. Ook de beste vriend van mijn oudste neef was daar aanwezig. Ik ken hem al heel lang. Maar eigenlijk ken ik hem niet ècht. Hij is een wat stille en gereserveerde figuur. Op een gegeven moment, die avond, had ik een gesprek met mijn neef. En die vond van iets dat ik dat absoluut moest doen. Ik zei dat ik er op dit moment geen tijd voor had, maar ik zou erover nadenken. Die vriend van mijn neef had het laatste gedeelte van ons gesprek opgevangen. Hij nam mij apart. Hij ging tegenover mij zitten. Zijn gezicht stond heel ernstig. Hij zei: ‘Ik moet u iets zeggen. Ik hoop dat u er geen aanstoot aan neemt.’ Ik dacht: ‘Hé, hetzelfde woord aanstoot … nou zal je het krijgen, Menno, hou je vast.’ Ik zei: ‘Zeg het maar.’ Hij zei: ‘Ik wil niet onbeleefd zijn, maar hoe oud bent u eigenlijk?’ Ik zei: ‘Zeventig.’ Hij zei: ‘Juist ja, ik dacht al zoiets. Weet u, mijn vader is overleden toen hij net 70 was.’ Ik zei: ‘O.’ 236

229 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication