26

U komt ’s morgens vroeg naar buiten, omdat u naar uw werk moet. En het heeft die nacht gevroren. En de ruiten van uw auto zijn bevroren. En u moet gaan krabben. Gaat u dan inwendig lopen schelden? Of zegt u: ‘Dank U, Heer, dat het vannacht gevroren heeft.’ En: ‘Dank U, Heer, dat ik mijn ramen moet krabben’. En als u dan, dankzeggend, uw ramen heeft gekrabd, dan realiseert u zich dat u bijna te laat komt voor uw werk. Dus u stapt in uw auto, u geeft nog eens extra gas, en bij het kruispunt moet u, op het allerlaatste moment, voor het rode stoplicht wachten. Dan niet: ‘Shit!’ Maar: ‘Dank U, Heer, dat het stoplicht op rood staat.’ Heeft uw vrouw de auto? Dan gaat u, uiteraard, op uw fiets naar uw werk. En, tegen alle weersverwachting in, begint het plotseling te sneeuwen. En, zoals je altijd zult zien, hebt u uw regenpak niet bij u. U wordt werkelijk tot op uw hemd toe nat. Dan zegt u: ‘Dank U, Heer, dat het sneeuwt.’ Want God, die u uw goede gezondheid geeft, die u een goede baan geeft, die zorgt voor zonneschijn, die zorgt ook voor de regen. En voor de nachtvorst, en voor het rode stoplicht en voor de sneeuw. Ook als het u niet uit komt. Dan bedenkt u, terwijl u zo op de fiets de sneeuwvlokken in uw kraag voelt binnenglijden, en u bibbert van de kou, dan schiet het u te binnen, dat u ergens gelezen heeft, dat van al die miljoenen sneeuwvlokken, die om u heen dwarrelen, er geen één hetzelfde is. Iedere sneeuwvlok heeft weer een andere kristalstructuur. De sneeuw kruipt in uw neus. En dan roept u: ‘Heer, hoe groot bent U, want U hebt alles met wijsheid gemaakt.’ 29

27 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication