290

Daarom moet ik zelfs niet tegen u zeggen: ‘De hel bestaat niet.’ Waarom niet? Nou, door het woord ‘hel’ te gebruiken, breng ik u op de gedachte van een hel. Maar u moet niet eens op de gedáchte komen van een hel. Want de term ‘hel’ is hetzelfde als ‘roze olifantjes’. Want de hel bestaat niet. Alleen in de boosaardige sprookjeswereld van de demonen. En die sprookjeswereld is voor kleine kinderen in het geloof. Laten we dit even praktisch toepassen. U bent met iemand in gesprek. En dan begint hij over de hel. Dan moet u uw gesprekspartner niet-begrijpend aankijken. Dan moet u tegen hem zeggen: ‘Broeder, ik weet niet waar je het over hebt. Ik weet niet wat je bedoelt met het woord hel.’ En dan zegt hij tegen u: ‘Maar de hel staat toch in de bijbel.’ En dan zegt u: ‘O, ja?’ En dan zegt hij: ‘Ja, bijvoorbeeld in Matteüs 5, het vuur van de hel.’ Dan gaat u hartelijk lachen. En dan zegt u: ‘O, je bedoelt het vuur in het dal van Hinnom.’ Als dan blijkt dat uw gesprekspartner hardnekkig vast wil houden aan zijn middeleeuwse opvatting, dan laat u het onderwerp rusten. U gaat toch ook niet debatteren met een klein kind. Een klein kind moet je afleiden. Je zegt tegen zo'n klein kind: ‘Zeg, jij wil vast wel een ijsje.’ Deze handelswijze pas je dan toe bij je gesprekspartner. Als hij maar over de hel blijft praten. Dan zeg je gewoon tegen je gesprekspartner: ‘Zeg, wat ik zeggen wou, wat heb jij een mooie auto. Pas gekocht?’ Misschien gaat u nu steigeren. Vanwege deze – in uw ogen – ongepaste benadering. Want misschien gelooft u ook in de hel. En dan zegt u tegen mij: ‘Je beledigt mij, je behandelt mij als een klein kind …’ 300

291 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication