321

tegen een gevolgtrekking die men uit de eerste zin zou kunnen afleiden. Wat is die gevolgtrekking, die we uit de vorige zin zouden kunnen afleiden? De vorige zin zei, dat er vanuit werken van een wet niemand voor God gerechtvaardigd zal worden, omdat een wet zonde doet kennen. De gevolgtrekking die je uit die zin zou kunnen afleiden is dus, dat er dan niemand voor God gerechtvaardigd zal worden. Toch? Maar met het woordje ‘echter’ komt dit nieuwe vers op tegen die gevolgtrekking die men uit het vorige vers zou kunnen afleiden. Want nú, echter, is los van een wet, rechtvaardigheid van God openbaar geworden. Er wordt nu een nieuwe stelling in dit juridische document naar voren gebracht. Laten we die nieuwe stelling eens analyseren. Als er, nú, rechtvaardigheid van God, los van een wet, openbaar is geworden, dan is er dus ook een rechtvaardigheid van God, die niet-los van een wet is. De rechtvaardigheid van God, die niet-los van een wet is, was het onderwerp van de vorige zin. Dit werpt een heel nieuw licht op de zaak. Het probleem van de rechtvaardiging van de gehele wereld voor God heeft dus te maken met de rechtvaardigheid van God, die niet-los van een wet is. Dat was het uitgangspunt van de vorige zin. Maar nú is er een rechtvaardigheid van God openbaar geworden, die wèl-los van een wet is. Deze nieuwe stelling roept ook vragen op. Vanwege de eerste stelling in de vorige zin, dat Gods rechtvaardigheid niet-los van een wet is, is de gehele wereld onder de rechtspraak voor God om beoordeeld te worden. Maar nu krijgen we de nieuwe stelling in deze zin, waar Gods rechtvaardigheid wèl-los van een wet openbaar is geworden. Is er nu een tegenstrijdigheid in dit juridische document? 332

322 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication