346

Er hangt sinds kort een bordje met ‘kantoor’ op de studeerkamerdeur. Daarom moet je ook kloppen, voordat je binnen mag komen. Maar het blijft mijn hok. En in mijn hok vertaal ik Gods Woord. En dan is mijn vrouw even naar het dorp. En dan komt ze thuis. Ze ziet mij niet. En dan roept ze: ‘Waar ben je?’ En dan roep ik terug: ‘Ik ben in mijn hok.’ En dan roept ze: ‘Wat ben je aan het doen?’ En dan roep ik: ‘Ik ben Gods Woord aan het vertalen.’ Deze uitspraak: ‘Ik ben Gods Woord aan het vertalen’, dat is een onvoltooid tegenwoordige tijd. Ik plaats met het gebruik van de onvoltooid tegenwoordige tijd mijn handeling in een tijdskader. Mijn handeling is niet in de verleden tijd. Mijn handeling is ook niet in de toekomende tijd. Maar mijn handeling is nú, op het moment dat ik spreek. De onvoltooid tegenwoordige tijd benadrukt dus dat de handeling nú, op het spreekmoment, plaatsvindt en dat de handeling op het spreekmoment nog niet voltooid is. Ik ben dus nu, op mijn spreekmoment, in mijn hok Gods Woord aan het vertalen. En dan komt mijn vrouw in mijn hok. Ze heeft een mobiele telefoon in haar hand. Ze zegt: ‘Telefoon voor je.’ En dan stop ik met vertalen. Ik ga telefoneren. Er is nu een nieuwe situatie ontstaan. De onvoltooid tegenwoordige tijd van de handeling van het vertalen van Gods Woord is voltooid. Ik ben nu, op dit moment, niet meer Gods Woord aan het vertalen. 357

347 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication