348

Dit benadrukken wij door in de onvoltooid tegenwoordige tijd onze handeling op het spreekmoment te benoemen. Wij benoemen in de onvoltooid tegenwoordige tijd onze handeling niet als een feit. Maar als een handeling, die op dit moment gaande is, een momentopname. Eigenlijk zou je bij een werkwoordsvorm in de onvoltooid tegenwoordige tijd in gedachten een toevoeging moeten maken: ‘nu, op dit moment’. Dit onderscheid tussen de aorist en de onvoltooid tegenwoordige tijd, wordt in het Nieuwe Testament, in het oudGrieks, heel scherp aangegeven. Bijvoorbeeld: als God liefheeft, dan is dat bijna altijd in de aorist. Zijn liefde is niet aan tijd gebonden. Zijn liefde is een feit. Zijn liefde is geen momentopname. Zijn liefde is niet van voorbijgaande aard. Ik geef u even een bekend voorbeeld. Johannes 3:16. “houtōs gar ēgapēsen ho theos ton kosmon” Dus niet: ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad’, zoals de NBG zegt (voltooide tijd). Maar: “want zó lief heeft God de wereld, dat …” (aorist – een feit) of: “want God heeft de wereld zó lief, dat …” (aorist – een feit) In Johannes 3:16 wordt een feit genoemd. Gods liefde voor de wereld is een feit. De mens, daarentegen, kan niet zo goed liefhebben. In het Nieuwe Testament, in het oud-Grieks, wordt bij de mens, als hij liefheeft, bijna altijd de onvoltooid tegenwoordige tijd gebruikt. Een handeling, die op dit spreekmoment plaats vindt, een momentopname, die van voorbijgaande aard is. 359

349 Online Touch Home


You need flash player to view this online publication